21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 600 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2012

In deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad die op 14 en 15 mei jl. plaatsvond in Brussel.

Op het gebied van de landbouw zijn de wetgevingsvoorstellen voor het

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2014–2020, in het bijzonder vergroening van de directe betalingen besproken. Op het vlak van de visserij heeft de Raad gesproken over de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), in het bijzonder maximaal duurzame oogst (Maximum Sustainable Yield, MSY) en milieuaspecten. Verder is gesproken over het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Onder diversen heeft de Europese Commissie verslag gedaan van de conferentie over aquacultuur in Salzburg, heeft Zweden aandacht gevraagd voor de handhaving van de verplichting om dieren voor het slachten te verdoven en heeft Polen aandacht gevraagd voor de visserijpartnerschapsovereenkomst tussen de EU en Mauritanië.

Wetgevingsvoorstellen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2014–2020 – vergroening

(Oriënterend debat)

De Raad heeft een gedachtewisseling gehouden over de invulling van de vergroeningscomponent (30 procent) van de directe betalingen van de wetgevingsvoorstellen van de Commissie inzake de herziening van het GLB. Het voorzitterschap heeft de lidstaten opgeroepen aan te geven waar verbeteringen kunnen worden aangebracht in de voorstellen.

De discussie over vergroening werd sterk beïnvloed door een aantal aangepaste voorstellen van de Europese Commissie die zeer kort voorafgaand aan de Raad beschikbaar zijn gekomen in de vorm van een non-paper. Commissaris Ciolos heeft aan het begin van het debat aangegeven dat de Commissie er naar streeft dat de vergroeningsvereisten op alle boeren die een beroep doen op directe inkomenssteun van toepassing moeten zijn, op al het rechthebbend land moeten slaan en niet mogen discrimineren tussen boeren.

Ten slotte gaf Commissaris Ciolos aan dat vergroening in de eerste pijler absoluut noodzakelijk is.

Het non-paper van de Europese Commissie heeft betrekking op een aantal aspecten van de vergroeningsvoorstellen. De Commissie gaf aan bereid te zijn een rechthebbende boer die valt onder een landbouw-milieu-klimaat-overeenkomst uit de tweede pijler te beschouwen als te voldoen aan een of enkele van de drie oorspronkelijke vergroeningsmaatregelen van het Commissievoorstel. Dezelfde status kunnen boeren krijgen wanneer ze meedoen aan een milieu-certificeringsregeling. De voorwaarden die de Commissie hieraan stelt zijn dat de hele boerderij onder de regeling moet vallen, er een ambitie moet zijn die uitgaat boven het niveau van de oorspronkelijke vergroeningsmaatregelen en dat de milieucertificeringsregeling equivalentie moet hebben met de oorspronkelijke maatregelen van de Commissie.

Ten aanzien van de definitie van permanent grasland is de Commissie bereid de definitie te verruimen, zodat ook natuurlijke begrazingsgebieden eronder kunnen vallen en de termijn van niet-scheuren van grasland wordt verlengd van 5 naar 8 jaar (of langer).

Wat betreft gewasdiversificatie heeft de Commissie voorgesteld de drempel waarboven de vergroeningsmaatregel van toepassing is te verhogen van de oorspronkelijk voorgestelde 3 hectare naar 10 hectare. Ook bedrijven kleiner dan 50 hectare met een groot deel grasland en/of braakliggend land kunnen uitgezonderd worden van de gewasdiversificatieverplichting. Ten slotte kunnen bedrijven met een aantal kleinere gewassen hun derde, vierde en eventuele vijfde gewas optellen om uit te komen op de minimumvereiste van 5 procent per gewas.

Diverse lidstaten gaven aan voorstander te zijn van vergroening in de tweede pijler in plaats van de eerste pijler. Deze lidstaten zien in de tweede pijler meer mogelijkheden om vergroening vorm te geven. Ze pleiten ook voor overheveling van middelen naar de tweede pijler. Een groot aantal lidstaten geeft aan voorstander te zijn van een Europees keuzemenu van vergroeningsmaatregelen die meer recht doen aan uiteenlopende omstandigheden tussen de lidstaten.

Een grote groep lidstaten heeft er voor gepleit het percentage voor ecologische aandachtgebieden (7 procent) te halveren. Verder zou er meer flexibiliteit voor de ecologische aandachtgebieden moeten komen, door bijvoorbeeld meer hectares in aanmerking te laten komen of meer gebieden, gewassen en teelten als ecologische aandachtgebied te mogen classificeren.

Waar het gaat om sancties bij niet-naleving van de vergroeningseisen heeft een grote meerderheid van de lidstaten aangegeven dat de sancties op het terrein van vergroening zich tot niet meer dan 30 procent van de directe betalingen mogen uitstrekken.

Verder hebben diverse lidstaten gepleit voor de verdere uitwerking en toepassing van het begrip «green by definition.» Hier werden diverse voorbeelden genoemd zoals de werking van (milieu en duurzaamheids-) certificaten of bedrijven met 70 procent of meer grasland.

In het kader van de gewasdiversificatie willen de meeste lidstaten de drempel waaronder gewasdiversificatie niet hoeft worden toegepast verhogen van de 3 hectare zoals voorgesteld door de Europese Commissie naar 10, 15 of 25 hectare.

Nederland heeft aangegeven de inzet van Commissaris Ciolos te steunen ten aanzien van de inzet van 30 procent van de directe betalingen ten behoeve van vergroening. Nederland heeft tevens aangegeven positief te zijn over de flexibiliteit die de Commissie toont ten aanzien van alternatieven voor de invulling van de door haar voorgestelde vergroening, zoals milieucertificering en het stellen van bepaalde agro-milieumaatregelen in de tweede pijler in de plaats van een of meer vergroeningsmaatregelen in de eerste pijler.

Ten aanzien van de ecologische focusgebieden (EFA’s) heeft Nederland bepleit dit concept ook toe te willen passen op permanent grasland en niet alleen op bouwland, omdat een dergelijke uitbreiding in Nederland tot aanmerkelijke winst op het gebied van biodiversiteit zal leiden. Voorts heeft Nederland aangegeven het door de Commissie voorgestelde percentage van 7 procent voor EFA’s te hoog te vinden en dit te willen halveren. Nederland heeft aangegeven een belangrijke rol te zien voor groepen van boeren (collectieven) bij de verwezenlijking van EFA’s.

Nederland is voorstander van de opname van bestaande landschapselementen voor de verwezenlijking van EFA’s. Deze landschapselementen moeten echter geen subsidiabele landbouwgrond worden. Wanneer dit het geval zou zijn, zouden wegens het gelijkheidsbeginsel alle landschapselementen – binnen of buiten EFA’s – subsidiabele landbouwgrond moeten worden en dat zou volgens Nederland leiden tot een onaanvaardbare belasting van het perceelsregistratiesysteem. Alle landschapselementen – ook wanneer zij deel uitmaken van EFA’s – zouden volgens Nederland buiten het perceelsregistratiesysteem moeten worden gehouden.

In een reactie op de tafelronde stelde Commissaris Ciolos het begrip equivalentie aan de orde. Commissaris Ciolos ziet equivalentie als centraal begrip als het gaat om alternatieve maatregelen voor vergroening. De opbrengst van alternatieve maatregelen moet minimaal hetzelfde zijn als de opbrengst van de maatregelen die zijn voorgesteld door de Commissie. Verder gaf de Commissaris aan dat een keuzemenu voor vergroening tot meer administratieve lasten en complexiteit zal leiden. Wat betreft sancties blijft de Commissaris op het standpunt dat deze verder moeten gaan dan alleen de vergroeningscomponent. Ten slotte ging Commissaris Ciolos in op het punt van collectieven. Commissaris Ciolos gaf aan vragen te hebben over de uitvoering van het gebruik van collectieven, bijvoorbeeld met betrekking tot betalingen aan individuele boeren of sancties voor individuele boeren.

Hervorming van het GVB: Maximaal Duurzame Oogst en milieuaspecten

(Oriënterend debat)

De Raad heeft in het kader van de hervorming van het GVB een oriënterend debat gevoerd over het concept van de Maximaal Duurzame Oogst (Maximum Sustainable Yield, MSY) en over de relatie tussen het GVB en milieuregelgeving. Commissaris Damanaki heeft, onder verwijzing naar de laatste TAC en quota-onderhandelingen, ter inleiding gewezen op de aantoonbare economische voordelen van beheer van visbestanden op MSY-niveau.

Tegen die achtergrond kunnen de lidstaten volgens de Commissaris weinig bezwaar hebben tegen een deadline voor het halen van MSY-niveaus in 2015, hoewel zij erkent dat voor sommige bestanden nog te weinig gegevens beschikbaar zijn om een concreet MSY-advies te geven. Zij heeft lidstaten die langer de tijd willen nemen dan tot 2015 opgeroepen aan te geven hoeveel tijd zij dan echt nodig achten. Damanaki wil eventueel één of twee jaar extra te geven, maar er moet een einddatum in de regelgeving terecht komen. De Commissaris heeft zich verder bereid getoond pragmatisch om te gaan met problemen die toepassing van MSY in de gemengde visserij met zich meebrengt.

Nederland heeft ten aanzien van MSY aangegeven dat de EU de afspraken moet nakomen die in 2002 in Johannesburg zijn gemaakt over de MSY-benadering. Gezonde visbestanden zijn immers een voorwaarde voor een gezonde visserijsector. MSY moet in het nieuwe GVB in het visserijbeheer als doelstelling worden opgenomen en moet als limiet, uitgedrukt in visserijsterfte, in 2015 bereikt worden. Daar moet stapsgewijs naartoe gewerkt worden en de meerjarige beheerplannen moeten dit doel realiseren. Feit is wel dat voor meerdere visbestanden de MSY-doelen meer gegevens vergaard dienen te worden. Wetenschappers moeten, zeker voor de gemengde visserij, de nodige modellen ontwikkelen en verder uitwerken, met – belangrijk voor het draagvlak – betrokkenheid van stakeholders. De gemengde visserij stelt ons nog voor uitdagingen. In het beheer moeten de meest kwetsbare bestanden niet automatisch zorgen voor beperkingen van de vangstmogelijkheden voor doelsoorten, als andere instrumenten ook toereikend zijn om die soorten te beschermen.

Voor wat betreft de milieuaspecten in het GVB heeft Nederland benadrukt dat de impact van visserij op het mariene milieu nog altijd erg groot is. Een goede afstemming tussen het nieuwe GVB en de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijnen en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie is dan ook noodzakelijk. Het moet dan om zowel binnen als buiten de beschermde gebieden gaan. Verder moeten de procedures voor het nemen van specifieke visserijmaatregelen in beschermde gebieden gericht zijn op een tijdige en effectieve bescherming. Belangrijk is dat beperkende visserijmaatregelen niet alleen op eigen vissers van toepassing zijn, maar ook op die van andere lidstaten.

De meeste lidstaten hebben zich voorstander getoond van MSY (als limiet in visserijsterfte) als basis voor het beheer van visbestanden en willen de gedetailleerde implementatie van MSY-doelen regelen in de verschillende meerjarenbeheerplannen. Een groot aantal lidstaten heeft er echter op gewezen dat de deadline van 2015 niet haalbaar is; enkele lidstaten willen 2020 als einddatum of de toevoeging «waar mogelijk». Ze wijzen op het ontbreken van wetenschappelijke gegevens en adviezen voor bepaalde bestanden, op de problematiek van toepassing van MSY in de gemengde visserij en gezamenlijk met derde landen beheerde bestanden. Wat betreft de verhouding tussen het GVB en de milieuregelgeving hebben de meeste lidstaten gepleit voor een goede afstemming en aansluiting. Eventuele maatregelen moeten snel genomen kunnen worden en op alle vissers van toepassing zijn. Enkele lidstaten hebben erop gewezen dat sociaal-economische factoren in het GVB net zo zwaar moeten wegen als de milieu-eisen.

Het voorzitterschap heeft ter afsluiting de Raad gewezen op haar grote verantwoordelijkheid waar het gaat om duurzaamheid en milieu, niettegenstaande de sociaal-economische belangen. Het voorzitterschap heeft ruime steun voor MSY als basis voor het visbestandenbeheer genoteerd, maar heeft ook geconcludeerd dat het voor sommige bestanden niet mogelijk is om in 2015 het MSY-niveau vast te stellen, met name in de gemengde visserij. In die gevallen zou volgens het voorzitterschap enig uitstel geboden kunnen worden. Tot slot heeft het voorzitterschap geconcludeerd dat de lidstaten het erover eens zijn dat de maatregelen in het GVB en de milieuregelgeving met elkaar in evenwicht en in lijn moeten worden gebracht.

Hervorming van het GVB: Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij

(Oriënterend debat)

De Raad heeft een oriënterend debat gevoerd over de allocatie van middelen binnen het toekomstige EFMZV, zonder daarbij vooruit te lopen op besluiten die worden genomen in de context van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor 2014–2020 en de hervorming van het GVB in den brede. Commissaris Damanaki heeft in haar inleiding benadrukt dat het geld vooral zou moeten gaan naar innovatieve projecten.

Nederland heeft herhaald dat subsidieverlening vanuit het EFMZV beperkt dient te zijn, zodat de visserijsector op termijn onafhankelijk is van subsidies en zich ontwikkelt tot een innovatieve, duurzame en economisch zelfstandige sector. De inzet vanuit het EFMZV dient dit proces te ondersteunen. Innovatiesubsidies moeten bijdragen aan selectievere visserijmethodes, beperking van de impact op het ecosysteem, lager energieverbruik, vernieuwing van de afzetketen en sterker ondernemerschap. Nederland heeft aangegeven dat het op hoofdlijnen kan instemmen met de verdeling van de middelen binnen het EFMZV. Echter, gelet op de zevenjarige looptijd van het EFMZV wenst Nederland de mogelijkheid open te houden voor een herallocatie later in deze periode. In het huidige voorstel zijn de middelen niet uitwisselbaar. Waar het gaat om toedeling aan de lidstaten is Nederland akkoord gegaan met de criteria die refereren aan de omvang van de werkgelegenheid en productie in de visserijketen, maar niet met het criterium «aandeel van kleinschalige vaartuigen in de totale vloot van een lidstaat».

Veel lidstaten hebben aangetekend dat de criteria voor toedeling aan de lidstaten niet nauwkeurig genoeg zijn en dat cijfermatige invulling pas echt mogelijk is na besluitvorming in het kader van het MFK. Verschillende lidstaten hebben hun twijfels geuit of onder het huidige EFMZV-voorstel de middelen voor controle en datacollectie voldoende resultaat zullen opleveren. Sommige van hen hebben daarom de mogelijkheid geopperd middelen over te hevelen van direct beheer (Commissie) naar gedeeld beheer (Commissie en lidstaten). De meningen waren sterk verdeeld over het voorstel van de Commissie om niet langer middelen beschikbaar te stellen voor modernisering en sanering van de vloot.

Hetzelfde geldt voor het steunen van opslag: sommige lidstaten zien dit als een noodzakelijk vangnet, andere wensen geen publiek geld in te zetten voor interventies en zijn bezorgd over verstoring van de markt.1 Een aantal lidstaten heeft expliciet steun uitgesproken voor een toedelingscriterium op basis van het aandeel van de kleinschalige visserij. Tot slot hebben veel lidstaten, met name die door land omgeven zijn, gepleit voor meer steun voor de aquacultuur.

Commissaris Damanaki heeft in haar reactie beloofd te zullen werken aan verduidelijking van alle onderliggende gegevens in het voorstel, met name die voor direct beheer. Over overheveling van middelen ten nadele van direct beheer valt te praten met de Commissaris. Ten algemene heeft zij zich bereid getoond flexibiliteit in de allocatie toe te passen, met het oog op een optimale absorptie. De Commissaris heeft ervoor gewaarschuwd dat het totale budget gezien de huidige economische situatie wel eens lager kan uitvallen. Haar conclusie – en die van het voorzitterschap – is dan ook dat de voornaamste vraag is waar minder geld aan kan worden uitgegeven.

Diversen

Conferentie over aquacultuur

(Informatie van de Commissie)

Commissaris Damanaki heeft de Raad geïnformeerd over de uitkomsten van een door de Commissie en Oostenrijk georganiseerde conferentie over de toekomst van de aquacultuur binnen het GVB, die plaatsvond in Salzburg op 11 mei jl. De conferentie had als doel ideeën te bespreken die de potentie van de aquacultuur in de EU verder tot wasdom kunnen laten komen. Aan de conferentie is deelgenomen door vertegenwoordigers van lidstaten (in een aantal gevallen ministers), de Commissie, het Europees Parlement en enkele stakeholders.

Commissaris Damanaki heeft benadrukt dat zij de kloof met landen buiten de EU wil dichten: de EU heeft qua kwaliteit de beste aquacultuursector ter wereld, maar in volume gemeten stagneert deze. De Commissaris ziet een hervormd GVB als ondersteuning van duurzame groei van aquacultuur in de EU. Als voornaamste ideeën vanuit de conferentie heeft de Commissaris twee punten genoemd: het terugdringen van administratieve lasten (met name bij het verkrijgen van vergunningen) en het creëren van meer fysieke ruimte voor aquacultuur. Zij heeft verder haar overtuiging uitgesproken dat er meer geld naar innovatie en werkgelegenheid zou moeten, maar heeft er tegelijkertijd op gewezen dat hierover pas kan worden gesproken als de totale financiële enveloppe vaststaat.

Naar aanleiding van de conferentie hebben 21 lidstaten2 een gezamenlijke verklaring opgesteld waarin zij het belang schetsen van de aquacultuur in de EU. Deze verklaring hebben zij tijdens de Raad onder de aandacht gebracht. In de verklaring benadrukken deze lidstaten dat aquacultuur ecologisch, economisch en sociaal duurzaam is en bijdraagt aan beschikbaarheid van voedsel en aan het herstel van visbestanden. Daar hoort volgens hen navenante ondersteuning vanuit het EFMZV bij.

Met de conferentie is direct een consultatieproces gestart dat zal eindigen in november van dit jaar. Op basis van die consultatie zal de Commissie in 2013 met richtsnoeren komen.

Handhaving verdoving van dieren voor de slacht

(Informatie van de Zweedse delegatie)

Zweden heeft in de Raad aandacht gevraagd voor het feit dat de uitzondering om dieren niet te hoeven bedwelmen voor het slachten in grotere mate wordt toegepast dan was voorzien. Zweden riep de lidstaten en de Commissie op om actie te ondernemen, bijvoorbeeld door middel van richtsnoeren voor best practices of etikettering. Ten slotte gaf Zweden aan het rapport van de Commissie over etikettering met belangstelling af te wachten.

Diverse lidstaten hebben de Zweedse oproep ondersteund. Nederland heeft aangegeven het met Zweden eens te zijn dat dierenwelzijn zo goed mogelijk geborgd moet worden bij ritueel slachten. Net als Zweden is Nederland voorstander van het opstellen van EU-richtsnoeren voor best practices, inclusief randvoorwaarden waarmee het welzijn van dieren kan worden verbeterd. Nederland kijkt uit naar het rapport van de Commissie in 2013 over etikettering in relatie tot het punt van verdoving bij de slacht.

De Commissie gaf aan dat een uitzondering voor religieuze gebruiken nog steeds mogelijk moet blijven. De regels hiervoor worden echter op nationaal niveau vastgesteld en lidstaten kunnen zelf besluiten om strengere regels toe te passen. De Commissie heeft de lidstaten opgeroepen blijvend aandacht te besteden aan het onverdoofd slachten.

Visserijpartnerschapsovereenkomst tussen de EU en Mauritanië

(Informatie van de Poolse delegatie)

De Poolse delegatie heeft de Raad geïnformeerd over de gevolgen van het per 24 april jl. sluiten van de pelagische visserij door EU-vaartuigen (waaronder Nederlandse) in de wateren van Mauritanië. De Commissie heeft besloten tot de sluiting omdat de EU-quota voor 2012 zijn uitgeput en om het risico van overbevissing weg te nemen. Een groot zorgpunt voor betrokken lidstaten en vissers3 is dat het huidige visserijprotocol tussen de EU en Mauritanië op 31 juli 2012 afloopt en de onderhandelingen over een nieuw protocol in een impasse lijken te verkeren.

Polen heeft onderstreept dat een nieuw protocol van groot belang is voor de EU-visserijvloot, voor de Mauritaanse overheid en visserijsector en voor de stabiliteit in de regio. Polen vreest dat bij het uitblijven van een protocol een toename van ongecontroleerde, niet-duurzame visserij ter plaatse door derde landen. Polen heeft daarom de Commissie gevraagd naar de vooruitzichten in de onderhandelingen en opgeroepen de impasse daarin te doorbreken. Diverse lidstaten, waaronder Nederland, hebben de Poolse oproep ondersteund.

Nederland heeft aangegeven te hopen op een snelle hervatting van de onderhandelingen over een nieuw protocol en heeft benadrukt dat er een goed en duurzaam akkoord moet komen dat tevens value for money biedt. Tot slot heeft Nederland aan de Commissie gevraagd hoe de EU-belangen in de wateren van Mauritanië gewaarborgd kunnen worden als er geen nieuw protocol tot stand komt.

Commissaris Damanaki heeft in haar reactie aangegeven dat de Commissie zich ervan bewust is dat dit visserijakkoord zeer belangrijk is voor de EU én Mauritanië. De Commissie zal zich extra inspannen om tot overeenstemming te komen voordat het huidige protocol afloopt. Damanaki heeft de lidstaten opgeroepen daartoe samen te werken met de Commissie en met één stem te spreken. De Commissie werkt op basis van een duidelijk mandaat van de Raad, waarin drie zaken vooral van belang zijn: dat de EU enkel mag vissen op het zogeheten surplus (dat deel van de vangstmogelijkheden die het partnerland niet wenst te benutten), dat er een mensenrechtenclausule in het protocol moet komen en dat het protocol «waar voor ons geld» geeft. Om tot een akkoord te kunnen komen voorziet de Commissaris verder dat de betrokken vloot een substantiële bijdrage zal moeten leveren, in lijn met de hervormingsvoorstellen van het GVB.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Lijst van A-punten

Ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van een vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Centraal-Afrikaanse Republiek inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de Europese Unie (FLEGT) – Aanneming

Ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van een vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Liberia inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de Europese Unie (FLEGT) – Aanneming

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur – Verzoek van de Raad om goedkeuring van het Europees Parlement

Ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie enerzijds en de Democratische Volksrepubliek Algerije anderzijds – Verzoek van de Raad om goedkeuring door het Europees Parlement

Comité van de Regio's – Besluit van de Raad houdende benoeming van een Duits lid en een Duits plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's

Ontwerprichtsnoeren van de EU voor de bijeenkomst van de viceministers en plaatsvervangende ministers van Landbouw van de G20 (Mexico-Stad, 17 en 18 mei 2012)


X Noot
1

Het Nederlandse standpunt luidt dat een opslagregeling alleen tijdelijk en in crisissituaties mogelijk moet zijn.

X Noot
2

Nederland heeft niet ingestemd met de verklaring omdat de Nederlandse positie ten aanzien van investeringssubsidies en dierenwelzijn/diergezondheid niet is meegenomen in de conclusies. De lidstaten die de verklaring hebben ondertekend zijn Oostenrijk, België, Bulgarije, Tsjechië, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Ierland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Spanje.

X Noot
3

De overeenkomst tussen EU en Mauritanië staat vaartuigen uit 12 lidstaten toe om in Mauritaanse wateren te vissen. Op het moment van sluiting van de visserij waren vaartuigen uit 6 lidstaten, waaronder Nederland, daar actief.

Naar boven