21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 406 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 juli 2010

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit naar aanleiding van de brief van 2 juli 2010 inzake de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad op 12 juli 2010 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 405).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juli 2010.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Atsma

Adjunct-griffier van de commissie,

Hartemink

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

pagina

Inleiding

2

Werkprogramma van het Belgisch voorzitterschap

2

Rapport van de High Level Group Zuivel

3

Verslag Landbouw- en Visserijraad 29 juni 2010

7

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

7

Visserij en GLB

8

Markttoelating van zes gemodificeerde maïsvariëteiten en RTRS

9

Overige opmerkingen

10

Inleiding

De leden van de VVD fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 12 juli 2010 en van het Verslag Landbouw- en Visserijraad van 28 en 29 juni 2010.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw en Visserijraad van 12 juli.

De leden van de fractie van de ChristenUnie maken graag van de gelegenheid gebruik om in aanloop naar de Landbouw- en Visserijraad van 12 juli de minister enkele zaken voor te leggen. Met name de aanbevelingen van de High Level Group (HLG) Zuivel en de reactie van de regering daarop geven de leden van de fractie van de ChristenUnie daartoe aanleiding.

De leden van fractie van de PvdD hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de Landbouw & Visserijraad van 21 juli en het verslag van de vorige raad. Zij willen hierover graag enkele vragen stellen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda en de inzet van de minister voor de eerstvolgende Landbouwraad. Een belangrijk agendapunt is de bespreking van het rapport van de High Level Group Zuivel. De leden hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen.

Werkprogramma van het Belgisch Voorzitterschap

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat van juli tot en met december 2010 België voorzitter van de Raad is. Kan de minister uiteenzetten op welke termijn zij ontwikkelingen verwacht op de prioriteiten op landbouwgebied: de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) na 2013, het verslag van de High Level Group Zuivel, kwaliteitsbeleid voor landbouwproducten en de concurrentiepositie van landbouw en de agro-industrie? En hoe de Nederlandse inzet eruitziet? Kan de minister uiteenzetten wanneer zij de agendering van het auditrapport van de Europese Commissie over de herziening van het plantengezondheidsbeleid verwacht? Kan de minister uiteenzetten of zij daar ook de Nederlandse ervaring met PSTvD en de boktor naar voren brengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dan ook de definitie en reikwijdte van het ondernemersrisico worden besproken? De leden van de CDA-fractie zijn geïnteresseerd naar de ervaringen van andere lidstaten op dit punt.

Het voorzitterschap laat weten de Raad waar nodig te consulteren in verband met de voortgang van de Doha ronde. De leden van de D66-fractie vragen of de minister uiteen kan zetten wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de onderhandelingen over de landbouw. De leden willen graag een nadere toelichting op de plannen van het Belgische voorzitterschap met betrekking tot «het werk gedaan door de Raad met betrekking tot genetisch gemodificeerde organismen». De leden van de D66-fractie vragen zich af op welke wijze het Belgische voorzitterschap van plan is de verschillende voorstellen met betrekking tot labelling (welzijnsindicatoren, algemene consumenteninformatie, etikettering om imitatiezuivel producten te onderscheiden en voorstellen voor oorsprongsindicatie) in samenhang te behandelen om duplicatie van discussies en onnodige lastenverzwaring voor bedrijven te voorkomen. Overigens zij hierbij aangetekend dat de leden van de D66-fractie de lijn van de minister steunen om herkomstindicatie niet verplicht te stellen, omdat dit kan leiden tot verstoring van de interne markt.

De leden van de ChristenUnie-fractie zien graag dat het Belgisch voorzitterschap de ontwikkeling van een sociaaleconomisch toetsingskader en voorwaarden waaronder nationale lidstaten zelf mogen beslissen over teelt in eigen land voortvarend ter hand neemt. Deze fractie blijft graag op de hoogte van alle ontwikkelingen op dit dossier en rekent op de inzet van de minister.

Rapport van de High Level Group Zuivel

De eerste aanbeveling van de High Level Group (HLG) Zuivel is de versterking van de contractuele relaties in de zuivelketen, om zo beter in te kunnen spelen op signalen van de markt. Leveringscontracten tussen melkveehouders en zuivelverwerkers moeten daarvoor tegen het licht worden gehouden. Nederland heeft zich uitgesproken voor vrijwilligheid van de contracten en voor erkenning van de bijzondere positie van de zuivelcoöperaties. De VVD-fractie deelt die mening. Zou de minister uiteen kunnen zetten hoe andere lidstaten op dit punt reageren en hoe dit punt zich verhoudt tot de concurrentiepositie tussen de lidstaten en de melkveehouders?

Aanbeveling 2 van de HLG houdt een zoektocht in naar versterking van de onderhandelingspositie van de producenten. De minister schrijft geen voorstander te zijn van een versterking van de uitzonderingspositie van zuivel in het mededingingsrecht. De VVD-fractie zou graag zien dat de minister hier toch enige ruimte zoekt om ruimte te geven aan een bepaalde bundeling van krachten onder de producenten. Is de minister bereidt de grenzen daarvoor te verkennen?

Aanbeveling 4 houdt in dat transparantie in de gehele keten van groot belang is en de VVD-fractie onderschrijft dit van harte. De fractie vraagt zich wel af of transparantie in de keten een oplossing is om de lage – tè lage – prijzen een halt toe te roepen. Hoe kijkt de minister hier tegen aan?

Ten aanzien van aanbeveling 7 is de VVD-fractie verbaasd dat er wordt geconcludeerd dat de landbouwsector inclusief de zuivelsector voor innovatie en onderzoek meer en beter gebruik zou moeten maken van de fondsen voor plattelandsbeleid. Kan de minister uiteenzetten waardoor dit komt? En maken de landbouwsectoren in andere lidstaten hier wel gebruik van? En hoe?

De leden van de CDA-fractie nemen kennis van de conclusies van de HLG Zuivel. De conclusie die uit de opgesomde zeven aanbevelingen getrokken zou kunnen worden is dat vooral de bestaande Nederlandse lijn is verdedigd. Natuurlijk is dat in de huidige crisistijdgeest een mooie winst, maar toch hadden de leden van de CDA-fractie graag wat meer gezien. Sprankelde ideeën of eerder geopperde ideeën zijn niet verder uitgewerkt. Een korte weergave:

Nederland heeft zich doorlopend uitgesproken voor vrijwilligheid van contracten en voor erkenning van de bijzondere positie van zuivelcoöperaties. Dit laatste omdat het Nederlandse systeem van afspraken van de zuivelcoöperaties met hun ledeneigenaren zo goed werkt. Zowel het vrijwillige karakter van de contracten als de speciale status van coöperaties wordt mede op verzoek van Nederland daarom uitdrukkelijk erkend in de aanbeveling. Ook is vastgehouden aan de Nederlandse wens te weten handhaving van de in de «Health Check» gemaakte afspraken over een afgeslankt vangnet in de vorm van (in duur en volume) beperkte interventiemaatregelen en handhaving van de quotumverruiming. Daarnaast toont de minister zich ook geen voorstander van verplichte oorsprongsetikettering voor zuivelproducten.

De leden van de CDA-fractie vragen zich na deze opsomming af of de minister uiteen kan zetten wat de winst voor de Nederlandse ondernemer is van de HLG Zuivel. Zijn ook de laatste twee punten (termijnmarkten, andere systemen/3e landen) verder uitgewerkt? Is bij de scan of de marktbeheerinstrumenten ook gekeken naar het verlagen van de superheffing of verevening? Is de optie om de middelen die via de superheffing afgedragen worden in eigen land te gebruiken voor versterking van de melkveehouderij (naar Frans voorbeeld) onderzocht? Is, in het kader van de mededinging bijvoorbeeld ook gekeken naar verruiming van de definitie van «relevante markt»? Nu is de relevante markt vaak niet groter dan het grondgebied van een lidstaat. Zuivelproducten worden echter grensoverschrijdend verhandeld. De relevante markt wordt dus in toenemende mate internationaal.

Is gekeken naar het effect van inter-brancheorganisaties/GMO in andere sectoren en of deze middelen daadwerkelijk hebben bijgedragen aan een betere prijsvorming? En op welke manier is het goed functioneren van de interne markt in de bestaande inter-brancheorganisaties gewaarborgd? Ten aanzien van transparantie; heeft de HLG ook gekeken tot hoever transparantie moet reiken, sectorniveau of nog verder? Transparantie kan, naar mening van de leden van de CDA-fractie, dan wel eens een omgekeerd effect hebben waardoor supermarkten en handelaren het alleen maar makkelijker wordt gemaakt om de laagste prijs op te zoeken. En dat lijkt de leden van de CDA-fractie dan weer ongewenst. Kan de minister uiteenzetten welke beïnvloedingsmomenten nu nog volgen na deze bespreking over de aanbevelingen van de HLG?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat na 2015 geen melkquotum of ander beperkend rechtensysteem dient te gelden voor de melkveehouderij/zuivelsector. Nederlandse melkveehouders kunnen na 2015 hun concurrentiepositie verbeteren, omdat ze niet meer hoeven te investeren in het kopen van melkquota en ook geen superheffing meer hoeven te betalen. Ze kunnen vanaf 2015 deze middelen investeren in verduurzaming van de melkveehouderijsector, onder meer om de milieudruk te verlagen en energie op te gaan wekken. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat door investeringen in techniek en innovaties het behalen van milieudoelen eerder dichtbij komt dan door het investeren in (productie)rechten.

De SP-fractie wil graag het hele High Level Group Zuivel rapport van de minister ontvangen, niet alleen de samengevatte conclusies. De voorstellen van de HLG lijken een goede eerste stap en het is teleurstellend dat de minister slechts schoorvoetend meedoet. De SP-fractie wil graag dat de High Level Group en de toekomst van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in samenhang bekeken worden. De HLG zuivel geeft een richting aan die wat de SP-fractie betreft beter is dan die van de minister. De minister lijkt in de EU geïsoleerd te raken; ook hier tegenover een groep van 22 landen. De HLG geeft een goede richting betreffende marktregulering en marktverbetering, woewel de maatregelen in sommige gevallen nog steeds symptoombestrijding zijn van inkoopmacht en onevenwichtige verhoudingen in de sector.

De leden van de D66-fractie zijn voorstander van een grondige hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, en zijn dan ook verheugd over de prioritaire status van dit dossier voor het Belgische voorzitterschap. De leden zijn van mening dat het landbouwbeleid veel meer door de markt gestuurd moet worden. Daarom delen de leden de kritische positie van de minister ten aanzien van een aantal van de voorstellen van de High Level Group.

Contractvrijheid tussen partijen is een hoog goed, en deze leden zijn dan ook geen voorstander van verplichte contracten, die de rigiditeit van de zuivelmarkt vergroten, en grensoverschrijdend verkeer zouden kunnen belemmeren. Kan de minister de Europese Commissie vragen in hoeverre deze van mening is dat de nationale mogelijkheid tot het verplicht stellen van dergelijke contracten een belemmering vormt voor de interne markt? In lijn met bovenstaand standpunt dat de landbouwsector zoveel mogelijk moet functioneren als een normale markt steunen de leden van de D66-fractie de minister in haar bewaar tegen versterking van de uitzonderingspositie van zuivel in het mededingingsrecht en in haar bezwaar tegen het terugdraaien van de afgesproken quotumgroei, of andere vormen van afzwakking van de afspraken die bij de Health Check zijn gemaakt ter hervorming en afbouw van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. De leden van de D66-fractie hechten aan een duidelijk signaal van de minister op deze punten in het debat over de aanbevelingen van de High Level Group.

Zoals de minister in haar brief uiteenzet heeft de HLG onder andere gezocht naar oplossingen om schommelingen in de zuivelprijs op te kunnen vangen. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het goed dat onderzocht is wat er aan mogelijkheden is, ook al zijn de prijzen weer gestegen. Alvorens in te gaan op de specifieke aanbevelingen hechten de leden van de fractie van de ChristenUnie er aan om een opmerking van meer fundamentele aard te maken. De huidige zuivelmarkt is een mengvorm van productiebeperking middels het quotumsysteem in een steeds vrijere markt. Is de minister niet met de leden van mening dat een dergelijke «vlees noch vis» mengvorm haast vraagt om prijsschommelingen en onvermogen van productenten om voldoende te kunnen anticiperen? Wat de leden van de fractie van de ChristenUnie betreft is het beter te kiezen voor een zuivere variant, namelijk voor een bepaalde mate van productiebeperking, middels een quotumsysteem, met meer bescherming aan de grenzen. Met andere woorden: voor boeren zal de productie wat lager liggen, maar de kans op een hogere prijs is groter. Dat brengt de leden van de ChristenUnie-fractie op aanbeveling 6: er zou onderzoek moeten worden gedaan naar nieuwe instrumenten om prijsschommelingen tegen te gaan. Is de minister het niet met deze leden eens dat we nu in feite instrumenten wegdoen die juist van waarde zouden kunnen zijn? Zou het niet een logisch gevolg zijn, hoewel door deze fractie onwenselijk geacht, dat wanneer wordt ingezet op liberalisering van de zuivelmarkt en dus vrije markt, daar ook prijsschommelingen bij horen? Wat de leden van de fractie van de ChristenUnie betreft dus ondersteuning van het inzetten van instrumenten om prijsschommelingen tegen te gaan, maar dan ook in combinatie met behoud van een quotumsysteem.

Ten aanzien van aanbeveling 1 en 2: is de minister van mening dat de zuivelcoöperaties dusdanig ingericht zijn en functioneren dat de belangen van de individuele leden voldoende behartigd worden? Immers, de minister schrijft dat het Nederlandse systeem van afspraken van de zuivelcoöperaties met hun ledeneigenaren goed werkt. Tegelijk stelt de minister dat versterking van het wettelijk recht van melkproducenten om via producentenorganisaties gezamenlijk te onderhandelen met een zuivelverwerker niet nodig is. Zijn coöperaties in deze tijd nog wel zo op de belangen van producenten gericht dat een steviger onderhandelingspositie overbodig is? De leden van de fractie van de ChristenUnie horen graag een nadere uitleg van de minister waarom versterking van de positie van producenten niet nodig zou zijn. Kan zij uiteenzetten hoe een «optimaal gebruik van de bestaande interpretatieruimte» er uit kan zien? Wat voor mogelijkheden zou deze interpretatieruimte nog bieden waar nu geen of weinig gebruik van wordt gemaakt?

In het kader van de HLG ten slotte nog een vraag over het al dan niet etiketteren van plaats van herkomst van zuivel. Is bekend wat de effecten zijn van de etikettering van vleesproducten met land van herkomst? Op tal van vleesproducten staat het land van herkomst, en de leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag weten wat het effect daarvan is op aankoopgedrag van consumenten. Kopen zij vaker vlees uit eigen land of nabije regio (EU), of laat de consument zich niet leiden door etikettering met land van herkomst?

De leden van de SGP-fractie maken over de High Level Group Zuivel de volgende opmerkingen. De minister geeft aan dat de HLG-voorzitter in weerwil van de wens van 22 lidstaten, onder aanvoering van Duitsland en Frankrijk, conform de Nederlandse wens heeft vastgehouden aan handhaving van de in de Health Check gemaakte afspraken over een afgeslankt vangnet in de vorm van beperkte interventiemaatregelen en handhaving van de quotumverruiming. Kan de minister meer concreet uiteenzetten wat de huidige inzet is van de 22 lidstaten, onder aanvoering van Duitsland en Frankrijk, als het gaat over het zuivelbeleid na 2015?

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat zowel de minister als de Europese Commissie zich onvoldoende rekenschap geven van het functioneren van de zuivelmarkt. Zowel de minister als de Europese Commissie gaan ervan uit dat de recente crisissituatie het gevolg was van conjuncturele (en niet van structurele) overproductie. Zij schatten de vooruitzichten voor de situatie van de communautaire zuivelsector op de middellange en lange termijn positief in, omdat het uiteindelijke economische herstel zal leiden tot een toename van de vraag naar zuivel met een hogere toegevoegde waarde. Tegen deze achtergrond blijven zij bij de voorgenomen afschaffing van het quotumsysteem en de verruimingen in de aanloop daar naar toe.

Erkent de minister dat het in macro-economisch opzicht opmerkelijk is dat ondanks de lagere melkprijzen van de afgelopen twee jaar de melkproductie van landen buiten de Europese Unie is gestegen, met Nieuw Zeeland en Argentinië op kop? Erkent de minister dat in landen met een toenemende vraag naar zuivel, zoals China en India, ook de mate van zelfvoorziening toeneemt, met alle consequenties van dien voor de afzet van Europese zuivel buiten de EU? Erkent de minister dat individuele melkveehouders hun productie uit willen breiden, zowel bij een toenemende vraag naar zuivel en hogere prijzen om deze vraag te verzilveren als bij een dalende vraag en lagere prijzen om kosten te drukken, en structurele overproductie daarom dichtbij is? Erkent de minister dat de EU met de afschaffing van het quotumsysteem geen instrument meer heeft om structurele overproductie te voorkomen en conjuncturele overproductie te beperken? Is de minister bereid de hiervoor genoemde aspecten in te brengen en mee te wegen in de voortgaande discussie over het functioneren van de zuivelmarkt en het rapport van de High Level Group Zuivel?

Onderzoekers van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) hebben in het rapport «European dairy policy in the years to come» (maart 2010) diverse private en publieke instrumenten met het oog op het realiseren van een «zachte landing» besproken. Zij stellen dat termijncontracten en termijnmarkten mogelijke instrumenten zijn om prijsfluctuaties te dempen, maar dat een gedegen analyse van de mogelijke effecten van deze maatregelen meer onderzoek vergt. Welk perspectief ziet de minister voor termijncontracten en termijnmarkten op Europees en nationaal niveau? Is zij bereid het genoemde aanvullende onderzoek uit te laten voeren? In het genoemde rapport wordt ook een mogelijke verlaging van de superheffing voor het realiseren van een zachte landing genoemd en gewogen: «A reduction of the levy will contribute to a gradual increase of milk production in the EU, better matching demand developments in the EU and may strengthen the sector’s international position.» Hoe waardeert de minister deze optie?

De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de toenemende quotumhandel in Nederland. De afgelopen maanden lag de hoeveelheid overgedragen melkquotum zonder grond beduidend hoger dan in dezelfde maanden vorig jaar, terwijl de afschaffing van het quotumsysteem in 2015 dichterbij komt en het twijfelachtig is of investeringen in nieuw quotum terugverdiend kunnen worden. Herkent de minister het geschetste zorgpunt? Welke achterliggende factoren zorgen voor de toename van de quotumhandel? In hoeverre speelt mogelijke onduidelijkheid over de geplande afschaffing van het quotumsysteem in 2015 een rol?

Verslag Landbouw- en Visserijraad 29 juni 2010

De CDA-fractie vraagt de minister uiteen te zetten hoe ver Nederland in verhouding met andere lidstaten is met de implementatie en uitvoering van de maatregelen in het kader van het EVF. Zijn de Nederlandse beheer- en controlesystemen goedgekeurd? Zijn in Nederland de eerste interim-betalingen verricht? Heeft de Europese Commissie Nederland opgeroepen de inspanningen op dit terrein te intensiveren? Zo ja, wan kunnen de consequenties zijn voor Nederland als niet aan de eisen wordt voldaan? Kan de minister uiteenzetten welke consequenties er zijn voor de Nederlandse vissers (zeker gezien de geschetste problematiek rondom makrelen) als IJsland toetreedt? De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in het uitsluiten van bedrijven van inkomenssteun, die vallen binnen de definitie «bestuursorgaan» van de Algemene wet bestuursrecht of behoren tot die ondernemingen die in de Wet op de vennootschapsbelasting uitdrukkelijk zijn gecategoriseerd onder «publieke ondernemingen». Objectief kan worden vastgesteld dat zij door hun wettelijk vastgelegde publieke status en doelstelling niet in overwegende mate landbouwactiviteiten uitvoeren. De leden van de CDA-fractie nemen kennis van de voortvarendheid om deze potentiële aanvragers met ingang van 2011 uit te sluiten van inkomenssteun. Het betreft onder andere Schiphol, Staatsbosbeheer en gemeenten. De leden van de CDA-fractie vragen zich echter nog wel af welk effect dit kan hebben voor individuele ondernemers die wellicht andere contractvormen hebben (bijvoorbeeld steun voor aardappelzetmeel). Wellicht speelt hetzelfde nog in andere (deel)sectoren. En op welke wijze kunnen de middelen die met het uitsluiten van de eerder genoemde bedrijven door Nederland nog worden benut of vloeien deze terug? En over hoeveel geld gaat het? Graag een nadere toelichting.

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Het loslaten van een flink aantal landbouwsubsidies lijkt een nieuwe richting van het GLB, die wat de SP-fractie betreft terecht is. Maar juist bij het loslaten van die subsidies is marktbeheersing nodig, evenals productiebeheersing en stabiele prijzen. Productie- en prijsbeheersing en loslaten van subsidies zijn twee zijdes van één medaille. Graag horen de leden van de SP-fractie of de minister überhaupt de noodzaak ziet om te grote schommelingen in de zuivelprijzen en andere voedselprijzen tegen te gaan en stabiliteit in boereninkomens en consumentenprijzen te bewerkstelligen. En zo ja, welke maatregelen de minister daarvoor in gedachten heeft. En zo nee, waarom deze problemen voor producenten en consumenten de minister koud laten? Zonder productie en prijsbeheersing gaan boeren een onzekere en donkere toekomst tegemoet. Dogma’s die elk ingrijpen verbieden zijn met de kredietcrisis en voedselcrisis verouderd geraakt en deze dogma’s zullen ook de Europese landbouw geen goed doen. De SP-fractie vindt het triest dat de minister zich hardnekkig blijft verzetten tegen de wens van een groep van 22 lidstaten, geleid door Frankrijk en Duitsland, om de afgesproken quotumgroei terug te draaien. De minister laat de boeren hier in de steek. De SP-fractie vraagt de minister te ijveren tegen de afschaffing van de zuivelquota. De SP-fractie is altijd tegen afschaffing van zuivelquota geweest omdat de SP-fractie dit als een goed productiebeheersings- en marktmechanisme ziet.

Door een sterke inkoopmacht is er sprake van een grote machtsongelijkheid in de zuivelmarkt. Het voorstel voor het opstellen van richtlijnen of wettelijke regelingen voor leveringscontracten, lijkt de SP-fractie een zeer goede zaak die de rechtszekerheid zal vergroten, evenals de voorspelbaarheid voor de bedrijfsvoering. De leden van de SP-fractie betreuren het dat de minister zich doorlopend heeft uitgesproken voor vrijwilligheid van contracten. De SP-fractie begrijpt niet wat er op tegen kan zijn om hier goede richtlijnen voor op te stellen. Ook vraag de SP-fractie zich af wat de minister precies heeft bepleit betreffende erkenning van de bijzondere positie van zuivelcoöperaties

De SP-fractie vindt dat boeren te veel worden beperkt door de NMA in hun collectieve handelen. Vooral daar waar boeren zich organiseren rond meerwaarde op maatschappelijk en milieutechnisch gebied, moet hier veel meer ruimte voor komen.

De SP-fractie is er voorstander van om zuivelproducenten toe te staan om via producentenorganisaties gezamenlijk te onderhandelen met een zuivelverwerker over contractvoorwaarden. Wel ziet de SP-fractie graag voldoende borging voor hoge sociale- en milieustandaarden hierbij. De minister schrijft dat zij geen voorstander is van een versterking van de uitzonderingspositie van de zuivel in het mededingingsrecht. Wat de SP-fractie betreft moet het gehele mandaat van de NMA herzien worden. De SP-fractie vraagt de minister dan ook zich hiervoor in te spannen. Graag horen de leden van de SP-fractie of de minister bereid is zich ervoor in te zetten het NMA-mandaat te herzien, waarbij er niet alleen gekeken wordt consumentenbelangen maar ook naar zaken als te sterke marktconcentraties, inkoopmacht en stimulering van het opstellen en naleving van hogere milieu- en sociale criteria.

De minister is geen voorstander van verplichte oorsprongsetikettering voor zuivelproducten. De SP-fractie ziet ook het risico van «koop nationaal» campagnes. Maar heeft de minister er wel aan gedacht dat dit ook een middel kan zijn tot regionalisering van de voedselproductie, bijvoorbeeld door aan te geven dat iets een streekproduct is en het bijvoorbeeld op een afstand van minder dan 60 km geproduceerd is? Transparantie en informatievoorziening, zoals middels de European Food Price Monitoring Tool en Eurostat, lijkt de SP-fractie een eerste stap richting een betere prijs- en marktvorming die aangemoedigd moet worden. De SP-fractie hoort de minister hier graag wat enthousiaster over. De SP-fractie steunt de minister in haar verzet tegen exportrestituties, die schadelijk zijn voor ontwikkelingslanden en vraagt de minister dit vol te houden. De SP-fractie kan zich zeer vinden in het verzoek aan de Europese Commissie om te zoeken naar nieuwe instrumenten om inkomensschommelingen op te vangen, onder de voorwaarde dat ze moeten passen in de definitie van de groene box in de WTO (niet handelsverstorend).

Visserij en GLB

De SP-fractie is verontwaardigd dat bij de herziening van het GVB de motie Polderman/Irrgang (Kamerstuk 21 501-32-392) niet ten uitvoer lijkt te zijn gebracht, aangezien de leden van de SP-fractie hier niks over terug lezen, en verzoekt de minister om een brief met uitleg over hoe de minister de motie heeft uitgevoerd en gaat uitvoeren. De SP-fractie betreurt het dat de minister weigert onderscheid te maken in het GVB tussen kleinschalige, artisanale vloten en grootschalige vloten. De SP-fractie ziet niet graag extra steun voor aquacultuur vanwege onbekende of negatieve milieu- en dierenwelzijneffecten.

De leden van de fractie van D66 zijn verheugd dat het Belgische voorzitterschap de herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid als prioritair heeft aangemerkt en dat zij de band tussen wetenschap en visserij wil versterken. De leden vragen de minister in haar interventie het belang van het versterken van de wetenschappelijke basis voor de juiste vaststelling van quota ter bescherming van de visstand te benadrukken. Naast de al genoemde aandachtsgebieden willen de leden van de D66 fractie in het bijzonder dat ook voor de diepzeevisserij op basis van wetenschappelijke informatie quota worden vastgesteld, en vragen de minister hierop aan te dringen bij het Belgische voorzitterschap en het onder de aandacht te brengen bij het toekomstige Hongaarse voorzitterschap dat nu haar prioriteiten aan het bepalen is. Effectieve handhaving is de kern van een succesvol Gemeenschappelijk Visserij Beleid. De leden van de fractie van D66 vragen de minister dit belang in haar inbreng te benadrukken. Het Communautair Bureau voor Visserijcontrole (CBVC) in Vigo is operationeel sinds 2007. Hoe beoordeelt de minister de impact van de handhaving door dit bureau?

De leden van de fractie van de PvdD hebben kennis genomen van de toelichting van Commissaris Dumanaki op de Mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2011. Op papier klinken de woorden goed: de erkenning van de overbeviste bestanden en de erkenning dat wetenschappelijke adviezen moeten worden opgevolgd. De leden missen echter het voorzorgbeginsel in de brief van de minister. Zeker waar het gaat over de bestanden waar voor wetenschappelijke informatie ontbreekt, zou het voorzorgbeginsel leidend moeten zijn en niet de wens van de minister om de vangstquota te houden zoals ze zijn. Is de minister bereid voor de daadwerkelijke onderhandelingen afstand te nemen van haar standpunt dat de «roll over» van de vorige toegestane vangsthoeveelheden zou moeten gelden?

En welke invulling ziet zij voor zich als zij spreekt over «alternatieve richtsnoeren»? Mogen de leden van de fractie van de PvdD ervan uitgaan dat de minister daar het voorzorgprincipe centraal zal stellen?

Markttoelating van zes gemodificeerde maïsvariëteiten en RTRS

Ten aanzien van het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 29 juni 2010 heeft de VVD-fractie de volgende vraag. De markttoelating van de zes genetisch gemodificeerde maïsvariëteiten heeft geen kwalificerende meerderheid gekregen, zodat de Europese Commissie een besluit zal moeten nemen. Kan de minister reeds uiteenzetten hoe dat besluit zal uitpakken?

De leden van fractie van de PvdD hebben kennis genomen van de uitkomsten van de recente ledenvergadering van de Round Table on Responsible Soy (RTRS). De minister meldt dat de standaard is vastgesteld voor duurzame sojaproductie, en dat dit een aanscherping van de voorlopige principes en criteria die vorig jaar zijn aangenomen zou zijn. De leden willen graag van de minister weten wat deze aanscherping dan precies in zou houden en hoe deze getoetst is op duurzaamheid. Deelt de minister de indruk van de leden van fractie van de PvdD dat de zogenaamde «RTRS-approved map» die in een multi-stakeholderproces overeengekomen moeten worden, nog erg veel ruimte bieden voor ontbossing ten behoeve van de sojateelt, ten koste van gebieden die belangrijke zijn voor het in stand houden van de biodiversiteit? En deelt de minister de mening van de leden dat vastleggen van het afzien van bestrijdingsmiddelen die via internationale verdragen al uitgebannen zijn, geen milieuwinst is? Kan de minister meer uitleg geven over de gentechvrije RTRS-soja die nu blijkbaar in voorbereiding is? Is het zo dat handelspartners geen gentechsoja willen importeren, is het eerder zo dat de boeren geen gentechsoja willen produceren of is er een andere reden waarom deze voorziening wordt getroffen? Deelt de minister de mening van de leden van de PvdD-fractie dat de RTRS soja zeker nog geen duurzame soja te noemen is, omdat verduurzamen nog geen duurzaamheid betekent?

Overige opmerkingen

De SP-fractie vraagt of de minister nog de gebrekkige toetsing van de antibioticaresistentie van de Amflora aardappel heeft aangekaard en heeft gevraagd om uitgebreidere toetsing. Zo nee: waarom niet? Vindt de minister antibioticaresistentie een onderwerp om met een halve toets af te doen?

De SP-fractie vraagt zich tevens af hoe de minister haar belofte – die zij deed n.a.v. de brief van Greenpeace met de uitgelekte stukken – vormgeeft, om de kwaliteit en de houdbaarheid van nieuwe GGO regelgeving te garanderen. De SP-fractie kijkt reikhalzend uit naar de conferentie over landbouw, voedselzekerheid en klimaatverandering die van 31 oktober tot 5 november 2010 in Den Haag gehouden zal worden.

De SP-fractie is van mening dat geen goede uitvoering is gegeven aan de toezegging om na te gaan of er een criterium gevonden zou kunnen worden om bepaalde categorieën van bedrijven, die slechts een onaanzienlijke deel van hun economische activiteiten besteden aan het produceren van landbouwproducten, of waarvan het voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel niet de uitoefening van een landbouwactiviteit is, uitgesloten kunnen worden van inkomenssteun. De minister heeft dit verengd tot «bestuursorganen», terwijl dit ook over bedrijven zou moeten gaan. Graag verzoekt de SP-fractie de minister om alsnog met een bedrijvencriterium of plafond te komen, waarbij met name gedoeld wordt op grote bedrijven die niet in eerste instantie agrarische bedrijven zijn. Graag wil de SP- fractie ook weten hoe het zit met de Kroondomeinen in deze. De SP-fractie is geen voorstander van het rondpompen van geld en staat dus achter het besluit om de betreffende bestuursorganen uit te sluiten.

De leden van fractie van de PvdD vernamen dat de Europese Commissie heeft besloten de exportrestituties op kuikens te verlagen. De leden van fractie van de PvdD zijn ontstemd dat er nog steeds met deze exportrestituties gewerkt wordt. Deze restitutie moet gewoon op nul gezet worden, samen met de andere exportrestituties. Deelt de minister deze mening? Kan de minister uiteenzetten hoeveel exportrestituties er nog zijn, welk deel daarvan op dierlijke producten zit, hoe hoog deze zijn per product en hoe zij van plan is hier een einde aan te maken?

Tevens vernamen de leden van fractie van de PvdD dat Eurocommissaris Ciolos een promotiefonds wil gaan oprichten op de afzet van landbouwproducten in derde landen te stimuleren. Kan de minister daar meer informatie over geven? Gaan we nu weer varkenslapjes en melk proberen te slijten aan China, en blijven we dus overschotten produceren? Het lijkt deze leden niet de bedoeling dat we nu weer met belastinggeld de gesubsidieerde overproductie gaan proberen te slijten. Een andere suggestie zou kunnen zijn: produceer gewoon wat je zelf nodig hebt, al dat gesleep is niet goed voor het milieu, en niet goed voor de boer. De leden van fractie van de PvdD horen graag van de minister dat zij zich tegen de komst van een dergelijk promofonds zal verzetten.

Het Europees Parlement wil dat het land van herkomst vermeld gaat worden op de verpakking van al het verse vlees en zuivel. De leden van fractie van de PvdD zijn daar erg blij mee, en willen graag van de minister weten of zij dat ook is. Wanneer worden hierop concrete stappen ondernomen? Hoe gaat dit nu verder verlopen? Kan de minister toezeggen dat zij zich niet in zal zetten voor het alternatieve plan dat de vleesindustrie hier nu voor heeft, namelijk het niet vermelden van het land waar de dieren geslacht zijn? Juist dat laatste is erg belangrijk om de lange afstandtransporten tegen te gaan. Deelt de minister deze mening? Kan zij hierbij ook uitleggen waarom zij meedeelt niet voor herkomstetikettering van zuivelproducten te zijn? Deelt de minister de mening dat transparantie naar de consument een eerste voorwaarde is om tot werkelijke verduurzaming van de ketens te komen, en dat herkomstetikettering daaraan positief kan bijdragen? Immers, ook met het oog op het sluiten van de kringlopen zou het goed zijn meer streekgebonden te consumeren. Deelt de minister deze mening, en ziet zij ook dat herkomstetikettering daaraan kan bijdragen?

De leden van fractie van de PvdD hebben al eerder gevraagd naar de voortgang van de discussie over kloonvlees. De minister deelde mee te willen wachten tot Commissaris Dalli volgend jaar verslag uitbrengt over de uitwerking van de resolutie die door het Europees Parlement is aangenomen waarin wordt gesteld dat kloonvlees niet welkom is in de EU. Maar waarschijnlijk ligt het kloonvlees al lang in onze Europese supermarkten. Het is namelijk niet verboden in de Verenigde Staten, en het is niet of nauwelijks mogelijk gekloonde dieren te herkennen, om van sperma van gekloonde dieren nog niet eens te spreken. Kan de minister bevestigen dat momenteel niet duidelijk is welke producten afkomstig zijn van gekloonde dieren? Is het inderdaad mogelijk dat ook Nederlandse consumenten het vlees van gekloonde dieren ongemerkt consumeren? Zo ja, hoe beoordeelt de minister dit, mede in het licht van de door haar zo hoog gehouden keuzevrijheid? Deelt de minister het uitgangspunt dat kloonvlees als zodanig herkenbaar zou moeten zijn?

De leden van fractie van de PvdD willen graag weten wat de minister gaat doen om dit probleem aan te pakken. Want het klonen van dieren voor vleesproductie is in Europa niet goedgekeurd, en nu wordt het opgedrongen vanuit Amerika. Deelt de minister de mening dat een etiketteringverplichting voor vlees geïmporteerd vanuit derde landen, waardoor duidelijk wordt of het wel of niet om gekloonde dieren gaat, een goede en werkbare oplossing kan zijn? Is zij bereid zich hiervoor in te zetten? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet? Welke andere ideeën leven er om dit probleem op te lossen?

Het is de PvdD opgevallen dat op de komende Landbouw & Visserijraad geen terugblik op de afgelopen bijeenkomst van de Internationale Walvis Commissie (IWC) is geagendeerd. Blikt de Raad nog wel terug op het verloop van die bijeenkomst? De fractie van de PvdD heeft inmiddels wel van maatschappelijke organisaties, die aanwezig waren op de afgelopen IWC-conferentie, vernomen dat ook dit jaar weer sprake was van omkopingspraktijken door Japan, met de bedoeling om andere landen voor hun standpunten te laten stemmen. Kan de minister dit beeld, dat ons al jarenlang vanuit verschillende hoeken bereikt, bevestigen? De leden van de fractie van de PvdD denken dat het belangrijk is dat een dergelijke handelwijze door Japan openlijk op de IWC wordt benoemd en bekritiseerd. Ook Junichi Sato, één van de Japanse Greenpeace-actievoerders die zich verzet tegen de walvisjacht door zijn land, sprak daarover toen hij onlangs op bezoek was in de Tweede Kamer. Kan de minister uiteenzetten waarom de Nederlandse delegatie de omkopingspraktijken door Japan niet (openlijk) aan de orde heeft gesteld tijdens de IWC-conferentie?

Reactie van de minister

Geachte Voorzitter,

Op 12 juli 2010 vindt in Brussel de volgende vergadering van de Raad van ministers voor Landbouw van de Europese Unie plaats. Ik zond u op 2 juli de geannoteerde agenda van deze bijeenkomst.

In deze brief beantwoord ik de vragen uit het verslag van het schriftelijk overleg van 7 juli 2010.

Werkprogramma Belgisch Voorzitterschap

De leden van de fractie van het CDA vragen mij wanneer ik het auditrapport van de Europese Commissie over de herziening van het plantengezondheidsbeleid verwacht. Zij vragen tevens of ik daarin de Nederlandse ervaring met Potato Spindle Tuber Viroid (PSTvD, aardappelspindelknolviroïde) en de boktor naar voren breng en of de definitie en reikwijdte van het ondernemersrisico wordt besproken. Het rapport over de evaluatie van het plantgezondheidsstelsel in de EU zal naar verwachting eind juli 2010 beschikbaar zijn voor de lidstaten en stakeholders. Eind september 2010 zal de Europese Commissie het rapport tijdens een conferentie presenteren en vervolgens gedurende het najaar bespreken met alle betrokkenen. Nederland heeft in de evaluatie, die in de tweede helft van 2009 heeft plaatsgevonden, de ervaringen met het fytosanitaire stelsel in de EU in brede zin ingebracht, inclusief ervaringen met vondsten van schadelijke organismen. Gezien de opzet van de evaluatie ga ik ervan uit dat de definitie en reikwijdte van het ondernemersrisico een onderdeel van de besprekingen zullen zijn. Dit najaar zal ik de Kamer informeren over de Nederlandse reactie op het evaluatierapport.

De leden van de fractie van D66 vragen mij of ik uiteen kan zetten wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de onderhandelingen over de landbouw in de Doha-ronde. De Doha-ronde, met inbegrip van landbouwonderhandelingen, verkeert op dit moment in een impasse (zie ook brief van de minister van Economische Zaken d.d. 11 maart 2010, TK 25 074, nr. 167). Op dit moment zijn de ogen gericht op de VS die meer markttoegang eisen voor hun industriegoederen en landbouwproducten in opkomende markten in ontwikkelingslanden.

Verder speelt mee dat in het najaar de verkiezingen voor het Congres plaatsvinden en er voor die tijd geen verandering in de Amerikaanse positie verwacht wordt. Een eventueel onderhandelingsakkoord vóór 2011 is daarmee onwaarschijnlijk. Dit neemt niet weg dat besprekingen in Genève gewoon voortgezet worden. Bij landbouw wordt onderhandeld over een aantal openstaande elementen uit het pakket dat sinds december 2008 ter tafel ligt, evenals over de wijze waarop een uiteindelijk akkoord moet worden uitgewerkt in individuele verplichtingenschema’s op het terrein van invoertarieven, exportsubsidies en interne steun per land.

Het rapport van de High Level Group Zuivel

De leden van de SP-fractie vragen naar het volledige rapport van de High Level Group Zuivel (HLG). Dit openbare document is te vinden op de website van de Europese Commissie: http://ec.europa.eu/agriculture/markets/milk/hlg/report_150610_en.pdf

De leden van de VVD-fractie vragen hoe andere lidstaten reageren op de aanbeveling over versterking van contractuele relaties in de zuivelketen. Ook vragen zij wat deze aanbeveling betekent voor de concurrentiepositie tussen lidstaten en tussen melkveehouders. Nederland heeft zich, evenals Duitsland en Denemarken, doorlopend uitgesproken voor vrijwilligheid van contracten en aangegeven dat rekening moet worden gehouden met de specificiteit van de organisatievorm van coöperaties. Daarentegen wilde Frankrijk juist een verplichte wettelijke regeling voor contracten. In de aanbeveling is de speciale positie van de coöperatie uitdrukkelijk erkend. In de EU wordt 60% van de melk afgenomen door coöperaties terwijl in Nederland zelfs bijna 90% van de melkveehouders lid is van een zuivelcoöperatie. Nederlandse melkveehouders zullen daarom weinig of geen directe gevolgen ondervinden van eventuele wetgevingsvoorstellen voor contracten in de zuivelsector. De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre de nationale mogelijkheid tot het verplicht stellen van contracten een belemmering vormt voor de interne markt. In die lidstaten waar coöperaties een minder prominente rol spelen, zou het verplicht opleggen van het afsluiten van contracten in de zuivelsector een groter effect kunnen hebben dan in Nederland en andere lidstaten met een traditioneel sterke coöperatieve zuivelsector. Ook daar zal de markt echter uiteindelijk bepalen welke prijs melkveehouders voor hun melk krijgen. Indien in de contracten de melkprijs te hoog wordt vastgesteld, zal dat uiteindelijk ten koste gaan van de concurrentiepositie van de zuivelsector in de betreffende lidstaat.

In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie kan ik voorts aangeven groot belang te hechten aan het vrije handelsverkeer in de EU. Dit is voor mij ook een belangrijke reden om tegen verplichte oorsprongsetikettering van zuivelproducten te pleiten. Dat zou voor onze zuivelexport binnen de EU niet bevorderlijk zijn, omdat voor de productie van zuivelproducten vaak melk wordt betrokken van verschillende oorsprong. Bij het verdedigen van het vrije handelsverkeer binnen de EU reken ik op een voortrekkersrol van de Commissie. Zij is immers de «hoeder» van de vrije interne markt.

Door de leden van de SGP-fractie wordt gevraagd wat de perspectieven zijn voor termijncontracten en termijnmarkten op Europees en nationaal niveau. Het is naar mijn overtuiging primair aan de private sector om eventueel een termijnmarkt voor de zuivel op te zetten. De sector moet vanuit die optiek daarom ook beoordelen of er perspectieven zijn voor een termijnmarkt in Nederland of de EU. Van belang in dit verband is echter dat een voorwaarde voor het opzetten van een succesvolle termijnmarkt is dat er flinke prijsfluctuaties zijn. Alleen dan is er immers een brede behoefte om prijsrisico’s over te dragen aan anderen. Tegelijkertijd is ons er veel aan gelegen om de prijsfluctuaties te beperken en wordt om die reden ook een vangnet in de vorm van interventie gehandhaafd.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie mij of ik enige ruimte wil zoeken in het mededingingsrecht om de bundeling van krachten van producenten te realiseren. Ik ben voorstander van het versterken van de onderhandelingspositie van de landbouwer waar dat kan en nodig is. Nederland heeft samen met een aantal andere lidstaten aangegeven dat de versterking van de onderhandelingspositie mogelijk is binnen het kader van de huidige mededingingsregels. Gezamenlijk hebben wij aangedrongen op een ruime interpretatie van de bestaande mededingingsregels. Overigens is ook in de aanbeveling over mededingingsrecht aangegeven dat de speciale positie van zuivelcoöperaties in acht moet worden genomen.

De fractieleden van de ChristenUnie vragen of coöperaties in deze tijd wel voldoende op de belangen van producenten gericht zijn. In Nederland hebben de coöperaties meer dan 80% van de zuivelmarkt in handen. De coöperaties kennen een afnameplicht waardoor hun leden-melkveehouders altijd al hun melk aan de coöperatie kwijt kunnen. De leden zijn mede-eigenaar van de coöperatie en spreken op democratische wijze de spelregels binnen de coöperatie af. Bij private zuivelbedrijven kan een contract met rechten en plichten eenvoudig worden opgezegd door de verwerker. Dat ligt bij coöperaties nadrukkelijk anders. Op de vraag van de leden van de fractie van de SGP wat een optimaal gebruik van de interpretatieruimte in het mededingingsrecht nog kan bieden, denk ik met name aan het invullen van het begrip «relevante markt» in het kader van het mededingingbeleid. Nu is de «relevante markt» vaak niet groter dan het grondgebied van een lidstaat. Zuivelproducten worden echter verhandeld over grenzen van lidstaten heen en voor een deel ook op de wereldmarkt.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of transparantie in de keten een oplossing is om de lage zuivelprijzen een halt toe te roepen. Uiteraard kan transparantie alleen geen oplossing bieden voor te lage prijzen. Het streven naar grotere markttransparantie kan naar mijn overtuiging echter bijdragen aan een goed functionerende zuivelmarkt.

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van één van de aanbevelingen naar de relatie tussen innovatie en onderzoek in de zuivelsector en het plattelandsbeleid. Het huidige Nederlandse plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) biedt ruime mogelijkheden voor de landbouwsector, ook op het gebied van innovatie. Onlangs is nog een nieuwe innovatieregeling opengesteld ten behoeve van nieuwe uitdagingen zoals geformuleerd door de Europese Commissie.

In vergelijking met andere landbouwsectoren maakt de melkveehouderij in belangrijke mate gebruik van de plattelandsontwikkelingsgelden. Er zijn mij geen signalen bekend dat er sprake zou zijn van tekorten. Verder zijn er ook in de eerste pijler van het GLB met de openstelling voor integraal duurzame stallen via «artikel 68» gelden vrijgemaakt voor de landbouwsector. Ik zie deze aanbeveling dan ook als een aanmoediging voor de Europese zuivelsector om gebruik te maken van de mogelijkheden die er bestaan in de verschillende lidstaten.

In antwoord op de vragen van de leden van diverse fracties kan ik aangeven dat ik sterk zal blijven aandringen bij de Commissie op verdere verruiming van de melkquota om een zachte landing te garanderen bij beëindiging van de quotering in 2015. Nederland is in de EU immers de enige structurele overschrijder van het nationale melkquotum. De leden van de fractie van de SGP hebben zorgen over de toename in de quotumhandel in Nederland. Die zorgen deel ik. Het is naar mijn mening niet verstandig of rendabel om 20 euro per kilogram vet te betalen voor een quotum dat over vijf jaar niet meer zal bestaan.

De leden van de fractie van de ChristenUnie geven aan dat ze van mening zijn dat de EU moet inzetten op instrumenten om prijsschommelingen tegen te gaan. Tegen die achtergrond wijs ik er graag op dat in de aanbevelingen van de HLG nadrukkelijk wordt aangegeven dat het huidige marktvangnet wordt gehandhaafd. Ook wordt aanbevolen om te kijken naar aanvullende instrumenten om de risico’s van prijsschommelingen op te vangen, zoals inkomensverzekeringen. Deze instrumenten moeten wel passen binnen de groene box van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

De leden van de SGP-fractie vragen wat de inzet is van de 22 lidstaten onder aanvoering van Duitsland en Frankrijk over marktmaatregelen in het zuivelbeleid na 2015. Zoals de aanbeveling van de HLG aangeeft, zijn alle lidstaten van mening dat het huidige vangnet in de zuivel als voldoende wordt beschouwd voor de middellange en lange termijn. De genoemde groep van 22 lidstaten heeft zijn standpunt daarmee gewijzigd ten opzichte van eind vorig jaar en zich geschaard achter de inzet die de Europese Commissie en Nederland doorlopend hebben ingenomen. De leden van de CDA-fractie vragen voorts naar beïnvloedingsmomenten. Het Belgisch Voorzitterschap heeft aangeven in de Landbouwraden van september en december de discussie over de aanbevelingen van de HLG te willen voortzetten.

Voorts vragen de leden van de SGP-fractie of ik erken dat in landen met een toenemende vraag naar zuivel, bijvoorbeeld China en India, ook de mate van zelfvoorziening toeneemt. Ook vragen zij naar de consequenties voor de afzet van Europese zuivel buiten de EU. Ik heb in de discussie over de melkcrisis steeds benadrukt dat de vooruitzichten voor de zuivel op de middellange en lange termijn goed zijn en blijven. Die positieve vooruitzichten zijn onlangs weer bevestigd door de FAO en de OESO. Belangrijk voor de afzet van zuivel is de groei van de wereldeconomie met daaraan gekoppeld de koopkracht van de consument. Het herstel van de wereldmarktprijzen van zuivel in de afgelopen maanden komt voor een belangrijk deel voor rekening van China en India. Daar is door de economische groei de import van zuivel sterk toegenomen.

Ook de EU-export van zuivel is de eerste vier maanden flink toegenomen. Voor magere melkpoeder was de groei zelfs 105%. Juist in Azië liggen de kansen vanwege de groei van de bevolking en de economie in die regio.

Uitsluiting van bedrijven van inkomenssteun

Ik dank de leden van het CDA en de SP voor hun steun aan mijn voornemen om potentiële ontvangers van inkomenssteun, die vallen binnen de definitie «bestuursorgaan» van de Algemene Wet Bestuursrecht of behoren tot die ondernemingen die in de Wet op de Vennootschapsbelasting uitdrukkelijk zijn gecategoriseerd onder «publieke ondernemingen» met ingang van 2011 uit te sluiten van inkomenssteun. Hiermee is in Nederland circa 0,5 miljoen euro aan inkomenssteun gemoeid. In antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie kan ik u meedelen dat de genoemde uitsluiting louter effect heeft op ontvangers die vallen onder de genoemde categorieën en niet geldt voor aardappelzetmeelsteun aan telers of aan hun coöperatie. De ontvangers die vanaf 2011 worden uitgesloten, zijn overigens in de gelegenheid om hun toeslagrechten te verkopen en op die manier kunnen deze toeslagrechten in handen komen van aanvragers die in 2011 wél in aanmerking komen voor inkomenssteun. Mochten zij hun toeslagrechten niet verkopen, dan vloeit het geld niet terug naar Brussel, maar naar de nationale reserve. Deze gelden zouden vervolgens bijvoorbeeld als «onbenutte middelen» ingezet kunnen worden onder «artikel 68».

In antwoord op de aanvullende vragen van de leden van de SP-fractie over het onderwerp «uitsluiting van inkomenssteun», kan ik u melden dat EU-regels alleen ruimte geven voor uitsluiting van inkomenssteun van bepaalde categorieën van bedrijven die slechts een onaanzienlijke deel van hun economische activiteiten besteden aan het produceren van landbouwproducten, of waarvan het voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel niet de uitoefening van een landbouwactiviteit is. Het is niet mogelijk om bedrijven of andere rechthebbenden uit te sluiten van bijvoorbeeld exportrestituties of verwerkingssteun. Wat betreft de bovengrens («plafond») van betalingen voor inkomenssteun, waar de leden van de SP-fractie eveneens naar vragen, kan ik melden dat als onderdeel van het besluit over de Health Check vanaf 1 januari 2010 in de gehele EU over alle betalingen voor inkomenssteun vanaf € 300 000 een extra modulatiekorting van 4% wordt toegepast. Ten aanzien van de vraag die de leden van de fractie van de SP stellen over de Kroondomeinen, kan ik uw Kamer melden dat deze geen EU-inkomenssteun ontvangen.

Exportrestituties kuikens

De leden van de fractie van de PvdD vragen mij naar de stand van zaken rondom exportrestituties voor dierlijke producten. De nog bestaande exportrestituties betreffen de sectoren runderen, varkens, slachtpluimvee en eieren. Voor de overige sectoren bestaan geen exportrestituties of staan deze op nul. Voor een overzicht van de hoogte van de door de Europese Commissie vastgestelde en nu nog geldende exportrestituties voor dierlijke producten verwijs ik u naar openbare informatie van de Europese Commissie, die via onderstaande weblinks kan worden ontsloten.

Pluimveesector:

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:152:0005:0006:NL:PDF

Eiersector:

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:102:0035:0036:NL:PDF

Varkenssector:

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:102:0039:0040:NL:PDF

Rundersector:

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:102:0029:0032:NL:PDF

Mijn standpunt over exportrestituties is uw Kamer bekend. Ik ben geen voorstander van exportrestituties en Nederland is in dat verband ook voorvechter geweest van het EU-aanbod in de WTO-onderhandelingen om alle exportrestituties wereldwijd uiterlijk in 2013 volledig uit te faseren. Ik steun daarom ook ieder voorstel van de Europese Commissie om exportrestituties op weg naar 2013 te verlagen en heb mij herhaaldelijk verzet tegen voornemens voor de herintroductie van exportrestituties voor zowel dierlijke als plantaardige producten.

Promotiemaatregelen

De leden van de PvdD-fractie vragen om meer informatie betreffende een door de Europese Commissie op te richten promotiefonds voor het stimuleren van de afzet van landbouwproducten in derde landen. Sinds 1999 bestaat er een communautaire regeling die het mogelijk maakt met cofinanciering van de Europese Unie voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma’s uit te voeren voor landbouwproducten, zowel op de interne markt als in derde landen. Binnen de Commissie wordt momenteel onderzocht in hoeverre deze bestaande promotieregeling verbetering behoeft. Naar verwachting zal de Commissie zich in de toekomst meer willen gaan richten op de promotie van Europese kwaliteitsproducten in derde landen. Het betreft hier dus niet – zoals de leden van de fractie van de PvdD lijken te veronderstellen – de oprichting van een nieuw promotiefonds, maar een aanpassing van de huidige promotieregeling. Naar verwachting zal de Commissie in de loop van het najaar een discussiestuk presenteren met haar precieze ideeën. Zoals gebruikelijk met nieuwe Commissievoorstellen ontvangt u dan ook een kabinetsstandpunt. Overigens verwacht ik dat de Commissie ook burgers en maatschappelijke organisaties de gelegenheid zal geven om te reageren op haar ideeën over de toekomstige inrichting van de bestaande promotieregeling.

Europees Visserijfonds (EVF)

De leden van de fractie van het CDA vragen mij hoe ver Nederland is in verhouding met andere lidstaten met de implementatie en uitvoering van de maatregelen in het kader van het EVF. Het Nederlandse beheer- en controlesysteem is op 16 juni 2009 goedgekeurd. Op dit moment zijn 16 van de 26 EVF beheer- en controlesystemen van de lidstaten goedgekeurd.

Een aantal programma’s is door de Europese Commissie teruggezonden naar de lidstaten met verzoek om aanvullende informatie.

Nederland heeft op 9 december 2009 een eerste betalingsaanvraag ingediend ten bedrage van 8,2 miljoen euro. Daarmee is de tranche 2007 (7 miljoen euro) volledig benut. Het ging hier om het uitgevoerde saneringsprogramma. Dit jaar is een betalingsaanvraag gepland voor september waarmee naar verwachting de tranche 2008 volledig benut zal worden. Van het totale voor Nederland beschikbare EVF budget (48 miljoen euro) is eind 2009 35% gecommitteerd. Naar verwachting is eind 2010 50% gecommitteerd. Op dit moment – halverwege de looptijd van het EVF – hebben slechts 16 van de 26 lidstaten tenminste één interimbetaling verricht. Het totaal bedrag van deze betalingen is 214,4 miljoen euro, zijnde 5% van het totaal in het EVF beschikbare bedrag.

De oproep van de Commissie om de inspanningen te intensiveren was gericht tot die lidstaten die een grote achterstand hebben in de uitvoering van het EVF. Deze oproep van de Commissie was niet gericht tot Nederland.

De leden van de fractie van het CDA vragen tevens welke consequenties er zijn voor de Nederlandse vissers (zeker gezien de geschetste problematiek rondom makrelen) als IJsland toetreedt. Ongeacht of IJsland toetreedt, zullen de Europese makreelvissers (waaronder ook de Nederlandse visserijsector) mee moeten betalen aan een aandeel voor IJsland. Hoeveel dit zal zijn, maakt deel uit van het onderhandelingsproces dat in het kader van de kuststatenovereenkomst nog gaande is. IJsland heeft het voornemen in 2010 eenzijdig uit te gaan van een toegestane vangsthoeveelheid van 130 000 ton voor makreel. De uitkomst van dit onderhandelingsproces is bepalend voor het IJslandse aandeel in de EU makreel TAC (Total Allowable Catch), in het geval dat IJsland toetreedt tot de EU. IJsland zal als eventueel toekomstig lid van de EU de EU-regelgeving gericht op duurzaam beheer moeten respecteren.

Herziening Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB)

De leden van de fractie van de SP hebben mij verzocht uit te leggen hoe ik de motie Polderman/Irrgang (Kamerstuk 21 501-32-392) ga uitvoeren. Bij het VAO Landbouw- en Visserijraad op 22 april 2010 jl. heb ik aangegeven dat ik deze motie zie als ondersteuning van beleid. Ook ik vind het belangrijk dat onder het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid vormen van samenwerking met derde landen aangegaan worden die gebaseerd zijn op duurzame visserij waarmee ook de lokale bevolking, de lokale economie en ecologie gediend zijn. Toen heb ik al aangegeven dat wij ons hier en nu en in de toekomst ten volle voor zullen inzetten daar waar wij praten over het nieuwe Europese visserijbeleid. Ik heb dit ook aangegeven tijdens de Informele Visserijraad in Vigo, zoals u ook in het verslag aan uw Kamer van 26 mei 2010 (TK 21 501-32, nr. 400) heeft kunnen lezen.

De leden van de fractie van de SP betreuren dat ik weiger onderscheid te maken in het GVB tussen kleinschalige, artisanale vloten en grootschalige vloten. Ik hecht aan één generiek beleid voor de gehele vloot om de volgende redenen. Het is niet duidelijk wat de negatieve effecten van het huidige beleid zijn op de kleinschalige visserij en welke onderdelen van het beleid verbeterd dienen te worden.

Bovendien wordt in het huidige GVB – middels derogaties – reeds rekening gehouden met de specifieke omstandigheden en behoeften van de kleinschalige en kustvloot. Differentiatie van het visserijbeleid zal waarschijnlijk geen positieve bijdrage aan het visstandbeheer leveren, noch aan de kwetsbare ecosystemen in de kustzones. Evenmin zal het leiden tot vereenvoudiging van het GVB. Het GVB is gericht op het beheer van visbestanden en dat moet het ook blijven. Natuurlijk is het heel belangrijk om de leefbaarheid van kustgemeenschappen in stand te houden. Maar het GVB is geen structuurbeleid en moet ook niet als zodanig ingezet worden.

Door middel van regionalisering en grotere betrokkenheid van stakeholders kan het beleid meer gestroomlijnd worden met de specifieke omstandigheden en behoeften van de verschillende regio’s.

De leden van fractie van de SP geven aan niet graag extra steun te zien voor aquacultuur vanwege onbekende of negatieve milieu- en dierenwelzijneffecten. De Nederlandse aquacultuur (viskweek) vindt voornamelijk plaats in gesloten recirculatiesystemen. Deze worden vanuit milieuoogpunt juist als zeer duurzaam gekarakteriseerd. Om duurzame ontwikkeling te stimuleren heb ik de Maatlat Duurzame Aquacultuur laten ontwikkelen. Hier zijn maatregelen ter vermindering van milieu-impact en verbetering van dierenwelzijn inbegrepen. De voorwaarden waaronder financiële steun aan de aquacultuur wordt verleend, zijn vastgelegd in het operationeel programma ter besteding van het EVF (2007). Het EVF stelt als primaire randvoorwaarde dat slechts projecten worden ondersteund die duurzaamheid van de visserij of de aquacultuur bevorderen. Vooralsnog ben ik niet voornemens extra steun te verlenen aan de Nederlandse aquacultuur bovenop de reeds gealloceerde middelen.

De leden van de fractie van D66 vragen mij om het belang van het versterken van de wetenschappelijke basis voor de juiste vaststelling van quota ter bescherming van de visstand te benadrukken. Naast de al genoemde aandachtsgebieden willen de leden van de D66-fractie in het bijzonder dat ook voor de diepzeevisserij op basis van wetenschappelijke informatie quota worden vastgesteld, en vragen mij hierop aan te dringen bij het Belgische voorzitterschap en het onder de aandacht te brengen bij het toekomstige Hongaarse voorzitterschap.

Ik kan uw pleidooi van harte ondersteunen. Voor wat betreft de versterking van de wetenschappelijke basis, heeft dat niet alleen mijn aandacht, maar ook van de Commissie en de Raad. In 2008 is de Data Collectie Verordening voor dit doel ingrijpend gewijzigd. In 2010 zijn de Europese monitoringsvereisten voor de komende jaren in dit kader aangescherpt. Maar daarmee zijn we er nog niet. In de biologische adviezen zit altijd onzekerheid. ICES (International Conference for the Exploration of the Sea) kijkt dan ook regelmatig of met het gebruik van aanvullende gegevens en nieuwe modellen deze onzekerheid verkleind kan worden.

Ook de betrokkenheid van de vissers kan helpen. Niet alleen kunnen zij aanvullende vangstgegevens leveren, ook hun inzichten in het gedrag van de vis is belangrijk.

Maar minstens zo belangrijk is dat er meer wederzijds begrip komt tussen vissers en biologen en dat er enige consistentie bestaat in het beeld over de status van de bestanden op zee. Het ministerie van LNV heeft daarin een faciliterende rol. Vissers varen mee met de biologische surveys en kunnen deelnemen aan sommige vergaderingen van ICES om te zien hoe de bestandsopnamen en de advisering te werk gaan. Ook worden er vergelijkingen gedaan tussen de vangsten van de onderzoeksschepen en de vissersvaartuigen. Dit leidt tot een betere verstandhouding en ik wil dat ook uitdragen op het seminar dat België dit najaar organiseert.

Wat betreft de diepzeevisserij deel ik uw zorgen. In juli verwacht ik het advies van de internationale biologen. Het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe diepzeeverordening is voorzien in september en de behandeling is gepland voor de Raad van november. Ik kan u toezeggen dat ik in de Raad en bij het Belgische voorzitterschap zal aandringen op terughoudendheid, in het bijzonder wat betreft kwetsbare dieren, zoals de diepzeehaaien.

De leden van de fractie van D66 vragen of ik het belang van effectieve handhaving wil benadrukken in mijn inbreng. Tevens vragen zij hoe ik de impact van de handhaving door het Communautair Bureau voor Visserijcontrole (CBVC) in Vigo (Spanje) beoordeel. Effectieve handhaving is inderdaad de kern van een succesvol Gemeenschappelijk Visserijbeleid. De Nederlandse inzet is gericht op communautaire afspraken over effectieve inspectie, controle en handhaving. Daarover zijn afspraken gemaakt in de nieuwe controleverordening en in de verordening over de aanpak van de illegale, ongerapporteerde en ongereguleerde visserij. Daarnaast is het ook van belang dat het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is gebaseerd op eenvoudige en controleerbare regelgeving.

Het Communautair Bureau voor Visserijcontrole richt zich onder meer op het coördineren van de inzet van nationale controle en inspectiediensten. Dit gebeurt bijvoorbeeld op basis van gezamenlijke inzet plannen (Joint Deployment Plans) bij de zeecontroles. Naar mijn mening levert het Communautair Bureau voor Visserijcontrole een positieve bijdrage aan een meer effectieve internationale coördinatie en samenwerking bij controle, inspectie en handhaving. In het kader van de voorziene vijfjarige evaluatie zal het functioneren van het Communautair Bureau voor Visserijcontrole in 2011 worden geëvalueerd.

De leden van de fractie van de PvdD vragen of ik bereid ben voor de onderhandelingen afstand te nemen van mijn standpunt dat de roll over van de vorige toegestane vangsthoeveelheden zou moeten gelden. Tevens vragen zij welke invulling ik geef voor «alternatieve richtsnoeren».

Het voorzorgsprincipe wordt al sinds de jaren 90 van de vorige eeuw toegepast in de visserij en is een van de belangrijkste peilers onder het beleid. Ik hecht aan dit voorzorgsprincipe; we moeten zorgvuldig omgaan met de schatten van de zee. En gelet op alle onzekerheden in de biologische adviezen is extra voorzichtigheid geboden. Ik ben ook niet gelukkig met de situatie rond de bestanden waarvoor ICES geen advies kan afgeven. Beheer moet bij voorkeur gebaseerd zijn op kennis en feiten. Ik heb in de Raad van juni 2010 gepleit voor een roll over, maar tegelijk aangedrongen op langetermijnoplossingen, zoals het verzamelen van meer informatie en alternatieve richtsnoeren. We kunnen echter niet alles monitoren. Op dit moment onderzoeken experts binnen de Europese Unie alternatieve richtsnoeren, waarbij bijvoorbeeld gekeken wordt naar trends in aanlandingen en vangsten. De Commissie heeft hiervoor een voorstel gedaan en de wetenschappelijke raad voor economische en technische visserijvraagstukken (Scientific, Technical and Economic Committee for Fisheries, STECF) geeft hier binnenkort een advies over. Ook wordt het voorstel nog besproken met de regionale adviesraden voor de visserij. Ik wacht nog op een nieuw en aanvullend advies van de internationale biologen van ICES over deze bestanden die voorzien is voor oktober 2010. Naar verwachting zal ICES advies geven op basis van tot op heden niet gebruikte gegevens. Ik verwacht dus dit najaar meer duidelijkheid hierover te hebben, vóór we de onderhandelingen ingaan in de decemberraad.

Markttoelating genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s)

De leden van de VVD vragen mij hoe de Commissie zal besluiten over de markttoelating van de zes genetische gemodificeerde maïsvariëteiten, die in de Raad geen gekwalificeerde meerderheid hebben behaald. Als in de Raad geen gekwalificeerde meerderheid wordt bereikt voor of tegen een besluit voor EU markttoelating, dan neemt de Europese Commissie conform haar voorstel het finale besluit. Deze besluitvormingsprocedure verloopt via de zogenaamde comitologieprocedure, die door het Europees Parlement en de Raad is overeengekomen op grond van het Raadsbesluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

De leden van de D66-fractie vragen mij om een toelichting op de plannen van het Belgische voorzitterschap met betrekking tot genetisch gemodificeerde organismen. Ook de leden van de ChristenUnie blijven graag op de hoogte van de ontwikkelingen op dit dossier. Het Belgisch voorzitterschap is voornemens dit najaar een aantal discussies in zowel de Landbouwraad als de Milieuraad te faciliteren, naast de gebruikelijke behandeling van aanvragen voor ggo-markttoelating. De verwachting is dat de Europese Commissie op 13 juli haar plannen bekendmaakt. Daarbij zal aan de orde komen op welke wijze de Europese Commissie vorm geeft aan haar toezegging om lidstaten zelf de bevoegdheid te geven om te beslissen over teelt van ggo’s op hun eigen grondgebied. Zoals u weet, heeft Nederland hierop aangedrongen.

De leden van de SP-fractie vragen mij hoe ik mijn belofte om de kwaliteit en houdbaarheid van de ggo-regelgeving te garanderen, zal vormgeven. Ik zal in overleg met de andere betrokken ministers de formele stukken van de Europese Commissie zorgvuldig bestuderen. Uitgangspunt is en blijft dat bij aanpassingen aan het EU-beleid geen concessies mogen worden gedaan aan de zorgvuldige beoordeling van risico’s voor mens, dier en milieu.

Daarnaast zal er een vervolg worden gegeven aan de discussie over sociaal-economische aspecten van ggo’s. Hierover hebben de lidstaten gegevens naar de Europese Commissie verstuurd, die deze zal verwerken in een verslag over de implementatie van richtlijn 2001/18/EC.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en ik hebben de Nederlandse bijdrage aan dit proces met uw Kamer besproken in het AO biotechnologie van 21 januari 20102. De verwachting is dat dit verslag in september 2010 zal verschijnen en dat het verslag ook zal ingaan op de evaluatie van de Richtlijn 2001/18/EC, die in 2009 en 2010 in opdracht van de Europese Commissie is uitgevoerd.

Ik zal u op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit dossier en de inzet van het kabinet ter zake.

Round Table on Responsible Soy (RTRS)

De leden van de fractie van de PvdD willen graag weten wat de aanscherping van de standaard voor duurzame sojaproductie precies inhoudt en hoe deze getoetst is op duurzaamheid. In mei 2009 zijn de voorlopige principes en criteria vastgesteld door de leden van de RTRS. Op basis daarvan zijn het afgelopen jaar in diverse landen (onder andere Brazilië, Argentinië, India en China) veldtesten uitgevoerd op in totaal 600 000 ha op basis waarvan de criteria zijn aangescherpt. De RTRS-standaard staat voor betere agrarische productie, goede arbeidsomstandigheden, respectvolle omgang met lokale gemeenschappen, bescherming van het milieu en behoud van biodiversiteit. Met name de bescherming van High Conservation Value Areas (HCVA's), oerbossen en andere gebieden met hoge biodiversiteitswaarde, wordt nu beter geregeld dan in de vorige versie. Dit is als het ware de 2.0 versie van de RTRS-principes en -criteria. Hiermee zal vanaf begin 2011 de eerste RTRS-gecertificeerde soja op de markt komen.

De leden van fractie van de PvdD vragen of ik de indruk deel dat de zogenaamde «RTRS-approved map» die in een multistakeholder-proces overeengekomen moeten worden, nog veel ruimte biedt voor ontbossing ten behoeve van de sojateelt, ten koste van gebieden die belangrijke zijn voor het in stand houden van de biodiversiteit. De komende jaren zal de sojateelt wereldwijd, en zeker in Brazilië, verder toenemen. Dat geldt niet alleen voor soja maar ook voor andere agrarische producten als maïs, katoen, rietsuiker, aardappelen en tomaten. Dankzij de in het multi stakeholder overleg overeengekomen RTRS-standaard wordt voorkomen dat de uitbreiding van het soja-areaal plaatsvindt in kwetsbare gebieden met hoge biodiversiteitswaarde.

Ik deel de mening van de leden dat vastleggen van het afzien van bestrijdingsmiddelen die via internationale verdragen al uitgebannen zijn, geen milieuwinst is.

Tevens vragen de leden van de fractie van de PvdD of ik meer uitleg kan geven over de gentech-vrije RTRS-soja die nu in voorbereiding is. De RTRS-standaard is «technologie-neutraal». Dat betekent dat zowel ggo-soja als ggo-vrije soja duurzaam geteeld kan worden onder het RTRS-label. Er wordt momenteel gewerkt aan de ontwikkeling van een speciale ketenstandaard om niet-genetisch gemodificeerde soja als zodanig te kunnen certificeren. Dat betreft dus een vrijwillige aanvulling, zoals ook in ontwikkeling is voor soja waarvan de olie gebruikt wordt voor de productie van biobrandstof voor de Europese markt.

Deze soja wordt dus geproduceerd volgens de eisen van de EU-RED richtlijn voor hernieuwbare grondstoffen. Deze vrijwillige aanvulling voorziet in het bedienen van speciale wensen in niche-delen van de markt, maar is niet van toepassing op de «mainstream» RTRS soja.

De leden van de PvdD-fractie vragen verder of ik hun mening deel dat de RTRS soja nog geen duurzame soja te noemen is, omdat verduurzamen nog geen duurzaamheid betekent. De RTRS standaard is de enige wereldwijde standaard voor soja, die in een multistakeholder proces tussen boeren, verwerkers, industrie en maatschappelijke organisaties tot stand is gekomen. Momenteel is er nog geen RTRS soja op de markt. Vanaf begin 2011 zal de eerste duurzaam geproduceerde RTRS soja op de markt beschikbaar komen.

Amflora-aardappel

De leden van de SP-fractie vragen mij of ik de gebrekkige toetsing van de antibioticaresistentie van de Amflora-aardappel aangekaart heb, en of ik om een uitgebreidere toetsing heb gevraagd. Daarnaast vragen zij mij of antibioticumresistentie met een halve toets af te doen is. Ik ben van mening dat voorafgaand aan de toelating van de Amflora-aardappel een zorgvuldige en complete wetenschappelijke toetsing op risico’s voor mens dier en milieu heeft plaatsgevonden, waarbij voldoende aandacht is besteed aan de antibioticaresistentie. Zowel de Europese Voedselveiligheid Autoriteit (EFSA) als de COGEM en het RIKILT zijn betrokken geweest bij deze toetsing. Ik beschouw de toetsing dus niet als gebrekkig, en zie geen reden om die in Europa aan te kaarten.

Over het beleid rondom antibioticumresistentiegenen in genetisch gemodificeerde gewassen in het algemeen en de beoordeling van de Amflora-aardappel in het bijzonder is de Kamer onlangs uitvoerig geïnformeerd door de minister van VROM en mijzelf in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Ouwehand (PvdD)3 en Polderman (SP)4.

Kloonvlees

De leden van de PvdD-fractie hebben verschillende vragen gesteld over de mogelijkheid dat er nu reeds kloonvlees in de Nederlandse supermarkten ligt en wat ik kan doen om te voorkomen dat consumenten dit vlees ongemerkt consumeren. Daarnaast wordt gevraagd of een etiketteringverplichting een werkbare oplossing kan zijn om het onderscheid tussen beide soorten vlees zichtbaar te maken.

Ik kan u meedelen dat producten van gekloonde dieren, zoals vlees en sperma, alleen te traceren zijn als het oorspronkelijke dier waar een kloon van is gemaakt bekend is. Hiervoor is het noodzakelijk dat het betreffende dier geïdentificeerd en geregistreerd is. Aangezien vele derde landen niet beschikken over een identificatie- en registratiesysteem of geen aparte registratie maken van gekloonde dieren zal het op dit moment veelal niet mogelijk zijn om kloonvlees en gewoon vlees van elkaar te onderscheiden.

Ik kan daarom niet uitsluiten dat er mogelijk kloonvlees in zeer beperkte hoeveelheid in de Europese supermarkten ligt. Het probleem van herkenbaarheid van kloonvlees is een Europees probleem waarvoor een Europese aanpak noodzakelijk is. Als in Europees verband het uitgangspunt zal worden dat de consument keuzevrijheid moet hebben, dan zullen beide soorten vlees zichtbaar onderscheiden moeten worden. Etikettering is een middel om dat onderscheid voor de consument zichtbaar te maken. De Commissie zal eind dit jaar komen met een rapport over klonen, waarin zij ook in zal gaan over producten van gekloonde dieren en nakomelingen van gekloonde dieren.

Als overeenkomstig de resolutie van het Europees Parlement de import van kloonvlees wordt verboden, is op één of andere wijze garantie nodig van exporterende landen dat het door hen geëxporteerde vlees niet afkomstig is van gekloonde dieren. Welke beleidslijn ook wordt gevolgd, steeds zal het noodzakelijk zijn om in overleg met exporterende landen tot oplossingen te komen. Dit zal mede nodig zijn in verband met onze internationale verplichtingen in WTO-kader.

Ik laat het aan het volgende kabinet over om te beslissen op welke beleidslijn in Europees verband zal worden ingezet.

Herkomstetikettering (initiatiefvoorstel EP) voor vlees en zuivel

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af wat het effect is van herkomstetikettering van vlees op het aankoopgedrag van consumenten.

Over dit onderwerp is relatief weinig onderzoek bekend. Voor rundvlees is etikettering van herkomst verplicht. De effecten van informatie op het etiket zijn nog onduidelijk. Veel consumentenonderzoek beperkt zich tot de behoefte aan en de begrijpelijkheid van informatie. Grondig onderzoek naar het gebruiken van informatie op etiketten bij de aankoop van levensmiddelen ontbreekt vooralsnog. Verder is er sprake van een contradictie waarbij consumenten enerzijds zo compleet mogelijk informatie op het etiket wensen en anderzijds de informatie vaak te veel vinden. Daarom is het Nederlandse standpunt dat bij verplichte herkomstetikettering van vlees en zuivel eerst een goede belangenafweging moet plaatsvinden tussen enerzijds de extra lasten voor het bedrijfsleven en anderzijds de meerwaarde van deze informatie voor consumenten. Ik zal de Europese Commissie dan ook vragen om een impact assessment voor herkomstetikettering van vlees en zuivel. Het Europese Parlement heeft een dergelijk assessment alleen gevraagd voor primaire producten bij de verwerking in samengestelde producten.

De leden van fractie van de PvdD vragen om Nederlandse ondersteuning van de voorgestelde verplichte herkomstetikettering van vers vlees en zuivel door het Europees Parlement. Daarbij verwijzen zij naar het belang van dergelijke informatie voor het transparant en duurzaam maken van de ketens. Nederland blijft voorstander van vrijwillige herkomstetikettering van vers vlees en zuivel en gaat alleen akkoord met verplichte herkomstetikettering in geval van risico’s op misleiding van de consument. Dit standpunt zal ik ook kenbaar maken in Brussel. Een verplichte herkomstetikettering leidt tot extra lasten voor het bedrijfsleven en tot belemmeringen van de interne markt. Tegelijkertijd is niet duidelijk wat de effecten van deze verlichte informatieverstrekking is op het aankoopgedrag van consumenten.

Transparantie en verduurzaming van de ketens kan op verschillende manieren vorm krijgen, wat ik in mijn nota Duurzaam Voedsel ook heb aangegeven (TK 31 532, nr. 18). Informatie op het etiket is daarvoor niet een noodzakelijke vereiste of de meest effectieve methode. Dergelijke informatie wordt in de eerste plaats verstrekt vanuit het oogpunt van voedselveiligheid en gezondheidsoverwegingen.

De leden van de D66-fractie vragen zich af op welke wijze het Belgische voorzitterschap van plan is de verschillende voorstellen met betrekking tot etikettering in samenhang te behandelen om duplicatie van discussies en onnodige lastenverzwaring voor bedrijven te voorkomen. België is als voorzitter voornemens om wetsvoorstellen van de Europese Commissie voor de herziening van het kwaliteitsbeleid agrarische producten in Raadsverband aan de orde te stellen. Dit geschiedt binnen het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Daarnaast wordt door de Europese Commissie vanuit consumentenzaken verder gewerkt aan de uitwerking van de verordening voedselinformatie aan consumenten. Daarbij zal ook de wetgeving rondom etikettering van imitatieproducten aan de orde komen. België is van plan om tijdens zijn voorzitterschap ook dit dossier te agenderen. Ik zal in Brussel pleiten voor een samenhangende aanpak tussen alle voorstellen met betrekking tot etikettering.

Uitkomsten van de Internationale Walvis Commissie (IWC)

De leden van de fractie van de PvdD vragen mij of de komende Raad nog terug zal blikken op de afgelopen bijeenkomst van de IWC. De leden fractie van de PvdD vragen mij verder naar omkopingspraktijken van Japan.

De afgelopen bijeenkomst van de IWC is – zoals u uit de geannoteerde agenda hebt kunnen afleiden – inderdaad niet geagendeerd voor de Landbouwraad van 12 juli a.s. Voor zover daar aanleiding toe is, zal een terugblik op de IWC plaats vinden in de Milieuraad. Het is mij bekend dat sommige maatschappelijke groepen en media Japan hebben beticht van omkopingspraktijken. Het gaat hier om geruchten. In het licht van de pogingen om in een constructieve sfeer tot oplossingen te komen voor de huidige problemen binnen de IWC is dit onderwerp niet in de vergadering aan de orde gesteld, noch door Nederland noch door enig ander land. Overigens heb ik u op 6 juli jl. per brief een verslag gezonden van de 62e bijeenkomst van de IWC.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Atsma, J.J. (CDA), fng voorzitter, Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Albayrak, N. (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Jansen, P.F.C. (SP), Gerven, H.P.J. van (SP), Jacobi, L. (PvdA), Graus, D.J.G. (PVV), Zijlstra, H. (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Elias, T.M.Ch. (VVD), Tongeren, L. van (GL), Gerbrands, K. (PVV), Dikkers, S.W. (PvdA), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven-van der Meer, S. van (D66), El Fassed, A. (GL) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Koppejan, A.J. (CDA), Harbers, M.G.J. (VVD), Dam, M.H.P. Van (PvdA), Uitslag, A.S. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Lodders, W.J.H. (VVD), Bashir, F. (SP), Karabulut, S. (SP), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Gent, W. van (GL), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Mos, R. de (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Vacature (D66), Braakhuis, B.A.M. (GL) en Vacature (D66).

XNoot
2

Kamerstukken vergaderjaar 2009–2010, 27 428, nr. 160.

XNoot
3

Kamerstukken II vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel van de handelingen 2532.

XNoot
4

Kamerstukken II vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel van den handelingen 2533.

Naar boven