21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 921 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 2016

Graag informeer ik u over de agenda van de informele Landbouwraad die 29 t/m 31 mei 2016 aanstaande zal plaatsvinden in Nederland. Het thema van de informele Raad is «Food of the Future, the Future of Food».

Tevens zend ik u het rapport van het Landbouw Economisch Instituut over «Het GLB na 2020; Schets voor een herontwerp»1 en geef ik op verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken een reactie op het rapport van de Europese Rekenkamer nr. 1/2016 met de titel: «Is het systeem van de Commissie voor prestatiemeting met betrekking tot de inkomens van landbouwers goed opgezet en gebaseerd op degelijke gegevens?»

Tot slot informeer ik u over het voorstel van de Europese Commissie voor de tweede aanpassing van de verordening van de vangstmogelijkheden visserij 2016.

Food of the Future, the Future of Food

Van 29 tot en met 31 mei 2016 vindt de informele Landbouwraad plaats in Eindhoven en Amsterdam. Tijdens deze informele bijeenkomst wil ik met mijn collega-ministers en de Europese Commissie in gesprek gaan over de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) binnen het thema «Food of the Future, the Future of Food». Dit zal de eerste keer zijn dat de landbouwministers van de Europese Unie samen zullen spreken over de toekomst van het GLB na 2020. Dit thema sluit aan bij de vraag wat onze kinderen in de toekomst zullen eten. In het licht van een groeiende wereldpopulatie, klimaatverandering en de uitputting van hulpbronnen is dit een essentieel thema dat moet worden meegenomen in de discussie over de hervorming van het GLB.

Als basis voor de discussie tussen de Ministers heb ik een paper opgesteld, dat bij deze brief is gevoegd2. Dit paper heeft als uitgangspunt de overgang van een Gemeenschappelijk Landbouwbeleid naar een Gemeenschappelijk Landbouw- én Voedselbeleid in Europa. Dit paper vormt een basis om een discussie te faciliteren die alle 28 Ministers aanspreekt.

Ik wil de discussie aangaan over de directe inkomenssteun voor boeren en bepleit daarbij een verschuiving naar het realiseren van maatschappelijke opgaven, innovatie en een verbreding van de vergroening naar bijvoorbeeld klimaatdoelen.

Daarnaast zal ook de marktoriëntatie van de landbouwsector een grote rol spelen in de discussie, alsmede de rol van het landbouwbeleid in de opvang van crises in de landbouw.

Door dit paper te bespreken wil ik in Europa aandacht vragen voor mijn prioriteiten en de signalen uit de Nederlandse en Europese samenleving. Er moet een voedselsysteem komen dat eerlijker is voor de boer, transparanter voor de consument en natuurlijker voor de overbelaste aarde die een groeiende wereldbevolking van voedsel moet voorzien. Hier is een grote rol weggelegd voor innovatie. Zo zijn nieuwe en efficiënte irrigatietechnieken zowel beter voor het milieu als kostenbesparend voor de boer. Een dergelijk voedselbeleid kan de concurrentiekracht van de landbouw in Europa vergroten.

De informele Landbouwraad begint in de regio Eindhoven en eindigt in Amsterdam. In Eindhoven zullen we onder andere de expositie «Food to be» bezoeken. Dit is een expositie over de toekomst van ons voedsel die een grote nadruk op innovatieve en bijzondere ondernemingen legt, georganiseerd op gezamenlijk initiatief van de gemeente Eindhoven en het Ministerie van Economische Zaken. Zo hoop ik mijn collega-ministers een beeld te geven hoe innovatief het Nederlandse landbouwbedrijfsleven is en hen te inspireren met het oog op de beoogde discussie. Die discussie voeren we op 31 mei in Amsterdam. Ik hoop aan het einde van deze informele bijeenkomst een gezamenlijk idee met de Ministers te hebben gecreëerd over het doel van het GLB en zijn uitdagingen in de toekomst. De expositie is van 31 mei 2016 tot en met 5 juni 2016 open voor publiek, dit biedt de leden van uw Kamer de gelegenheid om de expositie te bezoeken.

Overig

Rapport Landbouw Economisch Instituut (LEI): «Het GLB na 2020; Schets voor een herontwerp»

Als bijlage treft u tevens het rapport aan van het LEI: «Het GLB na 2020; Schets voor een herontwerp». Om de discussie over het GLB in Nederland te kunnen voeden, heeft het Ministerie van Economische Zaken het LEI verzocht om een verkennende studie uit te voeren naar mogelijke scenario’s en beleidsopties voor het GLB na 2020. Het rapport bevat een overzicht van mogelijke doelen voor het GLB, waaronder, naast onder meer voedselzekerheid, milieu & klimaat, ook nieuwe mogelijke doelen zoals volksgezondheid. Daarmee sluit het rapport aan op de ambities zoals neergelegd in het paper voor de informele landbouwraad. Geconfronteerd met enkele omgevingsscenario’s blijkt dat het GLB na 2020 idealiter ingericht wordt als een robuust beleidsinstrument, en flexibel moet kunnen inspelen op de verschillende toekomstige ontwikkelingen. Het rapport bevat een mogelijke gedachtegang voor de inrichting van het GLB die ingebracht wordt in de maatschappelijke discussie over het GLB in Nederland. Ik beschouw dit rapport van het LEI als waardevolle input voor de discussie over het GLB na 2020.

Rapport Europese Rekenkamer over de opzet van het systeem van de Europese Commissie voor prestatiemeting met betrekking tot de inkomens van landbouwers

In de procedurevergadering van 28 april jl. heeft de vaste commissie voor Economische Zaken mij om een reactie verzocht op het rapport van de Europese Rekenkamer nr. 1/2016 met de titel: «Is het systeem van de Commissie voor prestatiemeting met betrekking tot de inkomens van landbouwers goed opgezet en gebaseerd op degelijke gegevens?».

Het rapport van de Europese Rekenkamer is gebaseerd op een audit in zes lidstaten, waaronder Nederland. De audit spitste zich toe op de vraag of het systeem van de Europese Commissie voor het meten van prestaties van het GLB met betrekking tot de inkomens van landbouwers goed is opgezet en gebaseerd is op degelijke gegevens. De Europese Rekenkamer stelde de volgende onderzoeksvragen:

  • Heeft de Europese Commissie duidelijk vastgesteld welke statistische gegevens nodig zijn voor de prestatiebeoordeling van de GLB-maatregelen ter ondersteuning van het inkomen van landbouwers?

  • Hebben de Commissie en lidstaten gewaarborgd dat de gegevens van toereikende kwaliteit waren?

  • Heeft de Commissie relevante indicatoren bepaald waarmee een doeltreffende prestatiebeoordeling van de GLB-maatregelen ter ondersteuning van het inkomen van landbouwers mogelijk is?

De Europese Rekenkamer beantwoordt bovenstaande onderzoeksvragen hoofdzakelijk negatief en richt zich in haar aanbevelingen en kritiek vooral tot de Europese Commissie. De belangrijkste aanbevelingen zijn het aanbrengen van verbeteringen in de huidige prestatiemetingen, het ontwikkelen van synergie tussen het door de Europese Commissie beheerde informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen en andere relevante statistische informatie, en het ontwikkelen van een uitgebreider kader voor het geven van informatie over het landbouwinkomen en de vergelijking met inkomens in andere sectoren. Verder gaat het over onder meer het versterken van de kwaliteitsborging voor de statistische informatie, het optimaliseren van de landbouwrekeningen die benut worden voor de analyse van de macro-economische situatie van de landbouw en veranderingen in het landbouwinkomen en het op basis van indicatoren analyseren van de landbouwinkomens.

Ik hecht aan een goede onderbouwing van het GLB en vind dat de Europese Commissie adequate monitoringsinstrumenten moet gebruiken. Daarom ondersteun ik in beginsel de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer. Tegelijkertijd ben ik verheugd dat Nederland in vergelijking tot de andere geauditeerde lidstaten het er redelijk goed vanaf brengt, zoals de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, in zijn brief van 18 april jl. ook aan u heeft medegedeeld. De gegevens in Nederland waren het meest compleet en Nederland heeft als enige lidstaat een kwaliteitsborging opgezet en de steekproef gevalideerd. Slechts op twee punten heeft de Rekenkamer kritiek.

In Nederland nam 78% van de nieuw geselecteerde bedrijven geen deel aan een aan inkomen gerelateerde enquête. Ik merk daarbij op dat de deelname daaraan op vrijwillige basis geschiedt en dat de steekproef desondanks representatief is voor de gehele Nederlandse landbouw. Verder hanteert Nederland een drempel van € 25.000 voor de jaarlijkse standaardopbrengst bij het verzamelen van inkomensgegevens, waardoor de allerkleinste bedrijven buiten de inkomensstatistieken blijven. De Rekenkamer plaatst daar omwille van de representativiteit een kanttekening bij. Uit overwegingen die verband houden met de administratieve lastendruk ben ik van mening dat het gerechtvaardigd is geen gegevens te verzamelen van de allerkleinste bedrijven. Het gaat hierbij veelal om hobby- of parttime-bedrijven met een zeer kleine omzet.

Tweede aanpassing vangstmogelijkheden 2016

De Europese Commissie heeft een voorstel (COM(2016) 241) gepresenteerd voor de tweede aanpassing van de verordening van de Raad voor de vangstmogelijkheden voor 2016 (EU 2016/72). Daar de besluitvorming binnen 6 weken na publicatie (4 mei 2016) zal plaatsvinden tijdens de Landbouw- en Visserijraad, ontvangt u geen BNC-fiche. U wordt in plaats daarvan met deze brief geïnformeerd over de inhoud van het voorstel en mijn appreciatie.

De aanpassing van de verordening is nodig vanwege de onlangs verschenen wetenschappelijke adviezen van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Met de aanpassing worden de Total Allowable Catch (TAC) voor zandspiering met 9% en de TAC voor Noorse garnaal met 10% verlaagd overeenkomstig de benadering voor Maximale Duurzame Opbrengst (Maximum Sustainable Yield – MSY). De TAC voor ansjovis in de Golf van Biskaje wordt vastgesteld op 33.000 ton. Ik kan instemmen met het voorstel van de Europese Commissie en ben verheugd dat het ansjovisbestand tekenen van herstel laat zien. Het Gemeenschappelijk Visserij Beleid valt onder de exclusieve competentie en het subsidiariteitsprincipe is derhalve niet van toepassing. Ik oordeel positief over het proportionaliteitsbeginsel, daar het op de korte termijn moet bijdragen aan een duurzaam beheer van de visbestanden en rekening houdt met het economische perspectief voor de sector. Nederland heeft geen belang bij deze vangstmogelijkheden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven