Tijdens het overleg met u op 1 december over de VTE Raad heb ik toegezegd u het antwoord van commissaris Oettinger te sturen
over het onderwerp productiegas in relatie tot voorrang voor duurzaam. De aanleiding voor deze discussie is het risico op
het zogenaamde noodgedwongen affakkelen van productiegas. Dat kan het geval zijn indien bepaalde procesindustrieën dit productiegas
niet meer om kunnen zetten in elektriciteit omdat een overschot daarvan mogelijk niet meer op elk gewenst moment kan worden
ingevoed op het openbare net. Een dergelijke situatie zou kunnen optreden bij schaarste aan transportcapaciteit. In de meeste
gevallen wordt met deze restgassen zowel warmte (stoom) als elektriciteit opgewekt binnen de procesindustrie zelf. Vaak is
een efficiënte warmte-kracht-installatie geplaatst en in deze gevallen krijgt de elektriciteit reeds voorrang. In het algemeen
kunnen de restgassen ook verstookt worden in stoomketels, hierdoor bestaat een alternatief voor affakkelen. Als de buffers
echter gebruikt zijn, of het bedrijf kan de energie niet kwijt (noch door eigen gebruik, noch door teruglevering aan het net),
dan rest alleen het affakkelen van gas.
Eerder in de behandeling van het wetsvoorstel wijziging Gaswet en Elektriciteitswet 1998 (TK 2009–2010, 31 904) heb ik vastgesteld dat elektriciteit uit productiegas niet voldoet aan de definitie van duurzaam. De juridische mogelijkheden
om op grond van de EU-richtlijnen restgassen gelijk te stellen aan hernieuwbare bronnen zijn er niet. Dat betekent dat deze
elektriciteit geen voorrang op het net krijgt in situaties van transportschaarste. Ik heb toen tevens aangegeven dat ook ik
affakelen op zich een ongewenst fenomeen vindt. Wat mij betreft zijn er meerdere manieren om het risico op affakelen te verminderen.
Het systeem van voorrang voor duurzaam hoort daar echter zeker niet bij. Dat is primair gericht op het wegnemen van belemmeringen
voor duurzaam geproduceerde elektriciteit. Dat systeem mag niet worden vermengd met de (markt)instrumenten die er zijn voor
het reduceren van CO2-uitstoot.
Om te toetsen hoe de Europese Commissie tegen deze materie aankijkt, heb ik op verzoek van de heer Jansen (SP) commissaris
Oettinger gevraagd om een reactie op de positie van rest- en productiegas in relatie tot CO2-emissie.
De Commissie stelt in haar (bijgaande) antwoord dat reductie van CO2-emissie één van de doelstellingen van Richtlijn 2009/28/EC is, maar niet de enige1. De Richtlijn bevat ook andere doelen zoals leveringszekerheid en innovatie.
Een bepaald effect op CO2-uitstoot is derhalve wat de Commissie betreft geen eigenstandig argument met betrekking tot de positie van productiegas.
Dit moet in breder kader worden bekeken.
Er is een aantal redenen waarom ik het zeer voorbarig vind om op voorhand in dit kader al uitzonderingen te creëren of specifieke
maatregelen te nemen.
Ten eerste bevestigt de Commissie het uitgangspunt dat al verankerd is in Nederlandse regelgeving: de netbeheerder moet voorzien
in voldoende transportcapaciteit. Situaties van schaarste moeten dus zoveel mogelijk voorkomen worden. De vraag is dus of
zich in de regio waar zich bijvoorbeeld Tata Steel bevindt, überhaupt congestie zal gaan voordoen.
Ten tweede zijn de effecten van congestiemanagement op momenten dat zich toch schaarste zou voordoen, sterk afhankelijk van
het gedrag van marktpartijen. Een producent kan bijvoorbeeld binnen het systeem van congestiemanagement door zijn biedingen
beïnvloeden of hij mag doorproduceren of niet. De vraag is derhalve of en in welke mate dit daadwerkelijk leidt tot extra
CO2-uitstoot.
Verder zou het systeem van emissierechten ervoor moeten zorgen dat bedrijven een prikkel hebben om de uitstoot te beperken.
Investeren in voorzieningen die daaraan bijdragen, kan profijt opleveren in het kader van de emissiehandel.
Tenslotte geldt dat een belangrijke eigenschap van (productie)gas is, dat dit kan worden opgeslagen. Ik heb vertrouwen in
de innovatieve kracht van het Nederlandse bedrijfsleven om dergelijke eigenschappen optimaal te benutten en tegelijkertijd
te profiteren van de kansen die decentrale elektriciteitsopwekking biedt.