Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 februari 2013
Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 13 februari jongstleden geef ik een
toelichting op mijn inzet in het technisch comité tussen de Europese Unie en Mauritanië
met betrekking tot de visserijzone voor de pelagische sector. Dit naar aanleiding
van vragen van het lid Van Gerven.
In het vorige protocol met Mauritanië was de visserijzone voor de pelagische sector
12 mijl uit de kust. In de onderhandelingen over het nieuwe protocol heeft Mauritanië
aangegeven de pelagische vaartuigen alleen nog toe te willen laten buiten de twintigmijlzone.
Als reden hiervoor werd de bescherming van de sardinella genoemd. De visserijdruk op deze soort is te hoog. Omdat sardinella vergeleken met andere pelagische soorten
relatief dicht onder de kust zwemt is instelling van een twintigmijlzone in principe
een effectieve maatregel. Dit was voor de Europese Commissie dan ook de reden om uiteindelijk
akkoord te gaan met deze zone. Daarnaast zou de zone volgens Mauritanië het risico
op bodembeschadiging en de bijvangst van bodemsoorten verminderen. Op deze punten
scoort de pelagische sector echter al goed. Pelagische netten gaan in principe niet
over de bodem en de bijvangstpercentages van niet-doelsoorten zijn laag, rond de drie
procent.
Volgens de pelagische sector is de visserij buiten de twintigmijlzone niet rendabel.
Hierdoor dreigt het protocol zwaar onderbenut te blijven.
De Nederlandse inzet is dat het protocol zowel ecologisch als economisch duurzaam
moet zijn. Europese vaartuigen mogen alleen op het surplus vissen, dat deel van het
bestand dat niet door de lokale visserijsector kan worden opgevist. Volgens de beschikbare
wetenschappelijke adviezen moet de visserijdruk op sardinella naar beneden, maar is
er nog wel ruimte bij andere soorten als sardine. Dat betekent dat de omvang van de
visserijmogelijkheden mede afhangt van de mate waarin de sardinella kan worden beschermd.
Volgens Nederland is het voor de bescherming van de sardinella niet nodig om het hele
jaar een zone van twintig mijl in te stellen. In de eerste plaats zwemt de sardinella
niet het hele jaar voor de kust van Mauritanië en daarnaast zijn ook andere maatregelen
denkbaar, zoals de instelling van een specifiek quotum voor sardinella.
Voormalig staatssecretaris Bleker heeft de Nederlandse inzet met u besproken in het
schriftelijk overleg van 14 september 2012 (TK 21 501-32, nr. 639).
Voormalig staatssecretaris Verdaas heeft de Nederlandse inzet wederom met u besproken
op 21 november 2012 en aangegeven in de Raad van 28 en 29 november in te zetten op
een zone van vijftien mijl. Hij heeft u hierover ook geïnformeerd in zijn brief met
het verslag van de Raad van 7 december 2012 (TK 21 501-32, nr. 667).
Voor de volledigheid merk ik op dat de motie Van Gerven (TK 21 501-32, nr. 663) om een zone van twintig mijl te handhaven, is verworpen.
Ik sluit aan bij de lijn die door mijn voorganger staatssecretaris Bleker is ingezet
en welke is gehandhaafd door de heer Verdaas. Ik pleit er voor om de zone voor de
pelagische visserij terug te brengen van 20 mijl uit de kust naar 15 mijl uit de kust.
Ik vind dit het goede evenwicht tussen verduurzaming van het akkoord en het economisch
rendabel maken van het akkoord. Wanneer de visserijzone wordt gewijzigd, moeten mijns
inziens wel aanvullende maatregelen worden genomen om de sardinella te beschermen.
Wat betreft de zorgen over de lokale visserijsector wil ik nogmaals benadrukken dat
de vaartuigen van de EU alleen mogen vissen op het surplus. Juist op dit punt zijn
in het protocol belangrijke stappen vooruit gezet door dat afspraken zijn gemaakt
over de wijze waarop de EU en Mauritanië samenwerken bij de vaststelling daarvan.
De staatssecretaris van Economische Zaken,
S.A.M. Dijksma