21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 274 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 mei 2010

Onderstaand doe ik u de geannoteerde agenda toekomen ter voorbereiding van de VTE-Raad (Energie en Telecom) die op 31 mei a.s. bijeen zal komen in Brussel.

In verband met het schriftelijk overleg over de VTE-Raad wordt de geannoteerde agenda nu reeds verzonden. Het Spaanse EU-voorzitterschap zal de definitieve agenda voor het energiedeel van de VTE-Raad evenwel pas later vaststellen. Naar verwachting zal bij dit onderdeel de voortgang betreffende de Verordening leveringszekerheid aardgas worden besproken. Voorts zal van gedachten worden gewisseld over de het Energie Actieplan 2011–2020, de evaluatie van het Trans-Europese Energie Netwerken programma (TEN-E) en energie-elementen in de Europa 2020 strategie. Tot slot zal de Raad door de Commissie worden geïnformeerd over diverse internationale ontwikkelingen op energiegebied.

Tijdens de VTE-Raad (Telecom) staat bespreking van de nieuwe digitale agenda voor Europa centraal.

De minister van Economische Zaken

M. J. A. van der Hoeven

BIJLAGE GEANNOTEERDE AGENDA VTE-RAAD (ENERGIE EN TELECOM) 31 MEI 2010

VTE-Raad (Energie)

Verordening leveringszekerheid aardgasBespreking voortgang

De Raad zal de voortgang bespreken van het voorstel voor de Verordening leveringszekerheid aardgas. De Commissie heeft haar voorstel in juli 2009 gepresenteerd. De verordening vervangt de bestaande richtlijn tot veiligstelling van de aardgasvoorziening (richtlijn 2004/67/EG) en is op verzoek van de Raad versneld ter hand genomen. Dit is mede ingegeven door de gascrisis tussen Rusland en Oekraïne van januari 2009. Op 7 december 2009 heeft een eerste formele bespreking in de VTE-Raad plaatsgevonden. Op dit moment wordt het voorstel in de Raadswerkgroep Energie behandeld.

De conceptverordening beoogt de leveringszekerheid van gas in de Europese Unie te versterken. De voorgestelde preventieve maatregelen en noodplannen die ieder lidstaat dient op te stellen, moeten lidstaten beter in staat stellen om de levering aan beschermde klanten (m.n. huishoudens) bij potentiële verstoringen te kunnen blijven garanderen. Tevens worden er minimumeisen aan infrastructuur gesteld. Voorts voorziet de ontwerpverordening in betere samenwerking en afstemming tussen de lidstaten, met een coördinerende rol voor de Commissie. Ook worden de lidstaten verplicht om een zogenaamde Bevoegde Autoriteit aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het opstellen van risicoanalyses, preventieve actieplannen en noodplannen.

Nederland is de enige lidstaat met een omvangrijk exportpotentieel. Daarnaast beschikt ons land als enige lidstaat nog over aanzienlijke resterende gasreserves; de omslag van netto-exporteur naar netto-importeur wordt pas rond 2025 verwacht. Hierdoor bekleedt Nederland binnen de Europese Unie een unieke positie. Nederland hecht er dan ook groot belang aan dat de nationale soevereiniteit over de nationale bodemschatten voldoende is gewaarborgd. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Verdrag van Lissabon (artikel 194 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie) is dit soevereiniteitsprincipe inmiddels voldoende gewaarborgd.

Nederland is het op hoofdlijnen eens met de inhoud van de conceptverordening, maar is van mening dat op een aantal punten nog verbetering nodig is. Het gaat hierbij in de eerste plaats om de geclaimde taken en bevoegdheden van de Commissie versus die van de Raad en de lidstaten, met name ten tijde van een crisis. Zo wil Nederland, in elk geval bij het uitroepen van een gascrisis, een (grotere) rol voor de Raad, mede gezien het politieke signaal dat uit gaat van het uitroepen van een Europese crisis. Het voorstel voorziet daar nu niet in.

Een tweede aandachtspunt betreft de verplichte investeringen en acties door marktpartijen. Nederland acht het van belang dat zeer nauwkeurig wordt vastgesteld aan welke marktpartijen verplichtingen kunnen worden opgelegd tot het doen van investeringen in de gasinfrastructuur en het nemen van maatregelen ter veiligstelling van de gasvoorziening van beschermde klanten (m.n. huishoudens). Door het vaststellen van duidelijke en werkbare verplichtingen die passen binnen de richting die met het derde pakket (meer marktwerking, minder verstoring door ingrijpen overheden) is ingeslagen, kan voor gasondernemingen duidelijk worden gemaakt welke maatregelen van hen wordt verwacht in het kader van deze verordening.

Nederland is tevens kritisch ten aanzien van de voorstellen die de Commissie doet op het gebied van investeringen in de gasinfrastructuur (transportnetten, gasopslagen, LNG-installaties). Nederland is het met de Commissie eens dat het belangrijk is om de transportinfrastructuur uit te breiden en te verbeteren teneinde de interconnecties tussen lidstaten te verbeteren. Dit dient echter wel kostenefficiënt en marktconform te gebeuren en alleen daar waar het noodzakelijk is. Voor wat betreft gasopslagen en LNG-installaties vindt Nederland dat in ieder geval voorkomen moet worden dat met het voorstel een situatie wordt gecreëerd waarin commerciële initiatieven hinder ondervinden van door overheden geïnitieerde investeringen.

Energie Actieplan 2011–2020Gedachtewisseling

Ministers zullen van gedachten wisselen over het nieuwe Energie Actieplan 2011–2020, dat de acties van de EU op energiegebied voor de komende jaren uiteen zal zetten. Het actieplan wordt naar verwachting begin 2011 door de Commissie gepresenteerd. Voorafgaande aan dit actieplan zal de Commissie de belangrijkste onderdelen van het actieplan bekend maken. In de tweede helft van 2010 volgt een consultatieproces waarna in februari 2011 de Europese Raad het actieplan kan aannemen.

Het ligt in de lijn der verwachting dat het nieuwe actieplan 2011–2020 maatregelen aankondigt op het brede spectrum van energiebeleid; de interne energiemarkt, voorzieningszekerheid, duurzame energiebronnen en energiebesparing. Het actieplan wordt gebaseerd op de tweede Strategic Energy Review (SER II), die in maart 2009 door de Europese Raad werd vastgesteld. SER II richt zich met name op de derde doelstelling van het Europese energiebeleid, energievoorzieningszekerheid, maar in relatie daarmee ook op energiebesparing en hernieuwbare energie.

Zoals is opgebracht tijdens de informele energie- en milieuraad van 15 en 16 januari 2010 en de Energieraad van 12 maart, acht Nederland het van belang dat het in eerste instantie aan de markt en aan nationale overheden wordt overgelaten om de noodzakelijke grensoverschrijdende infrastructuur te verwezenlijken. Voor de bevordering van de werking van de interne energiemarkt acht Nederland voorts een snelle implementatie van het zogeheten derde energiepakket van groot belang. Daarnaast pleit Nederland voor het spreken met één stem in de externe energiebetrekkingen van de EU en voor het formuleren van een heldere externe boodschap in het nieuwe actieplan. Voorts acht Nederland het van belang dat de bestaande regelgeving nu goed wordt toegepast, zoals het stellen van energieprestaties en labelingeisen aan specifieke producten onder de herziene richtlijnen ecodesign en energie-etikettering. Voor 2011 wordt ook een nieuw Europees energie efficiëntie actieplan verwacht, waarin de commissie nieuwe instrumenten voor het bereiken van de 20% besparingsdoelstelling zal voorstellen. Deze voorstellen zullen getoetst moeten worden aan het criterium van subsidiariteit en proportionaliteit.

Om het aandeel van duurzame energie in de energieconsumptie werkelijk met forse stappen te kunnen verhogen, zullen nieuwe en efficiëntere technieken ontwikkeld moeten worden. Dit vraagt om grotere inspanningen op het gebied van energie-innovatie, zoals bovenstaand is weergegeven. Op lange termijn is het streven om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in de elektriciteitsproductie drastisch te verlagen en in de transportsector zelfs te reduceren tot nul. Om aanbieders van duurzame energie toegang te bieden tot het elektriciteitsnet zal moeten worden geïnvesteerd in een slim en geïntegreerd elektriciteitsnetwerk op Europese schaal.

Trans-Europese Energie Netwerken programma (TEN-E)Gedachtewisseling

In de Raad zal worden gesproken over de evaluatie van het Trans-Europese Energie Netwerken programma (TEN-E). De Commissie zal deze evaluatie naar verwachting nog voor deze Raad publiceren. TEN-E dient ter financiering van energie infrastructuurprojecten (met name haalbaarheidstudies). Nederlandse partijen hebben onder het huidige TEN-E programma diverse haalbaarheidsstudies laten uitvoeren.

In februari 2009 heeft de Europese Commissie het groenboek «Naar een Europees energienetwerk voor een continue, duurzame en concurrerende energievoorziening»1 gepubliceerd. Dit groenboek maakt onderdeel uit van de tweede strategische herziening van SER II (Second Strategic Energy Review) zoals gepresenteerd door de Europese Commissie op 13 november 2008 en heeft als doel het Europees infrastructuurbeleid en het daaruit voortvloeiend TEN-E programma te herzien. Eind 2010 zal de Commissie naar verluidt een nieuw infrastructuur pakket publiceren dat ondermeer het beleidskader en prioriteiten voor interconnectie-investeringen en de ontwikkeling van smart grids in de EU zal benoemen.

Nederland heeft in reactie op het groenboek reeds aangegeven de mening van de Europese Commissie te delen dat het TEN-E instrument beter afgestemd moet worden op de nieuwe uitdagingen van het Europees energiebeleid. Zo stelt het behalen van de Europese klimaat- en energiedoelstellingen grote eisen aan de Europese energienetwerk infrastructuur. Nederland steunt dan ook het voorstel om een aangepast TEN-E programma te integreren in een nieuw EU-instrument voor energievoorzieningszekerheid en infrastructuur met als doelen: de voltooiing van de interne energiemarkt, de ontwikkeling van een netwerk dat het behalen van de «20-20-20»-doelen mogelijk maakt en het garanderen van een continue energievoorziening.

Het uitgangspunt daarbij moet een goed werkende interne energiemarkt zijn. In dat kader onderstreept Nederland nadrukkelijk de doelstellingen van het derde pakket interne energiemarkt. Verdergaande Europese samenwerking en innovatie zijn belangrijk om de vereiste investeringen in netwerken van de grond te krijgen. Daarbij is de ontvlechting van netbeheer en marktactiviteiten van doorslaggevend belang. Verder zal de focus van een aangepast TEN-E programma moeten blijven liggen op de bestaande kerntaken, te weten het stimuleren van energie infrastructuurprojecten door middel van haalbaarheidsstudies enerzijds en onderzoek en demonstratieprojecten anderzijds. Daarbij zal een eventuele uitbreiding van de TEN-E begroting binnen de huidige Financiële Perspectieven moeten worden gerealiseerd. Nederland acht voorts een versterkte aandacht van de EU voor energiediplomatie wenselijk.

De Europese Commissie overweegt het huidige TEN-E instrument te vervangen door een nieuw financieel instrument, het zogenaamde «EU-instrument voor energievoorzieningszekerheid en infrastructuur». Dit instrument moet ervoor zorgen dat de beschikbare financiële instrumenten maximaal worden benut en worden afgestemd op de interne instrumenten zoals de TEN-E middelen. Er moet meer coherentie ontstaan tussen intern en extern financieringsbeleid. Hierbij kan worden gedacht aan de belangrijke rol van de transitlanden en het Europees nabuurschap- en partnerschapinstrument (ENPI).

Naast de mogelijkheden die de faciliteiten van EIB en EBRD bieden, vindt Nederland directe Europese financieringssteun niet nodig voor de verwezenlijking van energie-infrastructuurprojecten, aangezien de netwerkbeheerders in beginsel de investeringen terugverdienen door middel van de tarieven die gelden voor het transport van elektriciteit en gas.

Energie-elementen in de Europa 2020 strategieGedachtewisseling

Tijdens de Europese Voorjaarsraad is de basis gelegd voor de opvolger van de Lissabonstrategie die dit jaar afloopt: de Europa 2020 strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Hierbij zijn vijf hoofddoelen vastgesteld op EU-niveau, te bereiken in 2020. Eén van deze doelen ligt op het terrein van energie en klimaat en betreft de vermindering van de CO2 uitstoot met 20 of 30%, een aandeel duurzame energie van 20% en een energiebesparing van 20%.

De genoemde cijfers gelden voor de EU als geheel. Het is de bedoeling dat de lidstaten de komende maanden, in overleg met de Europese Commissie, de doelen ook nationaal kwantitatief invullen, rekening houdend met uiteenlopende uitgangsposities en nationale omstandigheden. Omdat over de nationale cijfers voor CO2 en duurzame energie reeds bindende Europese afspraken bestaan, zal de gedachtewisseling in de VTE-Raad (energie) zich concentreren op het opmaken van de stand van zaken met betrekking tot de nationale invulling van de energiebesparingsdoelen. De Commissie zal overigens later dit jaar een mededeling over herzien actieplan voor energie-efficiënte publiceren, waarin zij nadere voorstellen doet om de besparingsdoelstelling van 20% in 2020 te bereiken (voornamelijk bij gebouwen, openbare voorzieningen en de transportsectoren). Hierbij worden kunnen tevens wetgevingsvoorstellen gedaan worden, zoals een mogelijke herziening van de energiediensten richtlijn.

Vanwege de demissionaire status van het kabinet is wat betreft de kwantitatieve nationale invulling van de doelen voor de komende jaren terughoudendheid geboden. Voor wat betreft de doelen op het terrein van energie en klimaat zal Nederland de Commissie attenderen op de huidige doelen uit het project Schoon en Zuinig. Dit echter met de expliciete kanttekening dat het kabinet demissionair is en een nieuw kabinet pas definitief uitsluitsel zal kunnen geven over de Nederlandse inzet op elk van de doelen van de 2020 strategie.

VTE-RAAD (TELECOM)

De digitale agendaResolutie

De Raad zal naar verwachting een resolutie aannemen over de nieuwe digitale agenda voor Europa, op basis van een mededeling van de Commissie. De publicatie van de mededeling over de digitale agenda is vertraagd, en zal nu naar verwachting op 18 mei a.s. plaatsvinden.

Mededeling Commissie Digitale Agenda

De mededeling van de Commissie zal een visie op hoofdlijnen schetsen voor het telecom- en ICT beleid van de EU de komende jaren, met daaraan gekoppeld een actieplan met concrete initiatieven op diverse terreinen. De digitale agenda is ook een van de prioriteiten binnen de Europa2020 strategie. Op het moment van schrijven is de inhoud van de mededeling nog niet bekend. Wel heeft Vice-president Kroes op diverse momenten in de pers te kennen gegeven te streven naar een ambitieuze agenda, die ervoor zorgt dat Europa haar toppositie op ICT-terrein behoudt en goed kan inspelen op de sociale en economische ontwikkelingen van de 21e eeuw. Ze benoemt een aantal uitdagingen die de digitale agenda moet aanpakken: het stimuleren van investeringen in supersnel internet, het creëren van een digitale interne markt, het vergroten van digitale vaardigheden, het gebruik van ICT voor de aanpak van maatschappelijke uitdagingen als vergrijzing, zorgkosten en klimaatverandering, de zorg voor veilige en betrouwbare netwerken, het stimuleren van investeringen in onderzoek en innovatie en het vergroten van de interoperabiliteit.

Informele VTE-Raad Telecom 18-20 april

Tijdens de informele VTE-Raad (Telecom) in Granada van 18-20 april jl. is een ministeriële verklaring aangenomen over de Europese digitale agenda. De verklaring benadrukt het belang van ICT als drijver van groei en banen en als belangrijke factor om de EU weer op het spoor van lange termijn groei te brengen. Als prioriteiten worden o.a. genoemd: investeringen in infrastructuur, met een doel van 100% basis breedband voor alle burgers in 2013; garanderen van open internet, veiligheid en vertrouwen; het transparant maken van rechten van gebruikers van on-line producten en diensten, de digitale interne markt; het ontwikkelen van effectieve en toegankelijke publieke diensten; het effectiever inzetten van R&D en innovatie programma’s, door beter te richten op sectoren met grote potentie, en verminderen van de bureaucratie. Het verslag van de informele VTE-Raad Telecom is u separaat toegegaan.

WCIT

De Europese digitale agenda zal wereldwijd aandacht krijgen tijdens het mondiale «World Congress on ICT 2010» (WCIT-2010). Dit congres, een officiële bijeenkomst van het Spaanse EU-Voorzitterschap, vindt plaats in Amsterdam van 25–27 mei a.s. De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken van uw Kamer hebben hiervoor een uitnodiging ontvangen, evenals de Nederlandse leden van het Europees Parlement. Vice-President Kroes zal tijdens dit congres haar prioriteiten voor de digitale agenda presenteren. Het debat tijdens het WCIT zal leiden tot de presentatie van de zogenaamde «Verklaring van Amsterdam», gericht op uitdagingen en acties van de digitale agenda op mondiaal niveau.

Nederlandse inzet

Nederland is verheugd dat opvolging zal worden gegeven aan de huidige i2010 strategie en steunt de ambitieuze inzet van Commissaris Kroes. De i2010 strategie heeft haar waarde bewezen met een integrale en coherente visie op ICT- en telecombeleid. De digitale agenda is terecht ook één van de prioriteiten binnen Europa2020. De betekenis van ICT voor de samenleving en de economie neemt alleen maar toe, en kan steeds meer gezien worden als de drijvende kracht achter groei, banen en innovatie. Dit maakt het belang van gecoördineerde actie op nationaal en EU-niveau nog groter. Nederland ziet uit naar de mededeling en het actieplan met concrete voorstellen. Nederland geeft ten aanzien van actie op EU-niveau prioriteit aan de volgende thema’s:

Nieuwe en snelle breedbandnetwerken:

Supersnelle breedbandnetwerken zijn van strategisch belang voor economische groei en innovatie – en kunnen in belangrijke mate bijdragen aan maatschappelijke uitdagingen. Een snelle uitrol van Next Generation Networks (NGN) door de markt is dan ook essentieel. Het gaat hier wat Nederland betreft om een marktgedreven ontwikkeling. De rol van de overheid is met name om te zorgen voor een aantrekkelijk investeringsklimaat, een competitieve omgeving en een stabiel en voorspelbaar regelgevend kader. Allereerst is een tijdige implementatie van het nieuwe regelgevend kader voor elektronische communicatiediensten van belang. Voorsts hecht Nederland aan een goede balans tussen het stimuleren van nieuwe en snelle breedbandnetwerken en de toegang van derden tot die netwerken. Open netwerken zijn van essentieel belang om eindgebruikers een keuze aan dienstverleners te bieden, en concurrentie op die netwerken mogelijk te maken. De concept aanbeveling over toegang tot NGN van de Commissie biedt houvast voor geharmoniseerde toegangsregels.

Nederland erkent de belangrijke rol die lokale overheden kunnen spelen bij de uitrol en het stimuleren van het gebruik van NGN, met name op het punt van het coördineren van graafwerkzaamheden, het bundelen van de vraag en het aanbieden van nieuwe diensten on-line. Ook deelname van lokale overheden door middel van marktconforme financiering kan een optie zijn als dit niet door de markt wordt opgepakt, mits in lijn met de EU regels voor staatssteun. De Task Force NGN, ingesteld door oud-staatssecretaris Heemskerk, ondersteunt deze aanpak in haar advies van 15 maart jl.

In EU-verband loopt momenteel een discussie over de universele dienst, die o.a. gaat over het al dan niet opnemen van breedband in de universele dienst. Wat Nederland betreft is de universele dienst niet het juiste instrument om de uitrol en het gebruik van supersnel breedband te stimuleren. In Nederland heeft vooral de grote concurrentie tussen koper en kabelnetwerken geleid tot grote beschikbaarheid van supersnel breedband. Ook de verdere ontwikkeling van mobiel breedband zal hier verder aan bijdragen. Een UD-verplichting zou de concurrerende markt verstoren en leiden tot nieuwe monopolievorming. Wel moet functioneel toegang tot internet als aparte dienst onderdeel worden van de UD, omdat dit essentieel is voor het dagelijks functioneren. Lidstaten moeten de vrijheid hebben om zelf de kwaliteit van toegang tot internet als universele dienst te definiëren. De minimumcapaciteit van de verbinding kan per lidstaat verschillen.

De digitale interne markt

Er is een echte digitale interne markt nodig voor de elektronische handel in goederen en diensten, inclusief on-line content. Een recente studie van het European Policy Centre laat zien dat het economisch potentieel van het verder ontwikkelen van de digitale interne markt enorm is, oplopend tot zo’n 4% van het BNP tegen 2020. De richtlijn e-commerce2 heeft al veel van de juridische barrières weggenomen, maar er is meer nodig. Zo zou zoveel mogelijk gestreefd moeten worden naar één set duidelijke regels voor consumentenrechten voor de hele EU, inclusief voor de on-line situatie.

Vooral als het gaat om on-line content, zoals muziek en video’s, is de situatie nijpend. Van een aantrekkelijk en substantieel legaal aanbod van on-line content is op dit moment geen sprake. Consumenten richten zich op dit moment daarom vooral op illegale bronnen. De focus moet wat Nederland betreft daarom allereerst liggen op het stimuleren van nieuwe business modellen voor on-line content. Onderzoek laat zien dat consumenten onder voorwaarden bereid zijn om te betalen voor content. Nederland pleit voor een onafhankelijk monitoring systeem op EU-niveau om de ontwikkeling van nieuw legaal aanbod te volgen. Voorts vormt het huidige systeem voor auteursrecht een belemmering voor de interne markt. Door territoriale restricties in het auteursrecht zijn rechten nationaal vastgelegd en moet een gebruiker die EU-breed content wil aanbieden in iedere lidstaat een licentie aanvragen. Nederland acht het van belang om de territoriale beperkingen voor het verlenen van licenties binnen het systeem van auteursrechten terug te dringen. Een mogelijk startpunt kan zijn een collectieve beheersorganisatie in iedere lidstaat, waar gebruikers een EU-brede licentie kunnen krijgen (one-stop shop). In verband met de culturele diversiteit is het daarbij van belang dat het repetoire uit kleinere landen adequaat wordt beschermd en dat de collectieve beheersorganisaties worden onderworpen aan een geharmoniseerd systeem van toezicht en transparantie. Tot slot wil Nederland meer flexibiliteit in het auteursrecht voor niet-commerciële uitingen, zoals zogenaamd «user generated content» op internet. Nederland wil in EU-verband een discussie starten over mogelijkheden om een open en flexibele norm als «fair use» voor user generated content te introduceren.

Groene ICT

ICT kan in belangrijke mate bijdragen aan het realiseren van de klimaatdoelstellingen. Enerzijds moet het energiegebruik van de ICT-sector zelf omlaag gebracht worden. Op dit moment zijn ICT en de productie van ICT-apparaten goed voor 2% van de wereldwijde consumptie. Anderzijds is ICT ook een belangrijk middel om energie te besparen in de overige sectoren van de economie. Zo kunnen slimme elektriciteitsnetwerken met daaraan gekoppelde slimme apparaten, telewerken, en groene datacentra een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van het energiegebruik en het inpassen van duurzaam opgewekte stroom. Deze ontwikkelingen bieden tegelijkertijd kansen voor de economie, met nieuwe banen en bedrijvigheid. De Nederlandse aanpak van de Meerjarenafspraken energie-efficiency (overeenkomsten tussen de overheid en bedrijven en instellingen over het effectiever en efficiënter inzetten van energie) faciliteert ook beide aspecten. Deze Nederlandse aanpak kan als goed voorbeeld dienen voor de aanpak binnen de Europese Unie.

Open standaarden

Nederland wil het gebruik van open standaarden stimuleren. Open standaarden bevorderen de digitale uitwisseling van informatie, oftewel interoperabiliteit. Dit vereenvoudigt de communicatie tussen (semi-)overheden onderling en tussen overheid, bedrijven en burgers. Ook dragen open standaarden bij aan concurrentie en innovatie in de software markt, omdat deze door meerdere leveranciers gebruikt kunnen worden. Nederland onderneemt nationaal actie om het gebruik van open standaarden te stimuleren, conform het actieplan Nederland open in verbinding (2008–2011). Ook op EU-niveau moet krachtig ingezet worden op het bevorderen van open standaarden, o.a. door aandacht voor het belang van open standaarden en het stroomlijnen van het gebruik hiervan binnen het EU-beleid op het terrein van e-governement en aanbestedingen. Ook wil Nederland de huidige definitie van open standaarden binnen het Europese Interoperabiliteitsraamwerk (EIF 1.0) handhaven. Met de huidige definitie is verzekerd dat alleen open standaarden onder de definitie vallen die ook daadwerkelijk bijdragen aan een betere interoperabiliteit. Nederland steunt daarmee niet de beweging die er binnen de Commissie leek te zijn naar een meer globale omschrijving van open standaarden, omdat dit kan leiden tot het gebruik van standaarden die niet de operabiliteit verbeteren.

Vergroten digitale vaardigheden

Digitale vaardigheden zijn zowel vanuit maatschappelijk als economisch oogpunt onontbeerlijk geworden. Op individueel niveau zijn digitale vaardigheden steeds vaker vereist voor een arbeidsplaats. Daarnaast is een digitaal vaardige beroepsbevolking essentieel voor de (kennis)economie. Vaardige informatiewerkers zorgen voor innovatie, een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor buitenlandse bedrijven, een hogere productiviteit, en uiteindelijk voor economische groei. Het gaat wat Nederland betreft steeds minder om het wel of niet hebben van digitale vaardigheden, maar om het ontwikkelen van die vaardigheden die economische en maatschappelijke meerwaarde hebben. Te denken valt aan digitale vaardigheden die ingezet kunnen worden voor een hoger loon, of vergelijking van goederen/diensten via internet. Nederland wil dat ook in EU-verband de aandacht niet alleen gericht wordt op de digitale kloof en het aanhaken van groepen die buitengesloten dreigen te worden, maar ook op de economische en maatschappelijke meerwaarde van digitale vaardigheden en eSkills (ICT-vaardigheden van professionals en de businessvaardigheden van ICT’ers). Dit sluit aan bij het Nederlandse beleid rond digitale vaardigheden via het programma Digivaardig en Digibewust, dat als doel heeft zoveel mogelijk Nederlanders op een veilige manier in staat te stellen om de mogelijkheden van ICT in de samenleving te benutten. Op dit moment wordt onderzocht hoe en met welke partijen we eSkills meer aandacht willen geven in Nederland.

Europese onderzoeksbudgetten voor ICT-innovatie

De ICT markt van de EU is potentieel de grootste in de wereld, maar de EU profiteert hier nog onvoldoende van. De EU loopt achter bij mogendheden als de VS, Japan en landen in Zuidoost Azië als het gaat om ICT-onderzoek en de productie van innovatieve ICT-producten en diensten. Er is een goede ICT-onderzoeksinfrastructuur in de EU, met substantiële middelen en excellent onderzoek. Het gaat er wat Nederland betreft vooral om de ontwikkelde kennis effectiever te vertalen in innovatieve producten en diensten; zogenaamde kennisvalorisatie. Dit betekent dat de deelname van het bedrijfsleven en het MKB zal moeten toenemen. Met het oog hierop is een meer vraaggestuurde benadering nodig en moeten ICT-onderzoeksfondsen meer gericht worden op de gebruiker. Voor Nederland is het essentieel dat de administratieve lasten van de programma’s verminderd worden, met minder, snellere en transparante procedures.

Vertrouwen en veiligheid

Nederland ziet het garanderen van veilige en betrouwbare netwerken als een belangrijke basisvoorwaarde voor een optimale benutting van de digitale mogelijkheden. Nederland steunt nadere concrete actie op EU-niveau om netwerk- en informatiebeveiliging en bescherming van privacy te versterken, zoals de herziening van de data-privacy richtlijn en het tot stand komen van een goede Europese samenwerking van Computer Emergency Response Teams.


XNoot
1

(COM (2008) 782).

XNoot
2

Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt («richtlijn inzake elektronische handel»)

Naar boven