21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 696 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 februari 2013

Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 13 februari jongstleden geef ik een toelichting op mijn inzet in het technisch comité tussen de Europese Unie en Mauritanië met betrekking tot de visserijzone voor de pelagische sector. Dit naar aanleiding van vragen van het lid Van Gerven.

In het vorige protocol met Mauritanië was de visserijzone voor de pelagische sector 12 mijl uit de kust. In de onderhandelingen over het nieuwe protocol heeft Mauritanië aangegeven de pelagische vaartuigen alleen nog toe te willen laten buiten de twintigmijlzone. Als reden hiervoor werd de bescherming van de sardinella genoemd. De visserijdruk op deze soort is te hoog. Omdat sardinella vergeleken met andere pelagische soorten relatief dicht onder de kust zwemt is instelling van een twintigmijlzone in principe een effectieve maatregel. Dit was voor de Europese Commissie dan ook de reden om uiteindelijk akkoord te gaan met deze zone. Daarnaast zou de zone volgens Mauritanië het risico op bodembeschadiging en de bijvangst van bodemsoorten verminderen. Op deze punten scoort de pelagische sector echter al goed. Pelagische netten gaan in principe niet over de bodem en de bijvangstpercentages van niet-doelsoorten zijn laag, rond de drie procent.

Volgens de pelagische sector is de visserij buiten de twintigmijlzone niet rendabel. Hierdoor dreigt het protocol zwaar onderbenut te blijven.

De Nederlandse inzet is dat het protocol zowel ecologisch als economisch duurzaam moet zijn. Europese vaartuigen mogen alleen op het surplus vissen, dat deel van het bestand dat niet door de lokale visserijsector kan worden opgevist. Volgens de beschikbare wetenschappelijke adviezen moet de visserijdruk op sardinella naar beneden, maar is er nog wel ruimte bij andere soorten als sardine. Dat betekent dat de omvang van de visserijmogelijkheden mede afhangt van de mate waarin de sardinella kan worden beschermd. Volgens Nederland is het voor de bescherming van de sardinella niet nodig om het hele jaar een zone van twintig mijl in te stellen. In de eerste plaats zwemt de sardinella niet het hele jaar voor de kust van Mauritanië en daarnaast zijn ook andere maatregelen denkbaar, zoals de instelling van een specifiek quotum voor sardinella.

Voormalig staatssecretaris Bleker heeft de Nederlandse inzet met u besproken in het schriftelijk overleg van 14 september 2012 (TK 21 501-32, nr. 639).

Voormalig staatssecretaris Verdaas heeft de Nederlandse inzet wederom met u besproken op 21 november 2012 en aangegeven in de Raad van 28 en 29 november in te zetten op een zone van vijftien mijl. Hij heeft u hierover ook geïnformeerd in zijn brief met het verslag van de Raad van 7 december 2012 (TK 21 501-32, nr. 667).

Voor de volledigheid merk ik op dat de motie Van Gerven (TK 21 501-32, nr. 663) om een zone van twintig mijl te handhaven, is verworpen.

Ik sluit aan bij de lijn die door mijn voorganger staatssecretaris Bleker is ingezet en welke is gehandhaafd door de heer Verdaas. Ik pleit er voor om de zone voor de pelagische visserij terug te brengen van 20 mijl uit de kust naar 15 mijl uit de kust. Ik vind dit het goede evenwicht tussen verduurzaming van het akkoord en het economisch rendabel maken van het akkoord. Wanneer de visserijzone wordt gewijzigd, moeten mijns inziens wel aanvullende maatregelen worden genomen om de sardinella te beschermen.

Wat betreft de zorgen over de lokale visserijsector wil ik nogmaals benadrukken dat de vaartuigen van de EU alleen mogen vissen op het surplus. Juist op dit punt zijn in het protocol belangrijke stappen vooruit gezet door dat afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop de EU en Mauritanië samenwerken bij de vaststelling daarvan.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven