21 501-32
Landbouw- en Visserijraad

nr. 315
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 december 2008

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1, de vaste commissie voor Europese Zaken2 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer3 hebben op 26 november 2008 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– de brief d.d. 25 november 2008 van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18–20 november 2008 (21 501-32, nr. 310);

– de brief d.d. 21 november 2008 van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit houdende de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 28 november 2008 (21 501-32, nr. 308);

– de brief d.d. 17 november 2008 van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ter aanbieding van het CLM rapport Afschaffing zuivelquotering (31 209, nr. 60) en de brief d.d. 25 november 2008 van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het CLM-rapport Afschaffing melkquota (31 209, nr. 63);

– de nog te ontvangen brief over ontwikkelingen Blauwtong;

– de brief d.d. 7 november 2008 van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de Verordening inzake voedselverstrekking aan minder bedeelden in de EU (22 112, nr. 723);

– de verwachte stand van zaken WTO-onderhandelingen;

– het verzoek ingediend door Polen en Litouwen om de zuivelmarkt te ontlasten en opnieuw exportrestituties in te stellen voor boter en magermelkpoeder.

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Schreijer-Pierik Griffier: Dortmans

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De voorzitter: Ik open de vergadering en heet minister Verburg en minister Cramer hartelijk welkom, evenals de aanwezige ambtenaren en Kamerleden. Wij hebben drie uur de tijd voor de Landbouw- en Visserijraad en het CLM-rapport over de melkquotering. Om te beginnen, geef ik de minister van LNV het woord. Zij wil nog een paar agendapunten toevoegen.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik wil twee punten toevoegen aan de agenda die voorafgaand aan dit overleg is verspreid. Ten eerste zal de Europese Commissaris een actuele stand van zaken geven van de WTO-onderhandelingen. Laten wij hopen dat er nog voor het eind van dit jaar onderhandeld kan worden. Laten wij ook hopen dat daarbij een goed resultaat geboekt kan worden. Dat zou belangrijk zijn.

Het tweede punt is dat Polen en Litouwen een verzoek hebben ingediend om de zuivelmarkt te ontlasten. Zij willen opnieuw exportrestitutie instellen voor boter en magermelkpoeder. Het lijkt mij goed om de markt nauwlettend in de gaten te houden. Het is zaak om scherp te opereren met het instrument van de uitvoerrestituties, maar als het nodig is, lijkt het mij goed om het toe te passen, zo lang als nodig, zo kort als mogelijk.

De voorzitter: Dank u wel. Dan beginnen wij nu met de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik denk dat wij ongeveer zeven minuten per woordvoerder de tijd hebben. Er moet genoeg tijd overblijven voor een goede tweede termijn. Het woord is aan mevrouw Ouwehand van de PvdD-fractie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Het zal u zijn opgevallen dat wij vorige week een spoeddebat hebben aangevraagd, omdat er een rapport ligt waar wij lang om gevraagd hebben. Afschaffing van de zuivelquotering, analyse van de milieueffecten. Dat rapport was in elk geval op 6 november al op beide departementen bekend. De Kamer heeft hierover op 13 november het laatste debat gevoerd met de minister van LNV over de Nederlandse inzet met betrekking tot die zuivelquotering. En wat blijkt? Het rapport geeft letterlijk de aanbeveling om niet verder te lobbyen voor meer dan 1%, dus niet verder dan was voorgesteld door de Europese Commissie.

Het kabinet heeft zijn inzet niet bijgesteld en het heeft ook de Kamer niet op tijd op de hoogte willen stellen van het feit dat die inzet nog tijdens dat AO bijgesteld had kunnen worden. Het duurzame masker van dit kabinet is nogmaals gevallen. De nietsontziende quotumlobby heeft weer eens laten zien dat hebzucht prevaleert boven een adequate aanpak van de grote maatschappelijke uitdagingen waar wij nu al voor staan. Ik noem de falende aanpak van de ammoniakuitstoot uit de veehouderij, die nu al 70% van de natuurgebieden ernstig aantast. Wij zien geen verbetering daarin. Vorige week donderdag stonden in NRC Handelsblad twee koppen naast elkaar. De eerste: «Ruimer quotum voor melk in Europa», en de tweede: «Nederland staat aan de top met vervuiling». De melkproductie in Nederland mag worden uitgebreid, een vurige wens van de landbouwminister en de grote jongens in de zuivelsector, maar meer melk betekent ook meer ammoniakuitstoot, en laat die ammoniakuitstoot in Nederland nu net het allerhoogste zijn van heel Europa. Tekenende koppen op één pagina voor het falende milieubeleid in Nederland.

Voorzitter. De regering dweilt met de kraan open en de milieuminister laat de landbouwminister de kraan gewoon een stukje verder opendraaien, zonder te kijken of haar dweil wel groot genoeg is om al dat water op te nemen. Ik vind het onbegrijpelijk dat de milieuminister de realisatie van haar scherpe milieudoelstellingen afhankelijk maakt van een minister die heeft bewezen, aan de leiband van de sector te liggen, een minister die keer op keer heeft laten zien, moties voor een duurzamere aanpak niet te willen respecteren en die, zelfs tegen bestaande wetgeving in, de sector laat voortmodderen, totdat zij wordt teruggeroepen door de Raad van State. Van deze minister valt dus weinig te verwachten bij het dienen van het algemeen milieubelang. Wij zijn als Kamer bijna een jaar lang aan het lijntje gehouden, zodat minister Verburg in Brussel lekker ongestoord haar gang kon gaan. En de milieuminister stond erbij en keek ernaar. Onbegrijpelijk. Ik wil vandaag duidelijkheid over hoe dit heeft kunnen gebeuren, waarom de Kamer belangrijke informatie is onthouden en waarom de regering niets heeft gedaan met de conclusies van het rapport van het Centrum voor Landbouw en Milieu.

Afgelopen maandag, 17 november, kreeg de Kamer eindelijk het rapport over de milieueffecten van de verruiming van het melkquotum. Dat was in maart al toegezegd door de milieuminister. Het rapport kwam een dag voor de finale onderhandelingen in Brussel over uitbreiding. De Kamer heeft, zoals gezegd, geen gelegenheid gehad om bij het AO daarover met de minister van gedachten te wisselen en het kabinet heeft de conclusies uit het rapport niet als een signaal opgevangen om de inzet te wijzigen. Waarom niet? Waarom is het rapport als mosterd na de maaltijd pas na de Kamer gestuurd? Uit de brief over het ammoniakgat blijkt dat de resultaten al op 6 november op beide departementen bekend waren. Was de letterlijke regel: «wij bevelen aan, binnen de EU niet meer te lobbyen voor een grotere uitbreiding van de quotering dan nu wordt voorgesteld» misschien niet afschrikwekkend genoeg? Waren al die effecten van ammoniak en mest wel weg te poetsen, terwijl wij hier steeds tegen het kabinet zeggen: let daar nu op, want dat gaat de spuigaten uitlopen? De regering lijkt de controlerende taak van het parlement te ondermijnen op deze manier. Ik wil zelfs spreken van minachting van de Kamer. Ik hoor graag waarom ik het anders zou moeten opvatten.

Waarom heeft de regering niets gedaan met de aanbevelingen? Waarom heeft minister Verburg het mandaat behouden om voor 3% quotumuitbreiding te gaan? De verschillende beleidsdoelstellingen zullen niet worden gerealiseerd bij een groei van het melkquotum met 8% tot 2015. Het rapport bevat de stelling dat de milieugebruiksruimte hiervoor onvoldoende is, en dat anders verregaand en kostbaar milieubeleid nodig zou zijn. Deze conclusies staan niet op zichzelf. Niet alleen ik heb al vanaf november vorig jaar mijn zorgen geuit over de verruiming van het melkquotum. Het Planbureau voor de Leefomgeving en de Algemene Rekenkamer stellen beide ook dat hieraan grote risico’s kleven voor de realisatie van de milieudoelen. Het enige antwoord dat ik tot nu toe krijg, is dat deze uitbreiding plaats moet vinden binnen de geldende milieurandvoorwaarden. Maar hoe dan? Daar geeft niemand antwoord op. De milieuminister niet, want die laat het over aan haar collega op LNV, en de collega op LNV besteedt haar tijd liever aan het doorknippen van lintjes in de bio-industrie en het aanboren van nieuwe afzetmarkten voor ons overschot aan zuivel en vlees, dan bezig te gaan met oplossingen voor de vraag hoe de milieubelasting in de hand kan worden gehouden.

Dan heb ik het nog niet eens over de randvoorwaarden die daaraan gesteld worden, want hoe wij het dierenwelzijn hier gaan inpassen, dat antwoord blijft steeds maar vooruitgeschoven worden. Ook de sector – als wij het al over afspraken moeten hebben – stond hier vorige week met de mond vol tanden toen ze in de Kamer hun plan kwamen presenteren voor een duurzame zuivelketen. Toen ik hen vroeg hoe men het rapport van het CLM zou willen beoordelen, was het enige antwoord: nou ja, er liggen wel wat uitdagingen. Dat kan natuurlijk niet. Wat moet ik concluderen uit deze afwachtende houding? Hoe lang moeten milieudoelen nog het onderspit delven ten opzichte van de hebzucht naar meer?

Voorzitter. Ik rond dit punt af. De veelkleurige folder van het beleidsprogramma van het kabinet vertelt dat respect voor het leven van mens, dier en natuur het leidende beginsel is. Ik moet vandaag concluderen dat wij te maken hebben met het tegenovergestelde.

Tot slot wil ik kort stilstaan bij een punt dat ik zelf aan de agenda zou willen toevoegen. Ik doe een korte oproep aan de minister, die weer naar Europa vertrekt. Het gaat om de slachting van dolfijnen bij de FaerOer Eilanden in Denemarken. Wij ontvangen daar heel veel verontrustende geluiden over en ik zou de minister willen vragen om daar actie op te ondernemen.

De voorzitter: Dank u wel. Voordat ik verder ga, wil ik u allen even zeggen dat wij deze vergadering zeker om 13.00 uur willen sluiten. Wij gaan door met de heer Polderman van de SP-fractie.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Zo lang zou ik niet het woord willen voeren.

Er is een akkoord bereikt over de Health Check. Wij hebben daar kennis van genomen. Het is bekend: de minister is er zeer tevreden over, maar wij waren er wat minder over te spreken. Wij waren ook minder juichend over de richting die het opging. Ons voornaamste kritiekpunt was toch dat de inzet doorgaat om meer te liberaliseren. Wij achten dat een slechte zaak. Eigenlijk zijn de laatste instrumenten voor overheidssturing weggegeven. Dat is als je het hebt over voedsel en voedselzekerheid voor de bevolking van Europa naar ons idee een slechte en een onverstandige zaak. Het is ook jammer dat de insteek naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor 2013 niet voorgesorteerd is in die richting, maar dat er toch weer meer bemoeienis en regulering van de overheid komt dan nu het geval is. Terwijl dus overal blijkt dat het neoliberalisme, waarin de overheid zich terugtrekt, eigenlijk toch niet zo gunstig is, wordt dat nu met de voetzolen verder doorgezet. Wij zullen die discussie nog nader krijgen. Misschien dat er na de Europese verkiezingen van volgend jaar een ander Europa zit, dan komen wij daarop terug.

Ik beperk mij nu tot een aantal feitelijke vragen over het bereikte akkoord. Mij zijn deze zaken nog niet helemaal duidelijk. Misschien kan de minister daarop verhelderend reageren. Over artikel 68 staat op bladzijde 3 dat de minister erop heeft ingezet dat met name de dierenwelzijnsmaatregelen gestimuleerd kunnen worden binnen artikel 68. Betekent dat nu dat het dierenwelzijn facultatief is? Betekent dit dat je het als land kunt doen of nalaten, net zoals je zelf wilt? Dat zou toch een merkwaardige invulling zijn van dat punt. Dan heb ik een vraag over de bufferstroken. Ik heb begrepen dat Nederland daarin een uitzonderingspositie heeft bedongen, in verband met onze vele slootkanten. Ik snap dat wij er net anders inzitten. Is de voorwaarde waaronder wij deze uitzonderingspositie hebben kunnen bereiken dat wij de nitraatrichtlijn moeten gaan halen? En als wij de nitraatrichtlijn toch al moeilijker gaan halen, raken wij dan die uitzonderingspositie weer kwijt? Daar zou ik graag een toelichting op willen krijgen, want dat baart mij toch zorgen. Mijn laatste vraag: heb ik het goed begrepen dat de ontkoppeling voor de kalfsmesterij nu inderdaad definitief wordt? Ik hoop het terecht zo begrepen te hebben.

Dan is er ook weer gesproken over het schoolfruit. Ik heb daar een vraag bij. Er staat dat er een verplichte ouderbijdrage kan zijn. Dat lijkt mij wat tegenstrijdig. Het is een kanbepaling en dat houdt vrijblijvendheid in, maar het is toch ook weer een verplichting. Ik snap niet precies hoe ik dat moet begrijpen. Dan kom ik op de toelating van het gemodificeerde of gemanipuleerde soja. Daar hebben wij een uitvoerig debat over gehad, zoals de minister zich ongetwijfeld zal herinneren. In dat debat heeft zij er een opmerking over gemaakt, maar ik mis daarin een verwijzing naar de verdeeldheid in de Kamer. Wat mij betreft, had zij niet hoeven zeggen dat de Kamer tot op het bot verdeeld is, wat werkelijk zo is, maar zij had toch wel kunnen zeggen dat er in de Kamer genuanceerd en verschillend over wordt gedacht. Ik vraag mij af waarom zij dat niet heeft meegedeeld in het parlement. Ik lees het in haar verklaring in ieder geval niet terug.

Dan wil ik de minister feliciteren met de uitslag van de stemming van gisteren over mijn motie. Daarin had ik opgeroepen om in ieder geval in het vervolg moties en uitspraken van de Kamer aangaande Europa uit te voeren. De Kamer heeft gemeend, die motie te moeten afwijzen. Ik condoleer de Kamer, die zich daarmee zelf en geheel vrijwillig nog verder buitenspel heeft gezet. Ik feliciteer de minister hiermee, en ik moet constateren dat dit soort onderonsjes en overleggen gewoon gereduceerd zijn tot gezellige koffie-uurtjes met de minister, waarna de minister kan doen wat haar zelf goeddunkt in Europa. Zij kan zeggen: leuk dat de Kamer dat vindt, maar ik ga in Europa toch gewoon doen wat ik wil. Ik vind het jammer dat het zo gelopen is, maar de heer Waalkens wil er iets over zeggen.

De heer Waalkens (PvdA): Is het de heer Polderman bekend dat aangenomen moties in beginsel moeten worden uitgevoerd, en dat het slechts bij hoge uitzondering gebruikelijk is dat het kabinet een andere positie inneemt? Daar moeten dan zwaarwegende argumenten voor zijn. De motie die hij heeft geformuleerd, ging ervan uit dat alle moties onverkort uitgevoerd moeten worden, terwijl het in de omgang tussen Kamerleden en kabinet zo is dat aangenomen moties in beginsel worden uitgevoerd. Als hij het zo had opgenomen in de motie, dan hadden wij geen enkel probleem met zijn motie gehad. Met de uitspraak die hij erin had gezet, konden wij ons echter niet vereenzelvigen.

De heer Polderman (SP): Ja, ik heb dat gemerkt, maar dat is natuurlijk een kwestie van interpretatie van die motie. Het is altijd in beginsel. Als wij hier besluiten dat de wereld voortaan vierkant is en dat de minister dat moet gaan uitdragen in de wereld en in Europa, dan zal niemand in de wereld zeggen: daar denken wij toch anders over. Natuurlijk is het altijd in beginsel. De regering moet ook niet ophouden met denken. Als u zegt: ik had ervoor gestemd als dat erbij had gestaan, dan neem ik daar kennis van. Het lijkt mij echter normaal staatsrecht en het hoort er gewoon bij. Met mijn motie wilde ik zeggen dat de speelruimte die de minister zich nu verworven heeft, zoals dat bijvoorbeeld bij de soja is gebleken, naar mijn idee ingeperkt had moeten worden. De heer Waalkens heeft daar helaas een andere keuze in gemaakt. Nogmaals, ik vind het jammer dat het zo gelopen is.

Voorzitter. Over het verslag heb ik geen opmerkingen. Over de agenda heb ik wel een aantal punten. De minister wil het standpunt van de minstbedeelden weer aan de orde brengen. Ik blijf erbij: dat is geen EU-zaak. Ik meende dat de minister dat ook vond, maar kennelijk komt dat punt in Europa steeds weer terug. Een andere opmerking wil ik maken over de ontwikkelingssamenwerking. Het verbaast mij dat het er zo staat. Er staat dat het platteland zich tegelijkertijd economisch moet ontwikkelen, in tegenstelling tot tegelijkertijd met landbouwontwikkelingen. Alsof dat iets anders is. Mijn idee is juist dat de landbouwontwikkeling een voorwaarde is voor en een start van de economische ontwikkeling, zeg maar de motor van economische ontwikkelingen in ontwikkelingslanden. De minister suggereert hier dat dit twee verschillende zaken zouden zijn. Dat vind ik een merkwaardige opvatting. Verder zijn er vijf mooie theoretische sporen ontwikkeld die er beschreven worden, maar de praktijk is natuurlijk dat de hele landbouwpolitiek in de Derde Wereld nog steeds doordrongen is van de effecten van ons koloniale verleden en dat de landbouwpolitiek nog steeds gewoon gericht is op de behoeftebevrediging van het westen, van deze «roofstaat aan de Noordzee», om het maar eens met Multatuli te zeggen. Dat gaat nog steeds door. De minister zegt dat dit op de agenda staat van de verdere WTO-onderhandelingen. Ik zou zeggen: vul het vooral in die richting in dat in de landbouw nog steeds de effecten van ons koloniale verleden aan de orde zijn. Dan kun je zeggen: het verhaal is eentonig, en dat is het ook, om Max Havelaar nog verder te parafraseren. Ik zag gisteravond voormalig minister Pronk op televisie, die tot de conclusie kwam dat sinds zijn bemoeienis, sinds hij met ontwikkelingssamenwerking is begonnen, eigenlijk maar weinig veranderd is. Dan is dat toch een treurige zaak.

Voorzitter. Nu even iets geheel anders. Ik sluit aan bij wat mevrouw Ouwehand naar voren heeft gebracht, maar beelden zeggen meer dan duizend woorden over de slachting onder verantwoordelijkheid van Denemarken. Wij krijgen daar inderdaad verontrustende mailtjes over met verontrustende foto’s. Ik vraag u allen om de foto’s even door te geven en te bekijken, dan ziet u wat daar aan de hand is. Ik sluit wat dat betreft aan bij de vraag van mevrouw Ouwehand die de minister verzoekt om haar collega daarover aan te spreken.

Ten slotte ga ik in op de melkquotering en het rapport van het CLM. Het is inderdaad merkwaardig dat wij dat rapport zo laat hebben gekregen, terwijl het al langer bekend was. Minister Cramer schrijft dat de conclusie is dat er op het moment niets aan de hand is, maar dan gaat zij toch voorbij aan de essentie van het rapport. Als je het rapport leest, dan kun je maar tot een conclusie komen, namelijk: laten wij alsjeblieft ophouden met het verder vrijgeven van de melkproductie en de quotering in stand houden. Als je het vrijlaat, dan gebeuren er dus inderdaad verdere ongelukken wat het milieu betreft. Het is ook bekend dat er vanuit de boerenorganisaties fel verzet is geweest tegen het loslaten van de quotering. Er is hier in Den Haag vorige week maandag nog gedemonstreerd door de melkveehouderij, de Nederlandse melkveehoudersvakbond. Ik was er als enige politicus bij en ik acht dat symbolisch voor het niet willen luisteren naar de geluiden uit de praktijk, die aangeven dat dit toch anders moet dan het nu gaat.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Dit vind ik beneden de maat. Wij hebben vorige week allemaal moeten constateren dat wij de agenda vol hadden met verplichtingen ook elders in het land. Dat hebben wij hier openlijk kenbaar gemaakt. Om hier nu zo weggezet te worden, daar voel ik absoluut niets voor.

De heer Polderman (SP): Ik doe niet anders dan te zeggen dat iedereen zijn eigen prioriteiten stelt. U had andere prioriteiten. Dat kan.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Toevallig moeten wij constateren dat uw waarschijnlijk de agenda leeg had en wij allen niet.

De heer Polderman (SP): Ik heb de agenda daarvoor leeggemaakt, want ik vond het belangrijk om daarbij aanwezig te zijn. Ik ben niet verantwoordelijk voor uw agenda. U stelt uw eigen prioriteiten en ik de mijne. Wat ik wil aangeven is dat de protesten in het land, en niet alleen in Nederland, maar ook in Europa, groot zijn.

De heer Atsma (CDA): Ik vind dit ook een beetje flauw. Er zijn Kamerleden die inderdaad 3,5 uur van Den Haag verwijderd wonen. Even voor alle duidelijkheid. Daar heeft men denk ik wel begrip voor. Hebt u ook gesuggereerd om dit soort acties iets eerder te houden? Het heeft weinig zin om te demonstreren op de dag dat de minister al in Brussel onderhandelt. Dat hebben wij overigens gezegd. Wij zijn altijd bereid -dat weet u ook – en wij staan bijna wekelijks in de zalen in het land, ook bij de club die u net aanhaalde. Uw veronderstelling dat ons dat niet menens is, is dus gewoon onzin.

De heer Polderman (SP): Ik constateer dat dit kennelijk een open zenuw raakt, maar dat stelt mij ook weer gerust. Het betekent in ieder geval dat de betrokkenheid van deze partijen bij dit soort acties toch zeker wel aanwezig is, en dat vind ik fijn. Het enige wat ik wil zeggen, is dat ook de mensen vanuit de praktijk in Nederland en in de rest van Europa nogal bezwaar hebben gemaakt tegen het loslaten van de quotering. Behalve dat argument zijn er nu kennelijk ook zwaarwegende milieuargumenten waarom uitbreiding onverstandig is en niet de goede kant op gaat. Ik vind het jammer dat wij het rapport dat die conclusie zeer aannemelijk maakt, zo laat – eigenlijk te laat en als mosterd na de maaltijd – hebben gekregen.

De voorzitter: Dank u wel. Dan gaan wij nu verder met de heer Waalkens van de PvdA-fractie.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. De conclusies uit de Health Check zijn getrokken, nu komt het aan op de verdere uitwerking van de besluiten. Ik wil de uitkomst van de Health Check op zich positief beoordelen. Ik wil ook de minister complimenteren met haar inzet, maar ik wil tevens wat opmerkingen herhalen die ik eerder gemaakt heb over de uitwerking van de besluiten die nu genomen zijn. Ten eerste denk ik, ook in het verlengde van eerder gemaakte opmerkingen naar aanleiding van de conclusies van het CLM-rapport, dat wij bij de begeleiding van de uitbreiding van het melkquotum in Nederland heel nadrukkelijk moeten kijken naar de milieueffecten. Ik moet over de aanpak van de minister in dezen zeggen – wij komen daar nog over te spreken in een algemeen overleg over ammoniak – dat vrijblijvendheid hier wel troef is. Dat betreurt de fractie van de PvdA, want op het terrein van het milieu worden wij door de uitbreiding van het melkquotum voor grote uitdagingen gesteld. Ik wil niet zeggen dat het onmogelijk is, maar ik vind wel dat de vrijblijvendheid met betrekking tot het begeleiden van de nu ontstane productieruimte – niet alleen op basis van het CLM-rapport, maar ook naar aanleiding van het Natuur- en Milieuplanbureau (NMP) – vereist dat men aangeeft dat onder de huidige omstandigheden het beleid tot 2010 misschien volstaat, maar dat er bij deze uitbreiding van de veestapel heel nadrukkelijk gekeken moet worden of er strepen getrokken moeten worden en of er grenzen aangescherpt moeten worden voor de melkveehouderij. Daarbij moet niet gewerkt worden met een houtskoolschets, maar met concrete voorstellen om het milieudeel ook voor Nederland zo goed mogelijk te begeleiden. Wij van de PvdA-fractie zeggen dat de hoeveelheid dieren op zichzelf niet het probleem is, althans dat is niet de randvoorwaarde. Het gaat veeleer om de kwalitatieve randvoorwaarden die gesteld worden op het terrein van milieu, op het terrein van dierenwelzijn, op het terrein van de landschappelijke inpassing van alle activiteiten die op het platteland hieruit voortvloeien. Die meer integrale benadering van het begeleiden van de ontwikkelingsruimte die er gekomen is, zal met de Kamer besproken moeten worden. Anders nemen wij – dat ben ik dan eens met eerdere sprekers – onze verantwoordelijkheid onvoldoende, niet alleen met betrekking tot de economische ruimte, maar ook de ecologische.

Wat de uitwerking van de voorstellen betreft, kan Nederland nu een eigen koers varen en een eigen invulling geven aan wat uit de Health Check naar boven is gekomen. Ik doel dan op de regionale invulling, de top-up’s, zoals dat wordt genoemd in de bijlage, om te gaan naar een regionaal model met een differentiatie al naar gelang er handicaps in gebieden liggen. Dat zal nu nadrukkelijk naar voren gehaald moeten worden, en dat kan ook niet blijven bij een houtskoolschets, waarbij de lijn op een abstractieniveau van regionale invulling en flexibilisering ligt. Wij zullen tot functionele hectarenpremies moeten komen, zodat de basisfinanciering voor het platteland een gegeven is, terwijl die premies ook een eerlijke beloning zijn voor de diensten die verlangd worden vanuit de bestaande publieke waarden. Is de minister bereid om, op basis van de conclusies die zij heeft getrokken uit de uitkomsten van de Health Check, voor augustus 2009 aan de commissie bekend te maken of zij die functionele hectarenpremies zou willen installeren? Dit zou de commissie in de vorm van een voorstel voorgelegd moeten worden, zodat wij ermee verder kunnen.

Met betrekking tot de bestemming van de modulatiegelden verwacht ik van het kabinet heel concrete voorstellen over de bestemming van de vrijgekomen budgetten die nu in Nederland besteed mogen worden. De minister moet ons laten weten voor welke doeleinden zij deze budgetten gaat inzetten, niet alleen op het boerenerf, maar misschien ook in de periferie van alle groene activiteiten die op het platteland moeten en zullen spelen, ook met betrekking tot de financiering van de effecten van de afschaffing van de braaklegregeling. Ik heb daar eerder met de minister van LNV over gesproken en een voorstel gedaan voor gebieden waar de braaklegregeling nu al beëindigd is. Daar hebben de boeren de akkerranden allang weer geploegd en wordt er dus veel minder gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de biodiversiteit te versterken. Die versterking was er immers door het braakleggen. Is de minister bereid, nu wij de braaklegregeling helemaal hebben afgeschaft, een deel van de modulatiegelden beschikbaar te stellen voor het herstellen van het systeem van de akkerranden? Is zij bereid om daar dan ook de financiering bij te leggen?

Dan heb ik nog één, zij het essentieel, punt met betrekking tot de uitbreiding van het melkquotum. Ik heb gezien dat de halvering van de vetcorrectie voor Nederland uitkomt op ongeveer 1,5% extra melkquotum. Is het nu zo dat alleen de vetoverschrijders daardoor ruimte krijgen, of is het een toevoeging aan het landelijke quotum? De minister suggereert dat wij nu 2,5% krijgen, maar het is 1,5%, met een ruimte in de vetcorrectie voor de vetmelkers. Ik zou een pleidooi willen houden om dat toe te voegen aan het landelijke quotum. Dan kunnen wij gebruik maken van de landelijke verevening op dit punt, en dan hebben wij inderdaad die 2,5%. Anders blijft het heel gedifferentieerd bij een beperkte groep mensen die dan procenten meer zouden kunnen krijgen.

Het tweede punt dat ik zou willen maken heeft betrekking op het verslag van de Landbouw- en Visserijraad. Ik ben blij dat de minister van LNV een stemverklaring heeft gegeven over de European Food and Safety Authority (EFSA) en dat minister Cramer het vervolg zou oppakken in de milieuraad. Science-based is het vertrekpunt en daarop volgt politieke besluitvorming.

De heer Polderman (SP): Ik heb een vraag over de braaklegregeling, en dan met name over het verdwijnen van de biodiversiteit. Daar was de braaklegregeling niet om begonnen. Het was bedoeld als instrument om de graanprijzen een beetje in de hand te houden. Dat is dus ook weggegeven. Heeft de heer Waalkens daar ook een opvatting over? Wat betreft de graanprijs, hoor ik nu al vragen in de trant van: hebben wij daar wel goed aan gedaan?

De heer Waalkens (PvdA): De ene maatregel kan de andere maatregel versterken. Gezien de marktsituatie ben ik akkoord gegaan met het afschaffen van de braaklegregeling, maar ik heb tevens gewezen op het risico dat het effect van de braaklegregeling op de versterking van de biodiversiteit wegvalt. Wij hebben hectaren aan akkerranden zien verdwijnen. Ik heb dat betreurd. Heel veel akkerbouwers hebben dat eveneens betreurd. Zij zeggen: als wij daar geen geld voor krijgen, dan doen wij dat dus niet. Zij hebben een eigen keuze, maar je kunt ze er wel in helpen om die keuze zo te maken dat het weer een publiek belang dient. Daarmee kom ik dus ook terug op het vurige pleidooi dat ik keer op keer herhaal, om die functionele hectarenpremies nu eindelijk eens een keer te installeren en om weg te gaan van de toch wat onduidelijke kreten over regionalisering en flexibilisering.

De heer Polderman (SP): Dat is geen antwoord op mijn vraag. De braaklegregeling was bedoeld om als overheid wat grip te houden op de graanprijs. Dat instrument was op nul gezet, dat was nog iets anders dan afgeschaft. Nu is het afgeschaft, begrijp ik. Het was op nul gezet omdat men het even niet nodig meende te hebben, vanwege de graanprijzen. Dit instrument, en daar gaat het om, is nu ook uit handen gegeven. Ik wil weten of de PvdA-fractie dat fijn vindt of dat zij het net zo betreurt als wij.

De heer Waalkens (PvdA): Ik heb in eerdere overleggen gezegd dat het einde van de levenscyclus van gemeenschappelijk landbouwbeleid in zicht is en dat wij na moeten denken – dat was een volgend punt dat ik zou willen maken -dat wij bij de raadsconclusies...

De voorzitter: Mijnheer Waalkens, uw tijd is om.

De heer Waalkens (PvdA): Ik ga nog in op de interruptie van de heer Polderman. De raadsconclusies moeten leiden tot het aankondigen van het einde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het begin van een strategisch voorraadbeheer in Europa. Dat kan heel wel geadresseerd worden door graanvoorraden die publiek aangestuurd worden, publiek gevormd en publiek beheerd. In die zin denk ik dat wij veel beter kunnen kijken naar een strategisch voorraadbeheer dan specifiek door te blijven gaan met het bepleiten van de wens naar een gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Nog één punt, namelijk het miljard voor Afrika. Ik zou aan het kabinet willen vragen wat het nu voorliggende besluit voor consequenties heeft voor ons OS-budget en of dat afgetrokken wordt of bijgeteld bij het ODA-budget. Als dat zo is, dan bemoeit Europa zich ergens mee waar het zich niet mee zou moeten bemoeien. Ik ben echter heel blij dat er een miljard voor Afrika komt, want de mensen daar hebben 25 tot 40 mld. nodig om hun voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit op te bouwen als systeem.

De voorzitter: Dank u wel. Er zijn nog twee vragen aan u.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik dacht: misschien komt het nog, want ik hoorde de heer Waalkens complimenten geven voor de inzet van de minister. Daarna uitte hij zorgen over hoe wij de verruiming van het melkquotum moeten gaan begeleiden binnen de milieu- en dierenwelzijnsrandvoorwaarden. Dan kun je het compliment natuurlijk niet overeind houden. In het CLM-rapport staat: kabinet, hou op met de lobby voor meer dan 1%, want de doelstellingen worden niet gehaald. Als wij op de 2% tot 3% van de minister waren uitgekomen, dan zouden wij in 2010 al in enorme problemen zijn gekomen. Het kabinet heeft dat niet bijgesteld en het heeft ook de Kamer niet op tijd geïnformeerd. Hoe kunt u nu zo’n inzet complimenteren? Het zijn heel grote risico’s die het kabinet gelopen heeft in Brussel! De heer Waalkens (PvdA): Als afgeleide van de conclusies van de Health Check is er een groot budget voor Nederland extra beschikbaar gekomen om milieumaatregelen te nemen, maar ook te faciliteren. Ik denk, en dat heb ik ook in mijn termijn gezegd, dat de conclusies van de besluiten die nu in Brussel genomen zijn, ons voor grote uitdagingen stellen, niet voor onmogelijke uitdagingen. Ik heb aan de minister van VROM gevraagd wat zij vindt dat er nu moet gaan gebeuren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Dat is mijn vraag niet. Ik weet ook wat er in Brussel is uitgekomen. Gelukkig heeft onze landbouwminister haar zin niet gekregen. U hebt haar complimenten gemaakt, mijnheer Waalkens, voor de inzet van dit kabinet. Die inzet heeft de hele wereld in de uitverkoop gezet en heel grote risico’s voor het milieu met zich gebracht. Daar kunt u toch geen compliment voor maken? Ik zou het omgekeerde denken.

De heer Waalkens (PvdA): Ik ga over mijn eigen inbreng en die mag u politiek beoordelen, maar ik vind dat wij, gezien de afronding van de Health Check zoals die er nu ligt, met de conclusies en de ruimte die er ligt voor de nationale lidstaten, nu de hand aan de ploeg moeten slaan. Ik ben het met u eens dat wij daarin misschien wel samen kunnen gaan optrekken om de nadelige milieueffecten zoveel mogelijk te voorkomen of wat mij betreft, liefst nog meer dan zoveel mogelijk. Wij hebben op dit moment al een probleem, de ammoniakdeken is te hoog, de vermesting is te groot, de milieurisico’s zijn impliciet, maar ik wil wel wijzen op het verschil tussen sectoren en ook een politieke waardering uitspreken voor de uitzonderlijke positie die de melkveehouderij in Nederland heeft. Koeien horen in de wei, koeien horen in het landschap en daar moeten wij ook rekening mee houden.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. De weigering van de minister van LNV om de motie van de heren Cramer en Waalkens uit te voeren met betrekking tot de gensoja heeft verstrekkende consequenties. Was die motie wel uitgevoerd, dan was de gensoja, zoals de heer Waalkens wenste, niet toegelaten tot de Europese markt. Nu besluit de Europese Commissie en zal waarschijnlijk een toelatingsbesluit volgen. Zegt de heer Waalkens met mij in dit debat, nu wij kunnen terugblikken op deze zeer onverkwikkelijke gang van zaken: dit was eens, maar nooit weer?

De heer Waalkens (PvdA): Dat zeg ik niet. Wij hebben daar uitvoerig over gesproken en de winst van dat debat vond ik dat ook Nederland zich schaart in de rij van kritische beoordelaars rondom het hele toelatingsproces, het functioneren van de EFSA. Ik vind dat winst, want het proces is niet transparant. Het is politiek gestuurd naar de EFSA en dat mag niet zo zijn. Wij kennen allemaal de situatie in Europa dat er verschil in beoordeling van de adviezen van de EFSA is door de verschillende lidstaten. Nederland heeft er met haar stem voor deze toelating niet meer of minder aan bijgedragen dat er geen gekwalificeerde meerderheid was en de Commissie kan nu haar gang gaan. Dat is een van de omissies die wij in Europa hebben, dat wij met dit soort besluitvormingsmechanismen werken. Dat hadden wij willen doorbreken met het Verdrag van Lissabon.

De heer Vendrik (GroenLinks): Tot uw dienst, maar daar ging mijn vraag helemaal niet over. Dat er iets rond EFSA moet gebeuren, wisten wij al langer. Dat hebben wij ook al eerder besproken met beide bewindslieden. Het ging mij nu over het punt dat de minister van LNV de motie niet heeft willen uitvoeren met betrekking tot de voorgenomen toelating van deze gensoja. Nu blijkt dat het een verschil had kunnen maken als zij dat wel had gedaan. Met andere woorden: dat is een dure weigering geweest van de minister van LNV en ik kan mij niet voorstellen dat een coalitiefractie -laat staan een oppositiefractie, maar daar zal ik in mijn termijn iets over zeggen – dit op zich laat zitten. Ik kan mij ook voorstellen dat het goed zou zijn als een coalitiefractie het politieke signaal afgeeft aan de minister: dit was een keer, maar in het vervolg wensen wij gewoon dat moties worden uitgevoerd. Daar mag ik toch op rekenen bij de heer Waalkens, mag ik aannemen?

De voorzitter: Tot slot de heer Waalkens.

De heer Waalkens (PvdA): Ik heb in een interruptiedebatje met collega Polderman gezegd dat ik de stelling betrek die ook gebruikelijk is, dat moties in beginsel worden uitgevoerd. Ik heb in dat debat ook gezegd – u kunt het stenografisch verslag erop nalezen – dat ik het staatsrechtelijk curieus vind dat deze motie niet is uitgevoerd. De argumentatie van het kabinet was dat er een zwaarwegende reden was voor het kabinet om deze motie niet uit te voeren, maar de winst in dit debat is tweeledig: dat wij de positie van de EFSA nog eens nadrukkelijk op het podium hebben gezet, en dat wij een stemverklaring hebben afgegeven waarbij wij de wijziging in de positie van Nederland gemarkeerd hebben, niet zozeer in het stemgedrag, maar wel in de beoordeling van dit soort processen. Dat vind ik de winst van dit debat. Daar had een tegenstem in Europa een iets zwaarder gewicht aan gegeven, maar het signaal in Brussel is meer dan zat opgepakt. Het verschuiven van de positie van Nederland, met name onder druk van de Tweede Kamer, is nadrukkelijk gemarkeerd en daar ben ik blij mee. Dat is ook de winst van dat debat.

De voorzitter: Dank u wel. Dan gaan wij nu naar mevrouw Snijder van de VVD-fractie.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik wil toch nog eerst even terugkijken op de afspraken die vorige week in de Health Check zijn gemaakt. Wij hebben natuurlijk hier lang, eigenlijk het hele jaar, gesproken over hoe wij richting 2015 naar die zachte landing gaan van vooral de zuivelquotering. Wij hebben toen met elkaar geconstateerd, en ik dacht ook de minister, dat wij daar toch minimaal 2% tot 3% voor nodig hadden. In die zin is de daadwerkelijke uitkomst voor mijn fractie toch wat teleurstellend. Laten wij wel wezen: 2,5% staat prachtig, maar in principe betekent het 1%, plus – de heer Waalkens gaf dat net ook al aan – 1,5% voor onze vetcorrectie. Juist daar zit hem nu een beetje de kneep, want die 1,5% daalt niet gelijkmatig over de hele sector neer. De vraag is even hoe de minister daarmee omgaat. Het betekent niet dat voor elke veehouder de ruimte 2,5% is. In die zin hadden wij ons de verruiming groter voorgesteld en wij hadden ook allemaal beter gewild. Dan kom ik nog even terug op de discussie die wij de keren daarvoor hebben gehad over de eventuele verevening in Europees verband. Ook daarover lag er een breed aangenomen advies van het Europees Parlement aan de ministerraad. Mijn vraag is of daar in de ministerraad nog over gesproken is. Wat is de inzet van Nederland geweest in die discussie? Ook dat had natuurlijk meer verruiming voor Nederland gegeven.

Dan kom ik op de modulatie. Daar hebben wij eveneens vaak over gesproken en gezegd dat wij niet voelden voor een grote ophoging. Het is voor het komende jaar beperkt gebleven tot 2%, maar het gaat door tot uiteindelijk in 2012 een extra modulatie van 5%.

De voorzitter: De heer Polderman heeft nog een vraag over het vorige punt.

De heer Polderman (SP): Precies, mevrouw Snijder stapte over van de melkquota op de modulatie, maar zij zegt over de melkquotering dat zij teleurgesteld is dat het tot dit compromis is gekomen. U hebt toch ook kennis genomen, mevrouw Snijder, van het rapport van het CLM waarin juist gezegd wordt dat het misschien wel heel verstandig is om daar niet zo fors op in te zetten? Dat is eigenlijk het advies. Je zou achteraf kunnen zeggen dat het maar goed is dat het tot deze uitkomst is gekomen. Misschien is die zelfs nog te hoog, wat mijn stelling is. Gaat u daar nog op in? U zei dat u het jammer vond dat u niet bij de demonstratie van de boeren was. Komt u hier nog op?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ja. De demonstratie van de boeren is een ander punt, maar op het CLM-rapport zal ik nog ingaan. Ik zeg daar even bij dat het mijn laatste punt zal zijn. Het ligt op het eind van mijn stapeltje.

De modulatie gaan wij dus ophogen in 2012 naar 5%. Er wordt melding gemaakt van een aantal zaken, biodiversiteit, klimaatverandering, waterbeheer, hernieuwbare energie en innovatie-inspanningen. Ik kan mij nog herinneren dat ik in het vorige debat heb gevraagd of het zou kunnen dat bij artikel 68 ook de kaderrichtlijn waterverplichtingen hoort. Volgens mij hebben wij daar toen over gesproken. Ik heb er in tegenstelling tot de vorige spreker alle belang bij dat wat wij met de modulatiegelden doen, wel rond of op dat boerenerf gebeurt. Dan zou het kunnen dat wat het waterbeheer betreft, de kaderrichtlijn waterverplichtingen van de agrarische sector daarmee zou kunnen worden ingevuld. Graag een reactie van de minister daarop. De volgende vraag is: is er voor het komende jaar al budget? Zit er in de begroting al cofinancieringsgeld om de 2% en uiteindelijk die 7% erbij te cofinancieren? Dan weten wij dat alvast. De vraag is ook even dit. U hebt 100 mln. genoemd. Dat valt allemaal mee, want dat hebben wij niet nodig in 2010, nu de cofinancieringsbijlage is verlaagd van 50% naar 25%. Had u ook in de begroting al vooruitkijkend die 100 mln. gereserveerd? Ook daar kunnen wij ons dan direct rekenschap van geven bij de begrotingsbehandeling.

Dan kom ik op artikel 68 te spreken. De minister maakt er melding van dat de ongebruikte middelen uit de nationale envelop, ongeveer 28 mln., nu benut kunnen worden en dat wij daarom niet een extra afroming van de inkomenstoeslagen hoeven te hebben. Voor ons is de vraag of deze 28 mln. structureel beschikbaar zijn. Waar zaten die? Waar komen ze vandaan? En als ze inderdaad structureel beschikbaar zijn, hoe zit dat dan? Immers, wij weten allemaal waar uiteindelijk die nationale envelop weg is gekomen. Dat daar nu iets anders mee gaat gebeuren, is duidelijk, maar ik zou daar toch wel wat meer opheldering over willen hebben. Ik hoor dat graag van de minister.

Dan kom ik op de bufferstroken. Ook wij zijn blij dat het verhaal van de bufferstroken en het ophogen niet zijn toegevoegd. Daar complimenteren wij de minister mee. Hoe wij daarin staan, is bekend. Dan staat er op de agenda ook weer een miljard aan de OS-landen en de voedselbanken. U weet hoe wij daarover denken: bij ons is het nee tegen allebei. Dan staat vandaag ook de blauwtong op de agenda. U hebt ons een brief gestuurd over de stand van zaken. Voor ons is de vraag wat u nu gaat doen. De export ligt immers nog totaal stil. Als wij nu zien dat er geen nieuwe gevallen bij komen, dat de sector zich uitlaat tegenover u dat men geen belang heeft bij uw steunfonds, dat men veel liever heeft dat de export weer op gang komt en dat ook alle andere landen nog steeds exporteren, wat ik ook in het vorige debat al heb aangegeven, dan is de vraag: gaat u nu eindelijk actie daarop ondernemen? Het kan toch niet zo zijn dat wij Nederland steeds maar op slot laten zetten.

Dan kom ik bij het laatste punt, het CLM-rapport. Het is heel aardig wat voor verhalen de eerste twee sprekers daarover hadden, maar de conclusie die daaruit wordt getrokken, trekken wij absoluut niet. Natuurlijk moeten wij ons rekenschap geven, dat vindt ook de VVD-fractie, wat er na 2015 gebeurt. Ook het CLM-rapport maakt echter heel helder dat er voorlopig geen acuut probleem is. Ook wij zien dat gewoon. Met de kleine faseringen en de uitbreiding van de zuivelquota die wij nu zien, zal er geen ander milieuprobleem zijn – ik zet «probleem» maar tussen aanhalingstekens -dan wij nu hebben. In die zin sluit ik mij dus absoluut niet aan bij de grote verhalen die mevrouw Ouwehand heeft gehouden en ook niet bij de heer Polderman. Wel zie ik, en dat signaleert ook het CLM-rapport, dat wij ons wel bewust moeten zijn van wat er na 2015 gebeurt. En dan spreekt het CLM-rapport erover dat wij richting 2020 eventueel een stijging zouden kunnen krijgen van 20%, mits de zuivelsector dus zo gaat groeien. In die zin vind ik wel dat wij de vinger aan de pols moeten houden en nagaan welke ontwikkelingen er zijn. Ik ga ervan uit dat het kabinet zich daar ook rekenschap van geeft, maar dat geeft de minister naar ons gevoel goed aan. Vinger aan de pols dus, en richting 2015 kijken of wij inderdaad blijven bij kleine stappen. Daar ziet het nu naar uit. Na 2015 moeten wij dan inderdaad goed kijken of er extra maatregelen nodig zijn.

Voorzitter. Ik zou het hierbij willen laten.

De voorzitter: Dank u wel. De heer Waalkens heeft nog een vraag aan u.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Ik heb een punt van orde. Ik moet zeggen dat het mij bijzonder stoort dat als wij hier een volwaardig debat hebben, degene die dit spoeddebat heeft aangevraagd en op wiens verzoek wij dit debat verdaagd hebben naar een debat over de Landbouwraad, op dit moment niet meedoet aan de beraadslaging. Wij kunnen niemand verplichten om hier aanwezig te zijn, maar ik wil dit punt van orde wel maken. Ik stoor mij daar bijzonder aan.

De voorzitter: Dank u wel. Ik wil ook graag dat de medewerkster van de PvdD dit nu even doorgeeft. Dan de heer Polderman.

De heer Polderman (SP): Ik weet niet waar mijn buurvrouw naartoe is, maar ik denk... ik weet het niet. Daar ga ik maar niet op in. Ik zou nog wel een vraag aan mevrouw Snijder willen stellen. Zij zegt eigenlijk: het beleid is vinger aan de pols, maar toch gewoon doorgaan. Terwijl toch uit het rapport overduidelijk blijkt dat er ander beleid nodig is. Als wij gewoon doorgaan, al of niet met de vinger aan de pols, dan loopt het gewoon fout, met de fijnstof, met het nitraat, noem maar op. Daar hebt u toch kennis van genomen, mevrouw Snijder? Hoe kunt u dan zeggen: niets aan de hand? Dat is immers eigenlijk wat u zegt, en ik begrijp dat gewoon niet.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik denk dat ik heel duidelijk heb geformuleerd: het CLM-rapport geeft aan: er is op dit moment geen acuut probleem. Wij gaan gewoon rustig door. U weet net zo goed als ik dat de verruiming die wij nu hebben op het zuivelquotum, zeg maar 2,5% – dat moeten wij dus nu waarmaken, die kans heeft Nederland – minimaal is. Dat geeft ook het CLM-rapport aan. Voor de komende jaren zijn die stapjes zo gering dat daaruit direct geen milieucalamiteit resulteert. Dat is absoluut geen probleem. Dat staat erin. Natuurlijk moeten wij, als wij vervolgens gaan naar een grote verruiming en het helemaal vrijlaten, kijken naar hoe die ontwikkelingen gaan. Dat geeft ook het kabinet aan. Want het is dan nog maar de vraag of die grote verruiming er inderdaad komt. Dat is natuurlijk wel de vraag. Als wij de quotering eraf gooien in 2015, dan is het nog maar de vraag of Nederland daar heel grootschalig van gebruik zal maken. Dat hangt af van het hele prijsmechanisme, want dan gaan wij naar de volle marktwerking. Als de wereldmarktprijzen dan ontzettend laag zijn, zie ik nog niet dat wij een geweldige verruiming gaan doorvoeren. Dat bedoel ik met de vinger aan de pols houden en bezien hoe de ontwikkelingen gaan. Natuurlijk moeten wij ons daar van tevoren rekenschap van geven, want als het wel uitloopt, zal de sector zich daar ook van bewust moeten zijn.

De heer Polderman (SP): Daar zullen wij het niet over eens worden. Mevrouw Snijder zegt dat deze kleine stapjes, die 1% verruiming, niet tot enorme milieucatastrofes zal leiden. Nee, dat klopt. Daar ontkent u echter mee, mevrouw Snijder, dat er al enorme druk ligt. U doet alsof er geen ammoniakdeken over Nederland ligt en alsof het geen groot probleem is als wij de nitraatrichtlijn niet halen. Daar zegt u van: het valt allemaal wel mee. Ik ben benieuwd of de minister van VROM uw conclusies deelt, want daar zou ik nog ongeruster van worden dan van het feit dat u die trekt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Nog even heel kort, wij worden het inderdaad toch niet eens. Wij denken daar natuurlijk anders over. U met uw ammoniakdeken. Daar is de melkveehouderij – want daar hebben wij het nu over, al pratend over de zuiveluitbreiding – niet alleen verantwoordelijk voor, dat weet u net zo goed als ik. Over de hele nitraatkwestie spreken wij volgende week en ook over ammoniak. Ik heb niet de grote zorgen die u hebt, maar dat wist u al toen u de vraag stelde.

De voorzitter: Dank u wel. Dan gaan wij nu verder met de heer Atsma van de CDA-fractie.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik deel de ergernis van collega Waalkens over het feit dat de woordvoerder van de PvdD hier nu al geruime tijd, eigenlijk al bijna twee sprekers lang, afwezig is, in een overleg dat nota bene op haar verzoek plaatsvindt. Zij zit hier kubieke meters gebakken lucht te verkondigen, volstrekte onzin, en als de mogelijkheid er dan is om te debatteren met elkaar, dan vlucht zij weg. Ik vind het een schande. Eigenlijk zouden wij gewoon de vergadering moeten schorsen of stoppen. Goed, dat is gezegd.

De voorzitter: Voordat u verder gaat, de heer Vendrik.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Nu het een dingetje begint te worden: collega’s, beheers je een beetje! Mevrouw Ouwehand maakt deel uit van een fractie van twee mensen. Het is een berendrukke tijd. Misschien komt het omdat jullie deel uitmaken van grotere fracties, maar het is kunst- en vliegwerk. Daar is ze alweer. Kom op jongens, iets sportiever. Dat wat zij zegt niet bevalt, mag niet tot procedurele onzin leiden. Zullen wij het hier gewoon even bij laten met zijn allen? Dan gaan wij weer door met het debat.

De voorzitter: De heer Atsma. Mevrouw Ouwehand neemt weer deel aan het debat.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Wij hebben natuurlijk begrip voor de grootte of anderszins van een fractie, maar daar waar de fracties in dit huis kleiner worden, hebben ze een des te grotere mond. Als ik dan zeg dat mevrouw Ouwehand in eerste termijn kubieke meters gebakken lucht zit te verkondigen en vervolgens afwezig is als een groot deel van de Kamer aan het woord is, vind ik dat gewoon schandelijk. Op verzoek van de PvdD wordt dit spoed-AO – want zo hebben wij het omgetoverd – gehouden. Dan vind ik het jammer dat men niet het respect kan opbrengen om de bijdrage van de collega’s te horen. In die zin ben ik het volledig met collega Waalkens eens. Daarmee heb ik gezegd wat ik op dit punt kwijt wilde. Dat laat onverlet dat wij natuurlijk altijd begrip hebben voor kleine fracties. Dat is echter niet aan de orde in dit geval, want het overleg is op verzoek van de PvdD. Als u om een spoeddebat verzoekt, mijnheer Vendrik, verwachten wij ook dat u erbij aanwezig bent. Natuurlijk kan een trein te laat komen, dat weten wij allemaal.

Het is goed dat de minister heeft duidelijk gemaakt dat er nog twee agendapunten worden toegevoegd, onder andere de WTO. Ik kan niet anders doen dan de minister aan te moedigen om vooral het verhaal van dit kabinet te herhalen, waar het altijd om gaat bij de WTO, namelijk dat de non-trade concerns onverkort op de agenda moeten blijven staan. Ik zeg dat met klem, omdat juist Nederland daarop zit te hameren. Nederland hamert als geen ander land op een gelijk speelveld als het gaat om milieurandvoorwaarden, om dierenwelzijn en om landschap. In die zin is het goed dat dit een-op-een gekoppeld wordt aan deze agenda. Als wij het hebben over de uitwerking van de Health Check, dan komen er immers inderdaad veel elementen aan de orde die een raakvlak hebben met het internationale speelveld. Ik ben er dus blij om dat het daaraan gekoppeld wordt en ik zou het kabinet willen stimuleren en aanmoedigen om vooral op de ingeslagen weg door te gaan. Juist Europa loopt immers op veel onderdelen ver voor de muziek uit. Daar is niets mis mee, maar wij verwachten wel dat de anderen ons gaan volgen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Het debat over die non-trade concerns is een debat dat al vele jaren loopt. Wat mij al vele jaren opvalt, is dat Europa, maar ook de Nederlandse regering, van die non-trade concerns nooit echt een hard punt wil maken. Als de heer Atsma dat anders wil, dan moet hij dat nu zeggen, want de WTO-ronde loopt nog. De inzet is overigens al een hele tijd geleden bepaald, maar die kan men altijd wijzigen. Is het dan ook de opzet van de woorden van de heer Atsma dat de Nederlandse regering als het gaat om die non-trade concerns vanaf heden een veel hardere positie moet innemen in het Europese handelspolitieke debat?

De heer Atsma (CDA): Als u goed hebt geluisterd, dan hebt u gehoord dat ik heb gezegd dat juist de invulling van de Health Check in de toekomst van het gemeenschappelijke landbouwbeleid heel veel elementen in zich draagt, die ook internationaal en dus ook naar andere continenten toe, een vervolg zouden moeten krijgen. Dat heb ik gezegd en wat dat betreft is het volstrekt helder volgens mij dat Europa verder gaat, veel verder zelfs, dan bijvoorbeeld de VS, Australië, Nieuw-Zeeland of China. Ik herhaal mijzelf. Het is prima dat het daaraan gekoppeld wordt.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Nog een keer, als u mij toestaat. Mijnheer Atsma, dat heb ik u allemaal horen zeggen en dat is allemaal goed. Wat u zegt is allemaal waar, maar nu wil ik van u een politieke conclusie. Is dan de politieke conclusie van het CDA – daar zou ik echt heel blij mee zijn, want ik probeer echt een beetje zaken met u te doen, begrijp mij niet verkeerd – dat de Nederlandse inzet moet veranderen nu die Health Check er ligt, en nu er op het gebied van de non-trade concerns sprake is van een niet te tolereren ongelijkheid in de wereld? Daar sprak u eigenlijk over. Moet dat dan consequenties hebben voor de Nederlandse inzet aan de WTO-tafel? Dat loopt via Europa, maar dat terzijde. Moet dat nu ergens toe leiden? Of is dat iets voor op termijn?

De heer Atsma (CDA): Het is een beetje jammer dat collega Vendrik dit kennelijk heeft gemist, maar de CDA-fractie en overigens een groot deel van de Kamer zeggen al heel lang dat juist die Europese inzet – het is goed te horen dat hij de uitkomst van de Health Check-discussie steunt kennelijk, dat hij dat toejuicht – dat dit dus juist het vertrekpunt moet zijn voor de WTO-onderhandelingen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Wacht even, dit wordt iets te gortig. Dan is het jammer dat de heer Atsma al die WTO-debatten met onder anderen staatssecretaris Heemskerk niet heeft gevolgd. Het punt – en dat probeer ik u duidelijk te maken, mijnheer Atsma – is nu juist hoe zwaar wij de non-trade concerns maken, politiek, bijvoorbeeld in handelsafspraken over landbouw. Wij maken dat punt nooit zwaar. Dit speelt al vijftien jaar. Tien jaar geleden speelde dit debat al. En het is nooit de inzet van Europa geweest om tot het gaatje te gaan aan de WTO-tafel om iets te bereiken rond die non-trade concerns. Ze vallen er altijd als eerste weer af. Dat is nu ook zo. Staatssecretaris Heemskerk gaat niet de Europese Commissie in de nek springen, omdat de non-trade concerns nog niet geregeld zijn. Als wij dat wel willen, mijnheer Atsma, en daar zou ik heel erg voor zijn, dan moeten wij het vandaag gaan regelen. Dat is mijn uitnodiging aan u. Gaan wij vandaag een keer regelen dat het kabinet wel tot het gaatje gaat als het gaat om die non-trade concerns?

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. De Nederlandse inzet is volstrekt helder. Nederland pleit meer dan welk ander land ook binnen Europa voor de non-trade concerns. Vervolgens stel ik vast dat juist de uitkomsten van de Health Check belangrijke aanknopingspunten geven om ook in WTO-verband die discussie te gaan voeren. Dat lijkt mij prima. De minister heeft gezegd, toen u er nog niet was, mijnheer Vendrik, dat de WTO-onderhandelingen aan de agenda worden toegevoegd. Dat is misschien voor u ook goed om te weten. Ik zeg tegen deze minister, tegen beide bewindslieden: prima, ga door met de inzet die vanuit Nederland de afgelopen jaren is gepleegd. Dat er nog een lange weg te gaan is, die mening deel ik met u, maar het vertrekpunt mag helder zijn.

Voorzitter. Ik zou graag willen beginnen met mijn bijdrage. De minister van LNV verdient complimenten, omdat zij een groot deel van de mogelijke ruimte heeft weten in te vullen. Misschien was meer ruimte beter geweest, maar dat zat er niet in. Het totale compromis overziend, zeggen wij dat het veel slechter had kunnen uitpakken. Collega’s hebben er al op gewezen, de uitbreiding van 2,5% van het Nederlandse quotum is meer dan wij enkele weken geleden hadden ingeschat, gezien de toonzetting van de debatten in Brussel. Toch was de wens van de Kamer nog meer. Wat dat betreft, is een soort evenwicht bereikt. Van ons had er nog een tandje bij gemogen, maar wij hebben te accepteren wat de uitkomst is. In die zin zeg ik met de collega’s: het is niet anders, maar wij kunnen er wel mee uit de voeten.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik heb toch ook aan de heer Atsma een vraag. 2,5% klinkt prachtig, maar het is in principe 1%, plus 1,5% vanuit de vetcorrectie. Daar was de minister in principe eerst geen voorstander van, maar het blijkt nu dat wij de vlag uitsteken, omdat wij de percentages toch bij elkaar optellen. U bent zich toch wel bewust dat het niet voor eenieder even goed uitpakt?

De heer Atsma (CDA): Ik deel de opvatting van collega Waalkens dat de kanttekening die bij de 1,5% is gemaakt voor de vetcorrectie, wat ons betreft wel generiek zou mogen neerdalen in Nederland. Dat is helderder, het geeft minder bureaucratie en ik denk dat je daarmee de gemiddelde melkveehouder ook een plezier doet, omdat wij nu de individuele effecten moeilijk kunnen inschatten per bedrijf. Dat bent u hopelijk ook met mij eens. Als het dan gaat om die 1,5% – dan hebben wij het volgens mij om iets van 160, 170 miljoen kilogram – dan is dat ongeveer even veel als de superheffing waarmee de Nederlandse sector op dit moment wordt geconfronteerd. Dat zeg ik ook maar even tegen collega Ouwehand, die geweldig veel lucht erin heeft geblazen in haar eerste termijn. Waar hebt u het over? Dat zeg ik nog eens een keer in haar richting. Misschien dat zij het nu wel hoort.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik begrijp dat er wat ophef was over het feit dat ik even de zaal uit was. Ik zeg meteen: u hebt een punt. Als u een punt hebt, ben ik ook zo eerlijk om dat toe te geven. Ik had een gesprek dat belangrijk was, u kent mij als iemand die veel wil doen, dus mijn verontschuldigingen daarvoor. In de gebakken lucht herken ik mij niet, wel in gebakken broeikasgassen misschien. Het rapport van het CLM is glashelder. De minister ging met een desastreus verlanglijstje naar Europa, naar Brussel, terwijl het rapport er al lag. Het kabinet heeft zich niet geroepen gevoeld om de conclusies uit dat rapport serieus te nemen. Dat vind ik nu schandelijk en ik ben blij dat de Kamer hier de vinger weet te leggen op wat fatsoenlijk is en wat niet. In dit geval ging het over mij. Ik zou het erg op prijs stellen als u die vinger ook eens naar het kabinet zou willen en durven wijzen, want als u de feiten bekijkt, dan kunt u geen andere conclusies trekken.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. «Als ik de feiten bekijk?». Ik kijk naar de feiten! En ik hoop ook dat u naar de feiten kijkt. Weet u wat de afgelopen tientallen jaren gebeurd is in de melkveehouderij? Weet u dat werkelijk? Weet het CLM dat werkelijk? Het CLM doet niets anders dan een generiek model neerleggen. Het CLM kijkt niet naar de productieverhoging per koe, om maar eens een voorbeeld te noemen. Het CLM kijkt niet naar wat er in de afgelopen tientallen jaren is gebeurd met de melkveestapel. In die zin zeg ik: u zit gewoon gebakken lucht te verkondigen, in alle opzichten. Ik kan mij voorstellen dat u in het afgelopen half uur, want u had natuurlijk een dwingend gesprek, misschien wel over dit onderwerp, weer even uw cijfertjes hebt bijgesteld, maar als ik u gewoon vertel dat de afgelopen jaren de melkveestapel met 10%, 25% of misschien wel 30% is teruggelopen, dan kan ik mij niet voorstellen dat u zegt: dat doet er niet toe.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik ben blij dat ik de heer Atsma even heb kunnen laten uitrazen, want het is duidelijk dat hij een gerenommeerd onderzoeksbureau volledig onder de tafel schoffelt. Dat vind ik erg kwalijk. Waar de heer Atsma niet op ingaat, is dat hij er blijkbaar akkoord mee gaat dat de belangrijkste randvoorwaarde, het dierenwelzijn, nog niet is ingevuld en dat dit pas ergens volgend jaar komt en dat wij in de tussentijd geen antwoord kunnen geven op de vraag hoe wij nu én de milieudoelstellingen realiseren, én het welzijn van de dieren verbeteren. Als u, mijnheer Atsma, trots durft te zeggen dat de productie per koe omhoog is gegaan en dat wij dus hebben helemaal geen milieuproblemen hebben, dan denk ik dat u echt nog eens even bij uzelf te rade moet gaan. Wij moeten af van de harde werkelijkheid. Mensen pikken het niet meer dat koeien nog meer worden opgesloten en nog meer moeten gaan produceren.

De voorzitter: De heer Atsma geeft een kort antwoord en gaat dan verder met zijn betoog.

De heer Atsma (CDA): Ik zou aan collega Ouwehand willen vragen of zij weet hoeveel koeien in de afgelopen jaren uit Nederland zijn verdwenen. Kent u dat cijfer? Kent u die aantallen? Weet u dat wij nu ver onder het aantal zitten van een halve eeuw geleden? Weet u dat wij nu ver onder het aantal van 25 jaar geleden zitten?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ja, en ik geef net aan dat ik dat helemaal geen goede ontwikkeling vind met het oog op het dierenwelzijn.

De heer Atsma (CDA): Waarom niet? Dat is toch volstrekte onzin! Wilt u dus de koeien weer op de ouderwetse grupstal hebben, met de staart vast en de kop vast?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Nee, voorzitter.

De heer Atsma (CDA): Ik bedoel: waar hebben wij het dan over? Wees toch een beetje realistisch! Mevrouw Ouwehand(PvdD): Voorzitter. De heer Atsma kent mijn pleidooi dat wij de grote problemen waarvoor wij ons nu gesteld zien – milieu, dierenwelzijn, natuur – alleen kunnen oplossen als wij teruggaan naar een veestapel die binnen die randvoorwaarden blijft. Dan hebben wij het niet over koeien die wij vastzetten in grupstallen.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter...

De voorzitter: Nu even stil, mijnheer Atsma. De heer Waalkens.

De heer Waalkens (PvdA): Allereerst wil ik tegen mevrouw Ouwehand zeggen: excuses aanvaard. Tegen mijn collega Atsma wil ik toch ook zeggen dat je de problemen die er op dit moment zijn en de uitdagingen die er zijn op milieuterrein, niet kunt afdoen met «er is niets aan de hand». Steek je kop niet in het zand, wij hebben een enorme opdracht. Ik vind het jammer dat de CDA-fractie in de verantwoordelijkheid die wij hebben voor het hele ecologische systeem gewoon voorbijgaat aan de problemen die er toch wel liggen. Ik noem ze dan liever uitdagingen, maar wij moeten scherp aan de wind zeilen en ontkennen heeft helemaal geen zin, mijnheer Atsma.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Dat is een andere vraag. Ik heb het ook niet over het ontlopen van uitdagingen, ik reageerde op collega Ouwehand en haar zwart-witte benadering dat het allemaal slecht zou zijn en dat er niets zou zijn gebeurd. Ik stel vast dat het aantal koeien heel fors is teruggelopen, met een half miljoen of zoiets. Ik stel vast dat de milieudruk niet is toegenomen, dankzij de innovatieve kracht van de sector. Ik stel vast dat die innovatieve kracht de komende jaren nog verder op de proef zal worden gesteld, want daar zitten inderdaad heel veel uitdagingen aan te komen, alleen al in het feit dat de samenleving vindt dat de koe buiten moet lopen. Die opvatting deelt de CDA-fractie, zoals u weet. Dat betekent echter ook dat als je kijkt naar de milieudruk, dat je weer een nieuw probleem moet zien op te lossen. Kortom, wij komen daar graag in bredere zin op terug bij de begrotingsbehandeling. Ik ben het zeker met de heer Atsma eens dat de uitdagingen niet gering zijn, maar het is te gemakkelijk om te zeggen dat de conclusies van het CLM-rapport alleen maar leiden tot een desastreus toekomstperspectief voor Nederland. Dat is onzin, voorzitter, onzin. Wij hebben daar wellicht een iets andere en iets genuanceerdere opvatting over dan collega Ouwehand, maar daar praten wij in een later stadium wel verder over.

Voorzitter. De CDA-fractie pleit dus in algemene zin altijd voor ruimte voor ondernemerschap, en die ruimte voor ondernemerschap kun je inderdaad ook voor een deel weer bevestigd zien worden door de verruiming van het quotum. Een lichte verruiming overigens, maar alle beetjes helpen in dat opzicht.

Complimenten voor de uitzondering die de minister heeft weten binnen te halen met betrekking tot de bufferstroken. Prima. Wij hebben al eerder onze zorgen geuit. Het gaat nu om de vraag hoe dit vervolgens wordt ingevuld, maar wij zijn blij dat er ruimte is geboden en dat men dus kennelijk rekening wil houden met de specifieke situatie van Nederland.

Ten aanzien van de vragen die zijn gesteld over het beschikbaar stellen van middelen vanuit het Europees gemeenschappelijk landbouwbudget voor hulp aan derde landen en voor voedselhulp, zelfs binnen Europa, hebben wij ons eerder uitgelaten. Wij vinden dat het kabinet moet vasthouden aan de ingezette lijn. Wat dat betreft, lijkt het mij niet nodig om daar op dit moment verder op in te gaan.

Wij hebben in een vorig debat een discussie gehad over de blauwtongproblematiek. Collega Snijder zei zojuist dat de vee-exporteurs niet zitten te wachten op het noodfonds. In reactie daarop wil ik even gezegd hebben dat het de Kamer was die bij de minister erop aandrong om te bezien of er een noodvoorziening zou kunnen komen. De minister is er niet over begonnen, de Kamer is erover begonnen, op verzoek van onder anderen een aantal exporteurs. Wij hebben toen een parallel getrokken met andere vervelende dierziektes die wij hebben meegemaakt. Als het gaat om de concrete vraag wat er nu gaat gebeuren, dan deel ik uw mening voor de volle honderd procent. De CDA-fractie vindt dat er meer ruimte moet en ook kan komen. Het kan niet zo zijn dat Nederlandse vee-exporteurs worden geconfronteerd met de vraag vanuit het buitenland om alsjeblieft koeien, rundvlees en ander vee te exporteren, en dat dit in Nederland niet mag, terwijl derde landen zeggen: kom alsjeblieft, want wij hebben voldoende vertrouwen in de garanties die worden geboden. Ik zou de minister willen vragen om daarop in te gaan. Er liggen nu heel concrete voorbeelden op dat terrein, van vee-exporteurs die ruimte vragen om te exporteren naar ontvangende landen die daar ruimte voor geven.

De voorzitter: Mevrouw Snijder wil u een korte vraag stellen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Laat ik in ieder geval zeggen dat ik blij ben met uw laatste zinnen. Wat uw eerste zin betreft, dat het uit de Kamer kwam, het volgende: u weet ook dat ik toen direct de opmerking heb gemaakt dat het mij een lief ding waard zou zijn als de export gewoon door zou kunnen gaan, omdat wij dan de regeling niet nodig zouden hebben.

De heer Atsma (CDA): Dat vinden wij allemaal. Op het moment dat de markt zijn werk kan doen, heb je dit soort noodgrepen niet nodig. Dus in die zin delen wij elkaars mening voor de volle honderd procent. Ik wilde alleen wel even markeren dat het op verzoek van de Kamer was dat de minister daarmee gekomen is. Prima dat de minister dat heeft gedaan. Als er geen gebruik van wordt gemaakt, dan is dat een keuze van de bedrijven zelf. In elk geval moet dat vangnet wel beschikbaar zijn. Daar ging het om. Wij wilden voorkomen dat er bedrijven zouden omvallen. Nogmaals: het kan niet zo zijn dat bedrijven in Duitsland en andere omringende landen wel kunnen exporteren en dat Nederland dat niet kan doen, dat vervolgens ontvangende landen tegen exporterende landen zeggen: kom alsjeblieft, wij hebben vertrouwen in jullie quarantainebepalingen, wij hebben vertrouwen in de gezondheidsstatus van het vee dat hier naartoe komt, en dat de export alsnog op slot blijft zitten. Wij zouden hiervoor graag op de kortst mogelijke termijn een oplossing willen hebben. Anders wordt het echt einde oefening – of is het dat al – voor een flink aantal bedrijven. Het is een bijzondere sector, een sector die direct gelieerd is aan de sterke positie van de Nederlandse landbouw en wij zouden daar verder absoluut een punt van willen maken.

Voorzitter. Dat was het, wat de CDA-fractie betreft, in eerste termijn.

De voorzitter: Dank u wel. Dan ga ik nu tot slot naar de heer Vendrik van de GroenLinks-fractie.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Het is overigens Vendrik zonder s, maar dat geeft niet.

De voorzitter: Ik heb nu echt geen s uitgesproken. Vendrik.

De heer Vendrik (GroenLinks): Sorry, aan deze kant kwam er een s bij.

De heer Atsma (CDA): Dat was de s van GroenLinks, volgens mij. Anders zou het GroenLink zijn, en daar kan ik mij ook iets bij voorstellen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. De heer Atsma heeft het goed begrepen.

Sorry dat ik wat later was, een logistiek probleem. Ik heb een tijd naar een paar koeien kunnen kijken, heel stil, vanuit een stilstaande trein. Het was een ademloos gezicht. Dat moeten wij houden, die koeien naast de trein. Je ziet nog eens wat.

Ik begin met de Health Check. Het kost mij enige moeite om iets te bepalen, en ik vraag de minister om mij daar duidelijkheid over te geven. Biedt het moeizaam bereikte akkoord – ik heb inmiddels begrepen dat je akkoorden altijd moeizaam bereikt – eigenlijk nieuwe perspectieven voor een diepgekoesterde wens van mijn fractie, namelijk een verdere verduurzaming van de landbouw in Nederland en Europa? Een puntje dat ik eruit kan lichten en dat daarmee te maken heeft, is de ruimte voor modulatie. Daarmee gaat het juist de verkeerde kant op, zou ik zeggen. Wil de minister mij duiden of wij wijzer worden van deze Health Check, wat het perspectief betreft op een verduurzaming van de gangbare landbouw, of dat het een beetje business as usual is? Het laatste zou ik buitengewoon spijtig vinden.

Het tweede punt is de relatie inderdaad met de WTO. Er zijn altijd enorme verwantschappen te ontdekken tussen het gemeenschappelijk landbouwbeleid en wat daar besproken wordt, en wat aan de WTO-tafel wel of niet weggegeven wordt aan derde landen. Mijn vraag is meer gericht op de politieke actualiteit. Afgelopen zomer was er bijna een WTO-akkoord. Dat is mislukt. Er zijn nu internationaal allerlei omtrekkende bewegingen om te kijken of er nog een akkoord kan komen. Ook hierover een vraag aan de minister van LNV. Betekent deze Health Check überhaupt een vernieuwing van de positie van Europa? Het is immers een oude wet van Meden en Perzen dat Europa op het gebied van landbouw meer moet leveren dan het tot op heden heeft gedaan, met name in de richting van arme landen. Biedt de Health Check die ruimte? Of maakt Europa eigenlijk pas op de plaats? Ook dat zou een verlies zijn en een gemiste kans. Graag helderheid.

In het bijzonder over die non-trade concerns houd ik echt mijn positie staande. Wat de heer Atsma zegt, klopt: Nederland en een beetje ook Europa hebben zich altijd sterk gemaakt voor de non-trade concerns, maar als puntje bij paaltje kwam, heeft Europa ze ook onmiddellijk laten vallen, en Nederland ook. Het vooruitzicht om internationaal, binnen WTO-verband, nieuwe regimes voor fair trade te krijgen, was nooit een punt dat wij zo belangrijk vonden dat wij andere belangen daarvoor opzij schoven of waarvoor wij bereid waren, iets uit te ruilen. Als het anders is, dan hoor ik dat graag van het kabinet. Zo niet, dan vrees ik, mijnheer Atsma, dat wij toch weer bezig zijn met een ritueel rondje non-trade concerns, zoals wij dat tien jaar geleden ook deden. Toen zei het kabinet ook: daar zijn wij voor. Toen zei Europa ook: dat is best belangrijk. En toen puntje bij paaltje kwam, bleek toch weer dat niets geregeld werd, toch niet belangrijk genoeg, het viel weer over het randje van de tafel, als een van de eerste punten, omdat de andere punten – de Singapore-issues, behoud van bepaalde landbouwregimes et cetera – veel belangrijker waren dan de non-trade concerns. Als het anders is, hoor ik dat graag vandaag, want dan kunnen wij inderdaad nog de vlag uitsteken.

Voorzitter. Op het punt van het melkquotum moeten wij ons volgens mij een klein beetje gelukkig prijzen dat deze minister niet helemaal haar zin heeft gehad, zeker tegen de achtergrond van het CLM-rapport. Ik vraag maar heel eenvoudig, waarom wij dat rapport niet veel eerder hebben gehad, en waarom wij daar ook niet een uitgebreide beleidsconclusie bij gekregen hebben. Er staat immers nogal wat in. Als ik het rapport goed tot mij neem, gaat het eigenlijk over twee fases: uitbreiding van het quotum tot 2015, en de voorziene liberalisatie van de melkveehouderij na 2015. Wat betekent dat voor de duurzaamheidsdoelstellingen van dit kabinet, die met name toezien op het inmiddels brisante jaar 2020? De conclusies van het CLM zijn verontrustend en de aanbeveling van het CLM is tamelijk logisch: met het beleid dat het kabinet overeen is gekomen, bijvoorbeeld middels Schoon en Zuinig, komen wij er gewoon niet. Dat heb ik vaker meegemaakt. Ik zie het ook bij de minister van Verkeer en Waterstaat, en bij de minister van Economische Zaken. En ik noteer, tenzij de minister van LNV mij vandaag anders meldt, dat ook op het gebied van de landbouw er, als het gaat om klimaatdoelstellingen, voorlopig niet geleverd wordt. Dat er een perspectief ontbreekt om werkelijk uit te komen op de min 30% in 2020.

Voorzitter. Ik begin er langzamerhand een beetje genoeg van te krijgen. Ik wil eigenlijk dat dit gat gedicht wordt. Ik wil ook niet dat het ontlopen wordt, dat het weggepoetst wordt. Dat maak ik keer op keer mee, met verschillende ministers van dit kabinet. Ik vraag gewoon om een eerlijke erkenning. Ik hoef vandaag niet tot op de laatste komma nauwkeurig beleid te zien dat deze minister van LNV gaat ondernemen om het tekort te dichten, maar ik wil graag de politieke verklaring hier horen van het kabinet dat het gat gedicht wordt, dat die doelstelling gehaald wordt en dat het bestaande beleid dus niet voldoende is, maar dat het klimaat ons – en dit kabinet ook – zodanig aan het hart gaat, dat die doelstelling van een reductie met 30% gewoon gehaald wordt. Dat geldt niet alleen voor het klimaat, maar uiteraard ook voor de doelstelling met betrekking tot ammoniak, nitraat enzovoorts, die meer gebonden zijn aan de landbouw. Ook daar gaat het volgens mij fout, aldus het CLM.

De heer Atsma (CDA): Waaraan ontleent u de conclusie dat er straks sprake zal zijn van een ongebreidelde uitbreiding van de veestapel? Iedereen kent de randvoorwaarden, de sectoren voorop. Waaraan ontleent u de conclusie dat er straks sprake zal zijn van een ongebreidelde uitbreiding?

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Volgens mij is dat een mogelijkheid waar wij ernstig rekening mee moeten houden.

De heer Atsma (CDA): Hoezo?

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik begrijp dat u voor de liberalisatie bent van de melkquota, opdat de Nederlandse veesector gaat krimpen. Dat is kennelijk de motivatie van het CDA om dat te steunen. Laten wij elkaar geen mietje noemen. De liberalisatie wordt alleen maar gesteund, opdat de sector kan groeien. Zo was het, zo is het en zo vrees ik dat het nog wel even blijft. Daarmee komen wij in de knel met een aantal milieudoelstellingen, en met name met de klimaatdoelen van dit kabinet. Die zijn mijn fractie bijna heilig, en wij zullen er alles aan doen om het kabinet te houden aan de doelstellingen die deze ministers ons hebben voorgehouden, 30% reductie in 2020. Ik zal elke gelegenheid aangrijpen om het kabinet uit te dagen, inzichtelijk te maken dat wij op weg zijn naar dat doel. Als er een rapport op tafel komt, waarin een gerede kans wordt geformuleerd dat wij afraken van dat doel, dan heeft iedereen hier een probleem, om te beginnen het kabinet.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. De heer Vendrik gaat niet in op mijn vraag. Hoezo ongebreidelde uitbreiding? Als u even kijkt naar alle andere sectoren, mijnheer Vendrik, meent u nu echt dat elke varkenshouder ongebreideld kan uitbreiden? Meent u nu echt dat elke pluimveemesterij ongebreideld kan uitbreiden? Meent u nu echt dat elke melkveehouder hetzelfde kan doen? Iedereen heeft toch te maken met de milieurandvoorwaarden, ook de melkveehouderij, nu en in de toekomst?

De heer Vendrik (GroenLinks): Weet u wat het probleem is? Een van die milieurandvoorwaarden zou het klimaat moeten zijn. Er ligt ook een sectorconvenant om inderdaad het klimaatdoel van 30% reductie voor de agrarische sector binnen bereik te brengen. Wat heeft het CLM gedaan? Het heeft het convenant tegen de te verwachten ontwikkeling in de markt gehouden en nu zegt het: daar ontstaat een gat. Het gaat helemaal niet om ongebreidelde groei van tientallen procenten. Het gaat gewoon over een realistische taxatie van wat de groeiscenario’s voor de veehouderij tot aan 2020 met zich mee zouden kunnen brengen. Dan ontstaat er in alle groeiscenario’s, zegt het CLM, geen één uitgezonderd, een dijk van een klimaatprobleem. De doelstelling van 30% reductie wordt niet gehaald.

Voorzitter. Als het anders is, moet de heer Atsma mij dat maar zeggen, maar dit vertelt het CLM ons. Aangezien dat klimaatdoel ons bijna heilig is, zou ik eigenlijk van dit kabinet gewoon willen dat men hier vandaag de verklaring aflegt: wij gaan het tekort dichten. Wij zullen er hoe dan ook, linksom of rechtsom, voor zorgen dat ook de agrarische sector levert, op weg naar 30% reductie en dat dit bovenschikkend is aan groeidoelstellingen van de sector, aan private belangen in de betreffende sector. Het spijt mij wel: het klimaat is belangrijker. Daarvoor hebben wij een klimaatbeleid. Wij hebben er een aparte minister voor die daarop toeziet. Ik vraag ook haar dus om hier dat commitment opnieuw uit te spreken, ook voor de agrarische sector.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter...

De voorzitter: Goed. De minister wil ik straks ook graag nog het woord geven, dus ik wil eigenlijk graag dat de heer Vendrik doorgaat met zijn betoog.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Schoolfruit. Fantastisch initiatief. Wordt het biologisch ingekocht? Dat vraag ik maar heel onschuldig. Wat betreft de 1 mld. voor de ontwikkelingslanden, sluit ik mij goeddeels aan bij wat de heer Waalkens heeft gezegd. Ik heb dit debat al een keer of drie gevoerd met verschillende bewindslieden. Ook de heren Koenders en Timmermans heb ik daarover bevraagd. Ik moet zeggen dat de gêne mij hoog zit, als ik de traagheid van de besluitvorming hierover afzet tegen de snelheid waarmee de miljarden je om de oren vliegen als het gaat om de kredietcrisis. Mag ik ervan uitgaan dat het ene miljard uit de Europese begroting voor de ontwikkelingslanden voor Kerstmis gewoon geregeld is?

Ik heb nog twee punten tot slot. Ik zei het al per interruptie tegen de heer Waalkens: de stemmen staakten rond de genetisch gemanipuleerde soja. Nu moet de Europese Commissie een besluit gaan nemen. Dat zal zij doen op basis van een rapport van een instelling die nu dankzij de toegevoegde verklaring van de minister van LNV in haar betrouwbaarheid fundamenteel heroverwogen moet worden, want ik begrijp dat er goed nagedacht moet worden over het EFSA 1.2 of 2.0, want zoals het nu is, kan het niet. Het is natuurlijk bizar dat de Europese Commissie gaat oordelen op basis van een rapport van een instelling, waarvan ook de Nederlandse regering nu eindelijk toegeeft en dat in Europees verband ook heeft uitgedragen, dat die instelling op dit moment niet voldoende functioneert en niet kraakvrij functioneert. Ik vraag een oordeel van het kabinet over deze idiote paradox. En ik vraag nogmaals aan de minister van LNV of dit inderdaad de laatste keer is dat zij een motie van de Kamer niet gaat uitvoeren. Het had dus wel degelijk een verschil kunnen maken als Nederland bij die stemming een andere positie had ingebracht.

Mijn laatste punt, voorzitter. Ik begrijp dat er bij de komende LNV-raad een belangrijk gesprek bij de lunch plaatsvindt over de toekomst van de landbouw wereldwijd. Ik zou het eerlijk gezegd chic vinden van de minister van LNV als zij daar ook maar het onderwerp van de food corporations op tafel zou leggen. Ik heb dat bij het debat over rurale bedrijvigheid en wereldwijde voedselzekerheid aan haar gevraagd. Toen werden wij het daar niet heel erg over eens. Ik zou het bizar vinden om te spreken over de wereldwijde voedselsituatie, zonder daarbij in Europees verband het debat aan te gaan over de rol die food corporations daarin spelen. Daar kun je heel verschillend over denken. Ik heb daar mijn mening over, maar ik zou het in ieder geval logisch vinden als de EU een belangrijke rol op het wereldwijde toneel wil spelen in het debat over de vraag hoe wij op weg naar negen miljard mensen voedselzekerheid willen organiseren wereldwijd. Dan kunnen de rol, de betekenis en de positie van deze multinationale ondernemingen niet geheel onderbelicht blijven. Dat zou ik vreemd vinden. Ik zou zeggen: dat is een onderwerp dat ook bij de lunchbijeenkomst door deze minister mag worden opgedist. Graag een toezegging.

Antwoord van de bewindslieden

De voorzitter: Tot zover de eerste termijn van de Kamer. Ik kijk naar de ministers. De minister van LNV begint met de beantwoording?

Minister Verburg: Ik stel voor dat collega Cramer als eerste het woord krijgt, omdat de vragen over het CLM-rapport door haar kunnen worden beantwoord. Daarna kan zij in de gelegenheid worden gesteld om te vertrekken en kunnen wij de rest van de agendapunten behandelen.

De voorzitter: Ik zie de commissieleden instemmend knikken. Het woord is aan minister Cramer van VROM.

Minister Cramer: Voorzitter. Uit de opmerkingen van mevrouw Ouwehand in het ordedebat van 20 november maak ik op dat zij erop rekende dat de Tweede Kamer het CLM-rapport over de afschaffing van de zuivelquota ruim voor de laatste Landbouwraad van 18 tot en met 20 november en het algemeen overleg daarover zou ontvangen. Eerlijk gezegd heeft collega Verburg noch ik dat toegezegd. Er is dus sprake van een misverstand.

Ik leg uit hoe wij zelf de CLM-studie gaan gebruiken. Er was wat mij betreft geen inhoudelijke reden om het CLM-rapport vooraf te bespreken, omdat de discussie over de melkquota al veel langer speelt. In mei van dit jaar is al een besluit genomen over het voorstel van de Europese Commissie tot afschaffing van de melkquota. De afhechting moest weliswaar op 18 tot en met 20 november plaatsvinden, maar de feitelijke discussie hebben wij een halfjaar geleden al met de Kamer gevoerd. Begin juni is het kabinetsstandpunt ten aanzien van de afschaffing van de melkquota naar de Kamer gestuurd. Dat laat onverlet dat minister Verburg en ik ons, net als verschillende van de leden, zorgen maken, want als je de melkquota afschaft, moet je wel zorgen dat je binnen de milieurandvoorwaarden blijft. Daarom hebben wij een onafhankelijk bureau, CLM, gevraagd te onderzoeken welke scenario’s wij onder ogen moeten zien en in hoeverre die scenario’s leiden tot een aanzienlijke verergering van de milieuproblematiek. Het CLM-rapport is bedoeld om naar aanleiding van het besluit uit Brussel van mei jongstleden een pad uit te zetten waarmee wij, hoewel de melkquota worden losgelaten, binnen de milieurandvoorwaarden blijven.

Dankzij het CLM-rapport weten wij dat het probleem tot 2015 niet wezenlijk ernstiger wordt dan nu. Er is een aantal milieuproblemen en wij werken hard om ze op te lossen, maar de grootste problemen doen zich voor vanaf 2015. Wij moeten daar nu al op anticiperen. Met andere woorden: het CLM-rapport maakt inzichtelijk dat wij bij het voeren van ongewijzigd beleid in de problemen komen. Daar zijn wij het allemaal over eens. Afschaffing van de melkquota is dus geen probleem, zo lang wij er maar voor zorgen dat wij binnen de milieurandvoorwaarden blijven. Dat is wat mij betreft keihard.

De milieurandvoorwaarden zijn niet vrijblijvend. De heer Waalkens benadrukte dat er duidelijke kwalitatieve randvoorwaarden gekoppeld moesten zijn aan ons beleid, dat naast milieu ook ruimtelijke inpassing aan de orde is en dat een integrale ontwikkeling van beleid nodig is, zodat wij daadwerkelijk afstevenen op een meer duurzame landbouw. Dat is het uitgangspunt. Veel van de wetgeving die wij nu moeten toepassen, maakt dat deze ontwikkeling helemaal niet vrijblijvend is, want Brussel heeft heel scherpe toepassingen ten aanzien van alle milieueffecten. Daar moeten wij zorg voor dragen, inclusief, mijnheer Vendrik, de andere broeikasgassen en de CO2-uitstoot. Die thema’s moeten binnen de milieurandvoorwaarden gegarandeerd zijn. Nogmaals, het is niet vrijblijvend. Daaraan kleven allerlei verplichtingen in het kader van wetgeving.

De melkquota hadden een regulerende werking en zorgden ervoor dat wij binnen de milieurandvoorwaarden bleven, maar de oorspronkelijke redenen voor de melkquotering waren de melkplas en de boterberg. De regulerende werking was bijkomstig. Wij staan nu voor de opgave – dat blijkt ook zeer duidelijk uit het CLM-rapport – om sturingsinstrumenten te ontwikkelen waardoor wij, los van de milieuwetgeving, in staat zijn om binnen de milieurandvoorwaarden te opereren. Ook CLM geeft aan dat wij nu al moeten nadenken over en ons voorbereiden op de vraag welke additionele instrumenten sturend kunnen zijn om dat milieudoel te halen.

Dat is hetgeen ik in reactie op de opmerkingen van de verschillende Kamerleden over de melkquota naar voren wil brengen.

De voorzitter: Het kabinet spreekt met één mond. Minister Cramer heeft dit dus verwoord namens het kabinet. Het woord is nu aan de Kamerleden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Dit is een heel slappe verklaring. In mei zijn er afspraken gemaakt over de Nederlandse inzet voor het afschaffen van de melkquotering. Wij hebben daarover een heel jaar gedebatteerd in de Kamer. Daarbij hing steeds de vraag boven de markt: wat betekent het voor het milieu? Van een kabinet dat zegt dat het duurzaamheid hoog in het vaandel heeft staan, mag ik verwachten dat het een rapport waarin letterlijk de aanbeveling staat om niet verder te gaan dan die voorgestelde 1%, serieus neemt. Uit de resultaten van het CLM-rapport blijkt dat al extra beleid nodig is bij een uitkomst van 1%. Nu kan de milieuminister natuurlijk hebben gedacht: de landbouwminister gaat maar, want er komt toch wel 1% uit. Maar dat is natuurlijk niet hoe wij hier werken. De inzet was 2% tot 3%. Het CLM-rapport wijst uit dat dit beleid risicovol was.

En wat betreft het misverstand waarover de milieuminister spreekt: wij zijn er pas later achter gekomen dat het CLM-rapport al bekend was op beide departementen. Toen minister Cramer toezegde dat zij het de Kamer zou toesturen voor de behandeling van de begroting van VROM, vond ik dat prachtig. Nu blijkt echter dat zij het veel eerder had en dat de Kamer de inzet van Nederland in Brussel nog had kunnen sturen. De minister had de Kamer daartoe in de gelegenheid moeten stellen. Het kabinet dan wel de Kamer had daar actie op moeten kunnen ondernemen.

De enige reactie die wij lezen op het extra beleid dat CLM aanbeveelt, is dat de landbouwminister aangeeft dat zij voor een duurzame veehouderij met een breed draagvlak in de samenleving is en dat zij convenanten gaat sluiten. Wij hebben met de sector gesproken. Die heeft geen antwoorden. En over één van de belangrijkste randvoorwaarden, het dierenwelzijn, is nog steeds onduidelijkheid. Ik zie dus nog altijd niet in hoe het kabinet op een verantwoorde wijze binnen die milieurandvoorwaarden gaat blijven.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. De redenering van minister Cramer is merkwaardig. Zij zegt dat het rapport met name was bedoeld om haar te informeren, nadat het besluit in mei al was genomen. Het lag kennelijk al op de departementen, voordat wij die discussie afrondden. Die discussie is misschien al in mei ingezet, maar het besluit over de melkquotering is pas onlangs genomen. Als nu één van de aanbevelingen heel duidelijk luidt dat het kabinet verstandig moet zijn en moet ophouden met de lobby om boven 1% in te zetten, en als de minister weet dat haar collega, helaas gestimuleerd door een meerderheid van de Kamer, voor meer gaat – de heer Atsma zei dat de Kamer op enkele dissidenten na meer had gewild – dan is het toch buitengewoon merkwaardig om te zeggen: wij wisten het, maar wij gaan toch door en dan is er extra beleid nodig? Is dat nu efficiënt bestuur? Als de minister weet dat extra beleid nodig is, waarom gaat zij dan toch nog een stapje door op de weg waar vanuit milieuoogpunt over wordt gezegd dat die onverstandig is?

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Wij hebben meerdere keren over de Nederlandse inzet gesproken en alle ruimte gekregen om per fractie commentaar daarop te leveren. Ik kan op basis van het CLM-rapport, maar ook de Milieubalans, niet anders dan constateren dat het ingezette beleid succes heeft gehad, maar onvoldoende is. Wij hebben een dijk van een probleem met de instandhoudingsdoelen en wij hebben overbelaste ecosystemen.

Wat de vrijblijvendheid betreft: als ik lees dat het kabinet met de zuivelsector wil gaan werken aan een convenant, dan wil ik dat daarin klip-en-klaar komt te staan wat de agenda voor de komende periode is, dat er tussentijdse doelen gerealiseerd moeten worden, met sancties, en dat die afrekenbaar zijn. Wij hebben ook nog een dijk van een probleem met de derogatie. Hoe krijgen wij dit verhaal passend op onze inzet voor de derogatie? Ik bespeur dus toch vrijblijvendheid als het gaat om het aanspreken van een aantal sectoren.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik denk dat minister Cramer ons standpunt juist heeft verwoord: de vinger aan de pols houden en richting 2015 de ontwikkelingen volgen. Wij weten nu ongeveer hoe dat stapsgewijs gaat. Klopt het dat het kabinet zich al wel realiseert dat er inderdaad iets moet gebeuren? Verkent het nu al de mogelijkheden voor milieusturing om te bezien hoe moet worden omgegaan met de milieuproblematiek die kan ontstaan na 2015?

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Het is opmerkelijk dat collega Polderman in zijn bijdrage spreekt over enkele dissidenten in de Kamer. Sterker nog, een grote meerderheid van de Kamer heeft de minister aangemoedigd, te pleiten voor quotumverruiming en afschaffing van de quotering. In die zin is zo’n opmerking aan het adres van collega’s Waalkens en Snijder en mijzelf toch een beetje merkwaardig.

De heer Polderman (SP): Precies wat u zegt: de grote meerderheid.

De heer Atsma (CDA): Dat zijn dus geen dissidenten. Ik ga minister Cramer zeker geen dissident noemen, want zij volgt de juiste lijn. Ik vraag haar het volgende. Sinds 1980 is het aantal melkkoeien afgenomen van twee tot anderhalf miljoen. Desondanks is het quotum licht toegenomen, doordat in de sector, die innovatief is, de productie per koe is verhoogd. Dat is ook de uitdaging voor de komende tijd. Is de minister met ons van mening dat juist de komende jaren verder moet worden geïnvesteerd in stalinnovatie en slimme methoden voor mestverwerking? Daar liggen de kansen voor de toekomst. Ik wil dat deze minister dat bevestigt, omdat er talloze initiatieven op die gebieden zijn. Als je daar goed mee omgaat, dan is die ruimte aanwezig. En van een ongebreidelde uitbreiding – ik heb het tegen collega Vendrik gezegd – is in mijn beleving geen sprake binnen de randvoorwaarden die de minister heeft genoemd.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Ik begrijp van de minister van VROM dat wij weer op herhaling gaan. Wij gaan weer een convenant sluiten. Dat heeft het kabinet vaker gedaan in het kader van het klimaatbeleid. Daar staat niets afrekenbaars in. Daar zitten geen tijdpaden in. Daar zitten geen concrete verplichtingen in voor de ondertekenende partijen. In de energiesector is het zelfs zo dat twee energiebedrijven hebben gezegd: dit gaat nergens over; wij tekenen niet eens; wat is dit voor onzin? Als er een convenant komt, mag ik er dan van uitgaan dat dit op korte termijn gebeurt, dat het in het voorjaar in de Kamer ligt? Kan dat misschien in conceptvorm? Dan kunnen wij namelijk op tijd, dus voordat de handtekening van het kabinet gezet is, toetsen of het punt van de heer Waalkens geregeld is, of het afdwingbaar is, of concrete prestaties worden gevraagd, of er een tijdpad aan zit, met einddoelen, en of er ook een boeteclausule bij zit, zodat de sector weet wat er gebeurt als er niet geleverd wordt. Dat is tot op heden in geen enkel convenant dat is gesloten in het kader van het klimaatbeleid het geval geweest en dat begint een beetje gek te worden. Kunnen wij met het kabinet afspreken dat het dit voorjaar met een conceptconvenant komt, zodat wij kunnen toetsen of wat de heer Waalkens zegt, inderdaad gerealiseerd wordt? Dus voordat de handtekening wordt gezet en niet pas daarna, anders praten wij weer nergens over.

De heer Atsma (CDA): Een conceptconvenant met wie, waarover en onder welke eindcondities? Er is in Europa nog volop discussie gaande, ook over de periode na 2013, 2014.

De heer Vendrik (GroenLinks): Die vraag moet u niet aan mij stellen. Ik denk nu mee met het kabinet. De minister herhaalt wat zij in haar brief schreef: wij staan voor een duurzame veehouderij met een breed draagvlak en er komt dus weer een convenant met de sector. Er moet een convenant komen dat beantwoordt aan de uitdagingen die in het CLM-rapport besloten liggen. Ik snap van de minister dat het kabinet beseft dat dit een hele uitdaging is. Ik ontvang graag een conceptconvenant waarin het punt van de heer Waalkens volledig is geregeld, voordat het kabinet zijn handtekening zet. Als dat niet het geval is, dan moet het kabinet zelf met aanvullend beleid komen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen gehaald worden. Dat is mijn vraag aan het kabinet. Het is uw kabinet, mijnheer Atsma. Dus ik doe mijn best voor u. Dat snapt u toch wel?

De voorzitter: Zo is het voldoende. Het woord is aan Mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb nog een aanvullende zorg hierover. Als wij niet weten hoe wij het welzijn van dieren gaan garanderen en als de minister dat steeds maar voor zich uit blijft schuiven, dan komt het haar natuurlijk wel erg goed uit dat de vragen over het milieu leidend zijn. Wij maken echter geen afspraken over hoe wij binnen de milieukaders blijven, als wij de belofte van het kabinet om dierenwelzijn op een hoger plan te trekken, niet onze kant op zien komen. Dat moet geregeld zijn voordat wij welke afspraak dan ook maken.

De voorzitter: Het woord is weer aan minister Cramer.

Minister Cramer: Voorzitter. De punten van zorg die naar voren worden gebracht ten aanzien van de vraag of wij werkelijk binnen de milieurandvoorwaarden blijven produceren in de landbouw zijn natuurlijk cruciaal. Ik sta daarvoor. Dat heeft het kabinet zo afgesproken. De melkquota kunnen losgelaten worden. Dat kun je aan percentages koppelen. Minister Verburg komt daar straks op terug. De essentie is echter dat ongeacht wat wij doen, de landbouw moet voldoen aan milieurandvoorwaarden die wij hier met elkaar vaststellen. Dat betekent dus dat het niet vrijblijvend is en dat als wij een convenant afsluiten, dit niet alleen maar een stukje papier is dat je weg kunt gooien als je denkt dat je de doelen niet haalt. Daar staan in de tijdpaden, welke doelen gehaald moeten worden en welke sancties nodig zijn om ervoor te zorgen dat die doelen gehaald worden, zodat de zaak daadwerkelijk afrekenbaar wordt. Dat doen wij ook als het gaat om Schoon en Zuinig. Ook die convenanten zijn niet vrijblijvend. Als de gestelde doelen niet gehaald worden, dan worden extra instrumenten ingezet om ze wel te halen. Dat heeft het kabinet afgesproken. Collega Verburg zit ook heel hard te knikken. Dit zeggen wij dus nu bij dezen in koor. Dat is de essentie van de aanpak.

Met het CLM-rapport in de hand kunnen wij heel goed aan de hand van scenario’s aangeven wat ons te doen staat als een bepaald scenario realiteit wordt. Wij weten – dat staat ook in de samenvatting van het rapport – nu nog niet precies op welk scenario wij afkoersen. Dit is afhankelijk van enkele vragen die ook op pagina III staan. Als wij daar nu al met elkaar aan gaan werken, dan weten wij zeker wat ons allemaal te doen staat als het probleem zich in 2015 echt voordoet, en waarmee wij al ruim voor 2015 begonnen moeten zijn om de slag na 2015 te maken. Die aanpak kiezen wij. Ik zal natuurlijk met collega Verburg ervoor zorgen dat het hierbij niet alleen gaat om milieu, maar ook om ruimtelijke inpassing en zaken die te maken hebben met dierenwelzijn. Dat spreekt voor zich, want daar gaat het natuurlijk om als wij spreken over de veehouderij.

Voorzitter. Daarmee meen ik de hoofdpunten die de verschillende leden naar voren hebben gebracht, te hebben beantwoord.

De voorzitter: Ik begrijp dat minister Verburg geen aanvulling heeft. Dan ga ik naar de kant van de Kamer. Mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. De minister is niet ingegaan op de dingen die ik heb aangevoerd om aan te geven dat het helemaal niet op een misverstand berust. Ik vind dat het kabinet, ondanks de inzet die tot dan toe gemandateerd was voor minister Verburg om met een wensenlijstje van 2% tot 3% naar Brussel te vertrekken, had moeten ingrijpen toen dat rapport kwam. Het was zeker al op 6 november bij de departementen bekend. Ik keur die werkwijze echt af. Als de minister daar niet op ingaat, dan ben ik genoodzaakt om daarover een motie in te dienen.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. De cruciale vraag blijft wanneer het rapport naar de Kamer gestuurd had moeten worden, want het is duidelijk een waarschuwing ten aanzien van het beleid. Je kunt erover twisten of het een gele of een rode kaart is, maar het is duidelijk dat het zonder extra beleid verkeerd gaat. Je kunt dan wel zeggen dat wij dit nu eenmaal hebben afgesproken, maar dat is toch geen normale, fatsoenlijke werkwijze! Dit gaat gewoon dringend verkeerd. Wij adviseren heel duidelijk om niet meer te lobbyen voor meer en de minister doet het toch! Dat staat in het rapport. Kennelijk is het niet gelezen, maar de aanbeveling is heel duidelijk om te stoppen met de lobby voor meer dan 1%. Desondanks stuurt de minister toch haar collega op pad met de boodschap om maar voor meer te gaan lobbyen. Dat is gewoon misleiding van de Kamer.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Ik reageer op de reactie van de minister op mijn punt van vrijblijvendheid. Wij zien maar al te vaak dat het laaghangend schoolfruit nu geplukt wordt en dat wij ons allemaal terugtrekken als het moeilijker wordt.

De minister is niet ingegaan op de verbinding met de derogatie: in hoeverre worden de voorbereidingen meegenomen in het debat en het dispuut dat wij hebben op het punt van de derogatie?

De voorzitter: Mevrouw Snijder heeft geen opmerkingen. De heer Atsma?

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik ben het eens met de benadering van de minister. Ik had alleen graag een inhoudelijke reactie willen hebben op mijn punten. De veestapel is in 25 jaar met 25% afgenomen in relatie tot de productieverhoging per koe. Dat mis ik in het rapport van het CLM. Het is puur een literatuurstudie. De randvoorwaarden zijn gesteld. Dat wil echter niet zeggen dat je dan nooit kunt nadenken over productieverruiming. Dat hoeft niets met elkaar te maken te hebben.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Dit hebben wij helaas vaker gezien. Eerst bouwen wij kolencentrales of verbreden wij snelwegen met heel veel budget en dan zeggen wij: o, nu hebben wij een klimaatprobleem. Dat speelt hier ook, zij het dat het succes niet heel groot is geweest. Wij bieden eerst extra ruimte voor meer productie in de melkveehouderij en dan hebben wij een extra klimaatprobleem. Mag ik met de minister van VROM afspreken dat dit vanaf heden niet meer gebeurt? Kunnen wij afspreken dat als in gevoelige ministeries, zoals LNV, EZ en V en W, besluiten op tafel liggen die een belangrijke relatie hebben met het klimaatvraagstuk of andere milieuvraagstukken, deze eerst integraal besproken worden en dat de Kamer eerst wordt geïnformeerd, zodat zo’n rapport wel degelijk betekenis heeft voor de te maken keuzes, in plaats van dat men eerst keuzes maakt en dan met een rapport komt?

Ik herhaal mijn vraag over de convenanten. Ik speel even mee met het kabinet, dat een convenant wil. Goed. Maar dan willen wij het volgens mij heel graag zien voordat het getekend wordt. Volgens mij willen wij ook enige snelheid. Daarom vraag ik of het convenant in conceptvorm bijvoorbeeld in april 2009 in de Kamer kan landen.

De voorzitter: Dat waren twee duidelijke vragen op het eind. Minister Cramer.

Minister Cramer: Voorzitter. Ik zal specifiek op de vragen ingaan. Ik heb in mijn eerste reactie een algemeen antwoord gegeven, denkend dat ik daarmee iedereen tegelijk had beantwoord. Ik ben van harte bereid om nog even specifieker te zijn.

Ik begin met de toezegging wanneer wij het CLM-rapport aan de Kamer zouden zenden. Wij hebben toegezegd dat wij dit zouden doen voor de behandeling van de VROM-begroting. Dat is ook gebeurd. Ik vind het vervelend om dan te zeggen dat wij het ook net eerder hadden kunnen doen, maar dit was de afspraak en daar hebben wij ons echt aan gehouden. Dit in reactie op de opmerkingen van mevrouw Ouwehand en de heer Polderman.

Het andere punt betreft de vraag over de percentages. Ik was van mening dat dit al met de Kamer gewisseld was, maar ik merk dat er steeds verwarring is over het percentage waar het om gaat. Op pagina IV van het CLM-rapport staat dat het gaat om 8% tot 2015. De realiteit zal om en nabij de 6,5% liggen. Er is gerekend met forsere cijfers dan waar wij op uitkomen. Maar als de Kamer daarover nog nadere vragen heeft, dan licht ik die graag samen met minister Verburg schriftelijk toe, want er is niet maar één percentage. Het ligt wat ingewikkelder. Het hangt namelijk af van specifieke onderdelen. Daarom is het niet zo gemakkelijk om te zeggen of wij op X, Y of Z zitten. Een samenstel van percentages maakt dat wij in het totaal op 6,5% uitkomen. Als de Kamer daar specifiekere informatie over wil, dan ben ik bereid om die samen met collega Verburg te verschaffen.

De voorzitter: Ik zie de leden instemmen. Dat is dan meteen akkoord.

De heer Atsma (CDA): Mogen wij de minister vragen om die informatie voor de behandeling van de begroting van LNV aan ons te zenden?

De voorzitter: Dat had ik al in de toezegging opgenomen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik stel voor dat wij die informatie krijgen voor het algemeen overleg over ammoniak op 2 december.

De voorzitter: Ik vraag de bewindslieden of dat kan.

Minister Verburg: Dat hangt ervan af wanneer wij eventuele vragen tegemoet kunnen zien. Ik wil graag drie werkdagen de tijd hebben om de vragen te beantwoorden, mits die in reële proporties op ons afkomen, want als wij hierover 275 vragen krijgen, dan sta ik nergens voor in.

De voorzitter: Dat is duidelijk. Minister Cramer.

Minister Cramer: Voorzitter. De heer Waalkens vraagt of de derogatie gevaar loopt. Dat heeft geen gevolgen en het moet ook passen in wat je met elkaar afspreekt in een convenant. Dit vormt een onlosmakelijk verbonden geheel. Het hangt natuurlijk ook samen met wetgeving waaraan wij moeten voldoen.

De heer Atsma zei terecht dat wij al veel betere milieuprestaties hebben geleverd, met name door innovaties. Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik ben ook van mening dat de sector nog meer kan innoveren en dat dit kan bijdragen aan de vermindering van de milieubelasting.

De heer Vendrik heeft gevraagd of voorafgaand aan een definitief convenant het concept hier voorgelegd kan worden. Dat laat ik graag aan collega Verburg over, omdat zij daar als vakminister als eerste verantwoordelijk voor is. Zij zal daar een antwoord op geven.

Daarmee meen ik de specifieke vragen beantwoord te hebben.

De heer Vendrik (GroenLinks): Wanneer komt dat convenant er ongeveer?

Minister Verburg: U had het kunnen hebben.

De voorzitter: U hebt voor het reces een uitnodiging gehad.

Mag minister Cramer nu weg? Mevrouw Ouwehand?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik handhaaf mijn afkeuring en ik ga een motie indienen.

De heer Atsma (CDA): U handhaaft uw afkeuring. Betekent dit dat u een motie van afkeuring indient over de handelswijze van het kabinet? Dat is goed om even door te geven aan de griffie. In dat geval weet de hele Kamer waar zij aan toe is. Ik neem ook aan dat het vandaag gebeurt, want als u de minister wilt wegsturen of haar beleid wilt afkeuren, dan moet dat niet boven de markt blijven hangen. Dan moet u straks onmiddellijk naar de Kamer stappen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ga straks een VAO aanvragen met de bedoeling om een motie van afkeuring in te dienen.

De voorzitter: Goed. Alle vragen zijn beantwoord. Ik dank minister Cramer voor haar aanwezigheid. Ik vraag minister Verburg om de resterende vragen in één blok te beantwoorden.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Ik heb drie blokjes: de uitkomsten van de vorige Landbouwraad, de komende Landbouwraad en overige vragen.

Ik zou eerst iets willen zeggen over het proces van de Health Check. Vele sprekers hebben daarvoor hun waardering uitgesproken. Ik dank de leden voor hun complimenten. Anderen hebben hun reserves en hebben ook vragen gesteld. Ik ga daarop in, maar ik zeg eerst iets over het proces. De onderhandelingen waren lastig en complex. De heer Polderman heeft gezegd dat onderhandelingen altijd complex zijn. Daar heeft hij gelijk in. De heer Vendrik heeft dat ook gezegd. Dat hoort er ook bij. 27 lidstaten moeten het eens worden over de toekomstige positie en ontwikkelingen. Daarin hebben de zuivelprijzen een extra rol gespeeld. Dat maakt het ingewikkeld en lastig.

De Commissie had voorgesteld om tot en met 2013 1% per jaar door te voeren, met een evaluatie, een nieuwe analyse. Wij hadden al een analyse uit december 2007 van de melkmarkt en de doorrekening daarvan, dus ook van de opnamecapaciteit van de melkmarkt, maar in 2011 wil de Commissie een nieuwe analyse maken, ook vooruitkijkend naar de zachte landing in 2015. Als er sprake is van een lagere melkprijs – in ieder geval ten opzichte van vorig jaar rond deze tijd – dan ontstaat de neiging om de huidige prijs te extrapoleren naar de komende jaren, alsof er geen beweging in zit. Datzelfde zie je soms als het gaat om aanbevelingen in rapporten. Er wordt geëxtrapoleerd op basis van ongewijzigd beleid, zonder rekening te houden met autonome ontwikkelingen of beleidsontwikkelingen. Ook dat speelde hier een rol.

Een aantal bepalende lidstaten zei helemaal geen groei in het melkquotum te willen. Onze oosterburen waren daar een sterke exponent van. Zij zeiden: eigenlijk willen wij helemaal geen 1% uitbreiding per jaar, laat staan dat wij willen overwegen dat sommige lidstaten wat extra nodig hebben. Voor de zachte landing die Nederland wil maken in 2015, is echt een groei nodig van 2% à 3% per jaar. Wij zijn daar voor 2009 op uitgekomen, maar het was echt een heel lastige setting met een nieuwe minister in Duitsland die twee weken voor de onderhandelingen over de Health Check is aangetreden. Ik geef het je te doen om op zo’n cruciaal moment te moeten aantreden en er dan ook te moeten staan, wetende dat boeren nadenken over hun huidige situatie en tegelijkertijd van hun regering mogen verwachten dat zij vooruitkijkt, want regeren is vooruitzien en niet beleid bepalen op basis van de situatie op dit moment. Dat zou echt verkeerd zijn. Dat betekent soms ook dat ministers in staat en bereid moeten zijn om over hun eigen schaduw heen te springen.

De discussie over de melkprijsontwikkeling en de zuivelmarkt is buitengewoon bepalend geweest voor de uiteindelijke uitkomst van de quotumverruiming. In dat licht is de uitkomst voor Nederland alleszins acceptabel, met perspectief op een verruiming met 6,5% over vijf jaar en het vooruitzicht dat er in 2010 een nieuwe marktanalyse komt, op basis waarvan wij alleen maar naar een verruiming toe kunnen. Die voorwaarde is er ingekomen dankzij mijn Britse collega en mijzelf. Wij hebben gevraagd waar wij vanaf 2010 aan gaan werken. Wij moeten de zuivelsector en onze boeren een perspectief bieden. Wij moeten een betrouwbare overheid zijn, in die zin dat wij een lijn uitzetten naar 2015 en een zachte landing voorbereiden. Dat betekent dat wij in 2010 moeten voortbouwen op die weg en geen stapje terug moeten doen. Daartegenover heeft Nederland, gelet op een aantal andere onderdelen van het pakket, zoals de mogelijkheden van artikel 68, de modulatie en de bufferstrook, voor de komende tijd een mooi pakket. Ik zie het rapport dat wij in 2010 krijgen over de ontwikkelingen en de perspectieven in de zuivelmarkt met vertrouwen tegemoet.

Er is hierover een aantal concrete vragen gesteld. De heer Waalkens en mevrouw Snijder vragen hoe de verrekening tot stand komt van de vetcorrectie, die een verruiming van 1,5% biedt. Dat is de algemene afspraak, maar de concrete invulling moet nog plaatsvinden. De vraag en de opvatting van de heer Waalkens en mevrouw Snijder zijn volstrekt legitiem. Ik vind dat die verruiming van 1,5% ten goede moet komen aan alle quotumhouders. Daar zullen wij in Brussel op inzetten, want dat is een faire eis en een terecht verzoek. De heer Atsma had daar overigens ook naar gevraagd. Ik hoop dat het ook in Brussel zo uitpakt. Ik houd de Kamer daar uiteraard van op de hoogte.

Mevrouw Snijder heeft gevraagd of de verevening aan bod is gekomen. Ik heb al eerder gezegd dat de Commissie niet van zins was, met voorstellen hierover te komen. Ook andere lidstaten hebben hier geen belangrijk punt van gemaakt. Ik heb ook gezegd dat het mijn primaire voorkeur had om een reguliere verhoging van 2% à 3% per jaar te realiseren, maar dat ik geen enkel instrument zou uitsluiten in de onderhandelingen, want je weet dat je daarin alle instrumenten moet benutten die een positief eindresultaat dichterbij kunnen brengen. Dat betekent dat de superheffing voor mij ook bespreekbaar was en verevening ook. Verevening is echter geen serieuze optie geweest. Daarover zei de Commissie: dat is ongeveer hetzelfde als onmiddellijke quotumafschaffing en daarom een brug te ver. Het was voor haar dus niet bespreekbaar en het is ook niet serieus op de agenda geplaatst. Het is wel in de bilaterale contacten een aandachtspunt geweest. Ik heb in deze commissie al eerder gezegd dat ik verevening geen betrouwbaar instrument vind, want verevening gebeurt altijd pas achteraf. Je zet een deur open: je weet wel waar je begint, maar niet waar je uitkomt.

Mevrouw Snijder heeft gevraagd of waterbeheer aan artikel 68 kan worden toegevoegd. Dat kan niet. Ik heb dat de vorige keer al tegen haar gezegd. Waterbeheer is opgenomen als bestedingsdoel in de tweede pijler en kan dus nu onder de modulatie. Het is een onderdeel van het plattelandsontwikkelingsprogramma. Watermanagement maakt daar deel van uit.

Door de heer Polderman is gevraagd of dierenwelzijn onder artikel 68 valt en of dierenwelzijn facultatief is. Nee, in het kader van dierenwelzijn hebben alle dierhouders zich te houden aan de wettelijke regelingen en bepalingen. Wij spreken in de Kamer van tijd tot tijd over de Nederlandse ambities om op het gebied van dierenwelzijn een voorhoedepositie in te nemen en deze verder te ontwikkelen. Daarbij hebben wij te maken met twee elementen. Ten eerste met de wettelijke basis. Daar wordt geen enkele concessie aan gedaan in geen enkele Europese lidstaat. Ten tweede met de zelfgekozen voorhoedepositie van Nederland op het gebied van welzijn. Wij willen excelleren en een voorhoedepositie innemen op het gebied van dierenwelzijn.

Daarbij moet je er rekening mee houden dat dit allemaal niet gratis kan. Wij hebben de wet en wij doen daar iets extra’s bovenop. Dat betekent dat ondernemers ook nog een goede prijs moeten krijgen voor hun producten en dat zij een beetje boter bij de vis moeten kunnen krijgen als zij extra inspanningen leveren. Artikel 68 biedt nu mogelijkheden om iets extra’s te doen op het gebied van dierenwelzijn. Wij bepleiten de koploperspositie die wij willen. Het is nadrukkelijk ook de inzet van Nederland in Brussel, want wat hebben wij eraan als wij alleen op ons grondgebied aandacht besteden aan dierenwelzijn en over de grens niet? Dus wij bepleiten dat op Europees niveau en in WTO-verband. Die zaken kunnen nu gefinancierd worden uit artikel 68. Dat is grote winst.

Mevrouw Snijder heeft gevraagd waar de 28 mln. aan onbenut geld vandaan komt. Ik heb al gezegd dat ik blij ben dat mevrouw Snijder de toepassing van artikel 68 een goede optie vindt. Zij heeft mij in dit en in andere algemeen overleggen regelmatig gevraagd waarom wij geen nationale enveloppe benutten voor directe inkomenssteun. Je hebt nu eenmaal van tijd tot tijd ook wat stimuleringsgeld nodig om de voorhoedepositie van de Nederlandse landbouw te kunnen blijven voeden en vormgeven. Dat kan erg goed uitwerken. Waar komen nu de reserves vandaan? Er is een aantal bronnen. Sommige rechthebbenden hebben de bedrijfstoeslagregelingsaanvraag niet ingevuld of zeggen er geen prijs op te stellen. Anderen hebben onvoldoende grond om recht te hebben op betaling. Dat geld vervalt aan de nationale reserve. Tot nu toe bleef dat geld in Brussel op de plank liggen. Daar hebben de lidstaten gezamenlijk verandering in kunnen brengen. Dat is goed, want het is uiteindelijk geld van de lidstaten dat daar op de plank blijft liggen. Het gaat om ongeveer 5% per jaar in die enveloppe «onbenut». Daarvan mogen wij nu maximaal 4% benutten. Er moet altijd 1% reserve blijven.

Verder heeft mevrouw Snijder gevraagd of er al in 2009 cofinanciering nodig is en waar dat geld dan in de begroting staat. Kunnen wij dat ergens anders voor gebruiken of hadden wij dat kunnen doen? Het antwoord is «nee». Er komt namelijk in 2009 nog geen extra modulatie. Pas in 2010 komt er 2% extra modulatie. Dat staat ook in de brief die ik de Kamer heb gestuurd. Daar komt bij dat in de kabinetsreactie staat dat Nederland geen voorstander is van extra modulatie. Nederland ziet liever dat artikel 68 wordt verruimd in de eerste pijler. Maar mocht er al met al toch besloten worden tot extra modulatie, dan zal bij de Voorjaarsnota nader gekeken worden naar cofinanciering. Voor de begroting van 2009 is geen extra budget nodig. Voor 2010 is er dus een voorziening van cofinanciering, die overigens met de helft verlaagd is, want wij hadden een cofinanciering van 50% en die is, terecht, teruggebracht tot 25%. De ambitie van 8% extra modulatie is teruggebracht tot 5%. Dat, en het feit dat het aantal doelen onder de modulatie is uitgebreid, biedt al met al een goed perspectief.

Door de heer Vendrik is gevraagd of er perspectief voor verduurzaming zit in dit Health Check-pakket. Het antwoord is voluit «ja» voor zowel de biologische als de gangbare landbouw. Dat zit in artikel 68. Daar zit die stimuleringsregeling in: innovatie voor verduurzaming. Het past ook in de nota, in de visie op een duurzame veehouderij die ik eerder dit jaar heb gepresenteerd. Die ruimte ontstaat om te stimuleren, om koplopers te belonen en om stap voor stap verder te komen.

De heer Vendrik heeft collega Cramer zojuist een vraag gesteld over het convenant Schoon en Zuinig. Ik heb in de agrarische sector en de tuinbouwsector convenanten gesloten die heel stevig en ambitieus zijn en waarmee het bedrijfsleven en de overheid samen aan de slag moeten. Dat zal geen eenvoudige opgave zijn, maar er is wel in volle overtuiging getekend. Wij spreken het bedrijfsleven aan op zijn inzet. Ik zie en proef die ambitie bij het bedrijfsleven ook. Zij zeggen er wel bij, en ik vind dat wij dat ook vandaag de dag met elkaar moeten wisselen: dames en heren van de rijksoverheid, wij doen helemaal niets af aan onze ambitie, maar het moet wel allemaal mogelijk blijven. Zij zeggen: ook de agrarische sector en de tuinbouwsector hebben te maken met de gevolgen van de financiële en de daaropvolgende economische crisis en de realiteit van vandaag en morgen moet wel in het oog worden gehouden. Wij blijven voluit aan het convenant sleutelen. De Health Check kan daarbij helpen; de verruiming van de mogelijkheden van artikel 68, de groenblauwe diensten via de tweede pijler in de modulatie. Dat zijn allemaal mogelijkheden en steuntjes in de rug om de ambities waar te maken, want ik ben het met iedereen eens dat een toekomstgerichte innovatieve landbouw een geweldig perspectief is, maar wel binnen de doelstellingen en de ambities die wij op het gebied van klimaat en energie hebben gesteld, want wij hebben een verantwoordelijkheid naar volgende generaties toe.

Door de heer Polderman is gevraagd of de slachtpremie in de kalversector wordt ontkoppeld. Het antwoord is «ja». Dat heb ik in mijn brief ook geschreven. Het voordeel van deze afspraak in de Health Check is dat wij dat nu doen op basis van een gelijk speelveld. De Europese Commissie heeft aangegeven dat zij dat uiterlijk in 2012 wil doen.

De heren Polderman en Atsma en mevrouw Snijder hebben gevraagd of Nederland een uitzonderingspositie heeft in het debat over de bufferstroken. Nee, in de eerste voorstellen stond dat de bufferstroken verplicht zouden worden. Wij hebben daarvan gemaakt dat verplicht niet kon. Wij hebben gepleit voor vrijwilligheid, maar wij hebben alles nader bezien en gezegd: sluit aan op programma’s die wij al hebben. Dat zijn het Nitraatactieprogramma en de uitvoering van de nitraatrichtlijn. Vervolgens heeft de Commissie gezegd: dat is goed, want wij vinden dat Europa consistent moet zijn in het beleid en niet op het ene terrein dit willen en op het andere terrein iets anders, want zo werkt het niet en dat komt de Europese samenwerking en het enthousiasme niet ten goede. Met andere woorden, de Europese Commissie is verstandig geweest en heeft aangesloten op de nitraatrichtlijn en het Nitraatactieprogramma.

De heer Waalkens en anderen hebben gevraagd of er nu concrete voorstellen komen. Het antwoord is «ja». Wij werken daar hard aan. Het kader is compleet. Maar net zo goed als wij nu bezig zijn met de invulling van de 1,5% vetcorrectie, komen wij ook hierbij met vervolgvoorstellen. Ik kan daarvoor geen datum noemen, maar wij moeten voor 1 september 2009 de concrete voorstellen aan de commissie sturen. Wij zullen ze tijdig aan de Kamer voorleggen. Wij gaan ons uiterste best doen om de concrete voorstellen voor de invulling rond 1 april aan de Kamer voor te leggen, zodat wij zorgvuldig en uitvoerig met elkaar van gedachten kunnen wisselen.

Er zijn verschillende vragen gesteld over het schoolfruit. De heer Polderman constateert dat geen verplichte ouderbijdrage kan worden gevraagd, omdat dat strijdig is met de regelgeving. Dat is echter niet strijdig. De cofinanciering is op Europees niveau geregeld, maar voor de rest is mede op nadrukkelijk verzoek van Nederland gekozen voor minder regulering vanuit Brussel voor de nationale vormgeving. Als er lidstaten zijn die de schoolfruitregeling alleen willen invoeren met een verplichte ouderbijdrage, dan kan dat. In Nederland kunnen scholen dat zelf afwegen, want wij hebben gezegd: wij willen een maximale keuzevrijheid: doen wij wel of niet mee, onder welke voorwaarden en hoe regelen wij het zodanig dat wij niet weer een hele administratieve lastenpijler opzetten? Dus de monitoring die eerst werd voorgesteld, hebben wij stevig getrimd. Ik ben blij dat het voorstel nu erdoor is.

De heer Vendrik heeft gevraagd of al het ter beschikking gestelde schoolfruit biologisch is. Dat wordt niet vanuit Brussel geregeld. Het staat lidstaten vrij, dat nationaal voor te schrijven. Nederland zal dit, mede op grond van het rapport-Dijsselbloem, scholen niet voorstellen. Wij gaan scholen niet verder betuttelen. Zij kunnen zelf intekenen en zij krijgen van ons de ruimte om zelf te kiezen.

De heren Polderman, Waalkens en Vendrik hebben iets gezegd over de ggo’s. Inderdaad, mijnheer Waalkens, de stemverklaring staat in de brief. U vraagt: waarom hebt u niet de stemverhouding in het Nederlandse parlement aangegeven? Ik vraag mij af of het niet eens een goed idee zou zijn om wat parlementariërs mee te nemen naar het open gedeelte van zo’n Landbouwraad. Mevrouw Snijder en anderen hebben daar wel eens naar gevraagd naar aanleiding van de heer Barnier. Ik ken de belangstelling van de commissie. Maar toen ik deze vraag hoorde, dacht ik: misschien moeten wij daar toch eens werk van maken. Elke minister uit elke lidstaat heeft te maken met parlementaire meerderheden en minderheden. Als elke minister bij zijn of haar inbreng zou aangeven hoe de stemverhoudingen in het parlement liggen, dan wordt het een langdurige kwestie. Ik ben bang dat de onderhandelingen dan niet 18 uur, maar nog veel langer duren. De stemverklaring op zichzelf is helder in Brussel. Ik denk alleen dat die hier in Nederland niet goed wordt geduid, zeker niet door de heer Vendrik. Het is niet zo dat de Nederlandse inbreng de stemverdeling had kunnen veranderen. Nederland heeft niet het verschil gemaakt. Ik zou, net als vorige week, toch willen hechten aan die zuiverheid.

De heer Waalkens heeft naar aanleiding van de brief van een ex-medewerker van de EFSA onder meer de volgende, schriftelijke vraag gesteld: is het de minister bekend dat er politiek getinte vragen worden gesteld aan de EFSA? Ik heb in de schriftelijke beantwoording aangegeven dat ik dat helemaal niet uitsluit, maar dat de EFSA daar een wetenschappelijk onderbouwde reactie op geeft. Mevrouw Cramer zit al maanden in een Europese werkgroep die zich bezighoudt met de toekomst van de EFSA. Ook vorige week is in het plenaire debat gewisseld dat de inhoudelijke, wetenschappelijke kwaliteit van de beoordeling van de EFSA niet wordt betwist. Ik hecht eraan om dat hier nog een keer te zeggen, want ik vind dat wij de mensen die daarmee bezig zijn, geen recht doen door te zeggen dat het niet zo is.

Die Europese werkgroep houdt zich bezig met de vraag of er extra capaciteit moet komen bij de EFSA, omdat er nog een geweldig stuwmeer aan aanvragen en verzoeken ligt. De werkgroep buigt zich ook over de transparantie van de werkwijze van de EFSA, want een publiek agentschap of adviesorgaan mag er geen bezwaar tegen hebben dat de samenleving kan zien wat het doet. In de werkgroep wordt verder gediscussieerd over de vraag of naast de wetenschappelijke weging met betrekking tot de gezondheid van mens, dier en de mogelijke milieueffecten, ook een maatschappelijke impactanalyse vorm kan krijgen. En zo ja, hoe doen wij dat dan? Ik houd hier staande, en daar mag geen enkel misverstand over bestaan, dat de adviezen van EFSA op dit moment gezaghebbend zijn en als regeren vooruitzien is, dan moet je als verantwoordelijke ministers en als Europese Commissie bezig zijn met de toekomst. De Europese werkgroep van mevrouw Cramer is daarmee bezig.

Ik kom te spreken over de Landbouwraad van aanstaande vrijdag. Er zijn vragen gesteld over de minstbedeeldenregeling. Ik heb al eerder aangegeven dat Nederland geen voorstander is van die regeling. Dat waren wij eerder niet en dat zullen wij ook nu niet zijn. Maar je moet van tijd tot tijd kunnen tellen en mijn verwachting is dat daar wel een meerderheid voor komt. Nederland doet niet mee, omdat wij via de bijstandswet en andere sociale regelgeving een sociaal vangnet hebben dat in beginsel afdoende moet zijn en waarmee maatwerk geleverd kan worden. Er is nog een aantal andere zaken, maar al met al zijn wij er geen voorstander van. Wij staan positief tegenover het voorstel van de Commissie om nationale cofinanciering te introduceren bij dit voorstel.

De heren Atsma en Vendrik en mevrouw Snijder hebben vragen gesteld over de ontwikkelingslanden. Vorige week is tijdens de Ecofin-begrotingsraad een besluit genomen over de 1 mld. Dat komt uit categorie 4, dus uit internationale solidariteit. De heer Waalkens zei dat al. Er is een combinatie van financieringsmogelijkheden gevonden: een herschikking binnen het externe beleid, de flexibiliteitsreserve en de noodhulpreserve. Het bedrag van 1 mld. wordt verdeeld over drie jaar: 262 mln. nog in 2008, 568 mln. in 2009 en 170 mln. in 2010. De heer Waalkens knikt alsof hij de bedragen kent. Dat is heel goed, want dan kloppen ze.

De heer Waalkens (PvdA): Ja, wij zijn goed geïnformeerd.

Minister Verburg: Een andere vraag van de heer Waalkens was of dit besluit consequenties heeft voor de financiering van de Official Development Assistance (ODA) in ons eigen land. Dat is nog niet in het kabinet besproken. Daarnaast heb ik samen met collega Koenders voorgesteld om landbouw in ontwikkelingslanden structureel te stimuleren. In dat kader zullen wij 5 mln. extra per jaar uitgeven aan een aanpak in vijf sporen: productiviteitsverbetering, gunstig klimaat voor investeringen uit de private sector, betere markttoegang, voedselzekerheid en duurzame ketenontwikkeling. En ik zeg tegen de heer Vendrik dat dit één van mijn punten tijdens de lunch zal zijn: hoe organiseer je duurzame, sterke ketens? Dat betreft dus niet zozeer de food corporations, maar gewoon: hoe zet je duurzame ketenontwikkeling in gang en hoe zorg je dat elke schakel in de keten een reële beloning krijgt? Voor dit plan zal ik tijdens de lunch extra aandacht vragen. Die 1 mld. garandeert nog geen structurele oplossingen. De investeringen – en de heer Waalkens heeft dat ook wel eens gezegd – in de landbouw zijn de afgelopen decennia verwaarloosd in ontwikkelingssamenwerkingsrelaties, zowel door de ontvangende landen als door de donorlanden, maar ook in internationale instituties. In die duurzame landbouw moet dus structureel worden geïnvesteerd.

Mijn volgende punt betreft de WTO-onderhandelingen. Commissaris Fischer Boel zal de stand van zaken schetsen rond de WTO-onderhandelingen. Ik ben nuchter over de vraag of het reëel is dat er voor het einde van dit jaar nog een WTO-onderhandelingsronde komt en zo ja, of daar wat uit komt. Laat ik zeggen dat ik het van harte hoop, maar dat ik er rekening mee houd dat de kans erg klein is.

De heren Atsma en Vendrik hebben een belangrijk punt gemaakt met de non-trade concerns. Dat is een belangrijk punt. Nederland zet dat nadrukkelijk op de agenda, maar ik wijs de heer Vendrik erop dat de non-trade concerns tot nu toe nog niet tot de agenda zijn doorgedrongen. Het zal dus gewoon een keer geagendeerd moeten worden, zodat het een zelfstandig onderhandelingspunt wordt bij een volgende WTO-ronde. Dat is een belangrijke stap voorwaarts. Ik ben niet zo cynisch dat ik zeg: het is de afgelopen 10, 15 jaar niet gelukt, dan moeten wij nu maar ophouden met het te proberen. Maar het gaat mij ook te ver om nu te zeggen: ik maak een eenzijdig vetopunt – de sprekers hebben dat woord niet gebruikt – en ik ga niet akkoord met een WTO-resultaat als onvoldoende aandacht is geschonken aan de non-trade concerns. Het is geweldig belangrijk dat ze op de agenda komen, maar elke deelnemer aan de onderhandelingen heeft de plicht om het pakket te wegen. In deze Doha-ronde is het ontwikkelingsperspectief heel belangrijk. Daar zet Europa vol op in. Deze zomer hebben wij een goede offensieve rol gespeeld. Bij de volgende gelegenheid moeten wij die rol weer spelen: afbreken van handelsbelemmeringen, toegang bevorderen enzovoort. Wij moeten ook veel nadruk leggen op het ontwikkelingsperspectief. Dat is en moet de rol zijn en de uitkomst van de Health Check levert daar een bijdrage aan. Dat geeft ons nog meer recht van spreken dan wij al hadden.

Ik kom bij het blokje overig. Ik heb de beelden van de dolfijnen gezien en het zijn geen mooie beelden. Ik deel de zorg van de heer Polderman en mevrouw Ouwehand over het dierenleed bij de vangst van grienden – het gaat om grienden en niet om dolfijnen – op de FaerOer eilanden. Grienden zijn walvisachtigen, maar vallen buiten de internationale organisatie, inclusief de walvisvaartcommissie.

De voorzitter: Mag ik u even onderbreken? Ik zie dat de heer Vendrik de vergadering gaat verlaten. Er wordt een VAO aangevraagd in de regeling van werkzaamheden. Die zal waarschijnlijk plaatsvinden om 13.20 uur vanmiddag.

Minister Verburg: Zij vallen dus niet onder het moratorium op de walvisvaart. In de internationale overeenkomst ASCOBANS (Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas) gaat het wel over dolfijnen. Denemarken is hierbij aangesloten, maar de FaerOer Eilanden zijn niet automatisch vertegenwoordigd, want dit zijn overzeese gebiedsdelen van Denemarken, met eigen beleid, en vallen niet onder ASCOBANS. Ik zeg wel toe dat ik hier tijdens de Landbouwraad een punt van zal maken in bilateraal overleg met mijn Deense collega. Nederland is tegen de walvisjacht, maar ook dit specifieke punt zal ik indringend onder de aandacht van mijn Deense collega brengen.

Ik kom te spreken over de blauwtong en de export naar derde landen. De uitspraak van mevrouw Snijder dat andere landen volop exporteren en zich nergens aan houden behoeft enige relativering. Nederland moet zorgvuldig omgaan met de gebieden, ook met de gebieden rondom de blauwtongvirus type 6-gebieden, waarin geen grote uitbraak is, maar waar toch van tijd tot tijd nog nieuwe gevallen worden gevonden, zowel in Nederland als in Duitsland. Nederland en Duitsland nemen daar volstrekt identieke maatregelen voor.

De heer Atsma heeft een punt gemaakt van de vee-exportmogelijkheden. Ik lees het Agrarisch Dagblad ook, soms ’s avonds om 23.30 uur. Ik lees dus ook dat soort uitspraken en ik ken die bronnen. Ik heb de vorige keer gezegd dat ik het belangrijk vind dat als Nederland vee, en nog wel fokvee, exporteert, wij er van uit moeten kunnen gaan – daar moeten wij voor kunnen staan – dat dit gezond vee is. Ik benadruk dat kwaliteit en gezondheid onze garantie moet zijn. Dat is ook ons visitekaartje. Ik zou niet graag zien dat wij geconfronteerd worden met de aantijging van wie dan ook dat wij er de hand mee lichten en bereid zijn te zeggen: als de vragende partijen het goed vinden, dan knijpen wij een oogje toe en is het risico koper.

Dat gezegd hebbend, neem ik de uitspraken van overigens één vertegenwoordiger van een exporterend bedrijf serieus. Ik ga met de exporteurs om de tafel. Ik vraag daar iemand van de LTO bij, omdat ik het belangrijk vind dat daar een brancheorganisatie bijzit. Ik ben bereid om tegen de mensen te zeggen: als er vraag is uit derde landen en het zou niet kunnen onder de afspraken die wij hebben gemaakt – de garantie dat kwalitatief goed en gezond fokvee wordt geëxporteerd – en die derde landen willen desondanks toch graag de fokdieren hebben, dan zal ik dat toestaan. In dat geval opereren wij onder dezelfde voorwaarden als andere lidstaten, alleen wil ik graag die garantie, omdat ik buitengewoon hecht aan de goede naam en faam van Nederland. Die moeten wij absoluut niet op het spel willen zetten. Daarom komt er, wat mij betreft, dat hoor en wederhoor en dat verzoek van die derde landen. Maar ik ben daartoe bereid. Ik zal bezien of ik dat overleg nog deze week kan houden, zodat dit ten spoedigste kan ingaan.

Samenvattend, overleg met de exporteurs van fokvee en een LTO-vertegenwoordiger, en de afspraak: wij handhaven de lijn van kwaliteit en gezondheid, maar als derde landen vragen om export van fokvee onder minder strenge garanties, dan ben ik bereid daarvoor toestemming te geven.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Het trucje van het garanderen van dierenwelzijn via artikel 68 gaat natuurlijk niet op. Ik heb de minister al eerder gevraagd hoe zij dat dan ziet. Gaan wij belastinggeld spenderen aan iemand die blijft volharden in het huidige systeem? Want de minister blijft vasthouden aan de intensieve veehouderij waarvan haar voorganger al heeft gezegd dat het systeem is vastgelopen. Moet er echt belastinggeld gaan naar een veehouder die bij wijze van spreken een paar tennisballen in een stal gooit? Ik denk het niet. Ik denk dat de echte kansen op verduurzaming in de modulatie hadden gelegen. Ik ben teleurgesteld dat de minister dat niet toegeeft en blijft spreken over dierenwelzijn, terwijl wij weten dat de dieren in de intensieve veehouderij hun hele leven blootstaan aan mishandeling, omdat ze hun natuurlijke gedrag niet kunnen uiten.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording.

Wat de melkquotering betreft ben ik toch van mening dat de minister te veel heeft geluisterd naar de lobby van de zuivelindustrie. Ik denk dat het slimmer was geweest om te luisteren naar Duitsland, zowel naar de regering bij monde van de nieuwe minister als naar de boerenorganisatie die al veel langer bezwaar maken tegen die melkquotering, juist omdat die prijs gewoon toch discussie oplevert. Wij moeten daarvan kennis nemen. Ik heb daarover in eerste termijn gezegd wat ik daarover gezegd heb.

Er is onduidelijkheid over de bufferstroken. Ik lees in de brief van de minister dat Nederland goedkeuring heeft verkregen omdat het met het Nitraatactieplan wel goed zou komen. Dat is in ieder geval toch de ontbindende voorwaarde, ben ik bang. Nederland heeft geen uitzonderingspositie, want het geldt voor alle landen met een goedgekeurd actieprogramma. Dat programma staat echter onder druk. Betekent dit dat de bufferstroken anders komen te liggen als wij problemen krijgen met het Nitraatactieprogramma? Ik ben daar dus nog niet helemaal tevreden over.

De minister zegt dat een stemverklaring over de soja wel erg veel tijd in beslag zou nemen, maar het hoeft geen uren te duren om in één zin te duiden hoe het Nederlandse parlement erover denkt.

Ik ben ten slotte blij dat de minister bilateraal met haar Deense collega over de grienden gaat praten.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording.

De vetcorrectie is een communautaire afspraak. Ik hoop niet dat wij weer naar Brussel moeten om te vragen of een landenquotum kan worden gemaakt. Ik hoop dat wij dat zelf kunnen invullen. Dan kan iedereen daarvan profiteren.

Ik ben wat ambivalent over de cofinanciering. Wij gaan door met het rondpompen van geld, onder Brusselse voorwaarden. Ik houd daar niet van. Wij moeten daarvoor ook zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen.

De minister is niet ingegaan op de braaklegregeling en de financiering van de akkerranden. Ik doe nogmaals een dringend beroep op de minister om de modulatiegelden die daarvoor beschikbaar zijn voor het seizoen 2009, beschikbaar te stellen als financiering voor de akkerranden en om daar voor het nieuwe seizoen afspraken over te maken, zodat het geld uit de modulatie beschikbaar is om die akkerranden te financieren.

Ik herkende de bedragen over de besteding van de 1 mld. dankzij de uitstekende informatievoorziening binnen de Kamer. Het is echter vreemd dat Europa ons ODA-verplichtingen oplegt die wij hebben afgesproken. Ik kan mij dus niet voorstellen dat dit ten koste gaat van ODA.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording in eerste termijn.

Ik kom nog even terug op de modulatie en de discussie over het waterbeheer en wat daar nu wel onder valt. Ik heb dat vorige keer gerelateerd aan artikel 68. Dat blijkt dus niet te kunnen, maar modulatie naar mijn gevoel wel. De doelen zijn verbreed en waterbeheer staat er nadrukkelijk bij. Dus mijn vraag is: modulatie is voor de tweede pijler, maar wij kunnen dat toch ook inzetten voor de kaderrichtlijn water? Dat is waterbeheer. Het zou de agrarische sector ten goede komen als wij een aantal maatregelen vanuit de modulatiemiddelen daarvoor gebruiken. Hetzelfde geldt voor de braaklegregeling. In die zin val ik mijn buurman volledig bij. Biodiversiteit staat onder de modulatie. Wat is er nu op tegen om ervoor te zorgen dat de akkerranden, waar wij allemaal zo wijs mee waren en die effecten hebben op een groot aantal vogelbestanden, terugvoeren en vanuit de modulatie inzetten? Dus ook van mij een oproep aan de minister om dat te benutten.

Mij is nog absoluut niet duidelijk waar de 28 mln. aan onbenut geld vandaan komt. Ik lees in de brief van de minister dat er geen extra korting nodig is. Dat duidt erop dat het echt gaat om 28 mln. structureel geld dat er altijd is geweest. En als ik dan lees waarvan het afkomstig is: niet ingevulde toeslagen en onvoldoende grond. Dat zijn discutabele gronden en het moet nog maar blijken of die volgend jaar hetzelfde effect hebben. Of komt het echt inderdaad uit de nationale enveloppe, dus de 0,25% die wij eerst al uit de bedrijfstoeslagen hebben gehaald, plus de 1% om de knelgevallen op te lossen? Dat is een heel ander verhaal.

Het is mooi en fijn om te horen dat de minister om de tafel wil gaan zitten over de blauwtong. Realiseert zij zich dat ik de vorige keer al heb aangegeven dat de sector ook andere mogelijkheden ziet om ervoor te zorgen dat gezonde beesten naar buiten gaan? De minister doet alsof de sector nu de waarborgen heeft om te zorgen voor de gezondheidsstatus van het vee. Lof dat zij om de tafel wil zitten, maar kom ook tot een oplossing.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar reactie en de toezeggingen. De heer Polderman spreekt voortdurend over de lobby van de zuivelconcerns, maar het merendeel van de melkveehouders pleit voor het loslaten van de quotering. Dat gezegd hebbende, zeg ik dus ook dat de zuivellobby, als die al zou bestaan, de boeren zijn.

Het antwoord van de minister ten aanzien van de verevening is helder en sluit ook redelijk. Ik kan mij echter voorstellen dat je achteraf kijkt naar het instrument van verevening om bijvoorbeeld de superheffing te verlagen. Dat zou een optie kunnen zijn. Het is schrikbarend wat er nu aan superheffing vanuit Nederland moet worden betaald. Dat zijn enorme bedragen. Daarvoor zou je natuurlijk wel dat instrument kunnen inzetten.

Ik ben blij met de toezegging van de minister dat de 1,5% quotumuitbreiding evenwichtig en evenredig over de sector verspreid gaat worden. Dat betekent dat er kansen liggen voor elke ondernemer die dat wil.

Ten aanzien van de modulatie zijn wij niet echt enthousiast over de ophoging van het percentage. Wij zijn blij met de minder extreme verhoging die is gerealiseerd. De CDA-fractie voelt ten principale voor de nu gedane suggestie, omdat daarmee het modulatiegeld terugvloeit naar de primaire sector. Daar ging het ons om. Ik ben ook blij om te horen dat de PvdA-fractie dat nu deelt.

Wij zijn benieuwd naar de uitwerking van de bufferstroken, maar er mag geen nieuwe deken van regelgeving over de sector worden gelegd.

Ik kom te spreken over het schoolfruit. Elke ambitie is natuurlijk prima, maar het moet vooral betaalbaar zijn. Laat scholen het zelf invullen. Dat geldt ook voor de vraag om Nederlandse producten. De CDA-fractie is daar absoluut voor, maar niet alle fruitsoorten zijn vanuit Nederland leverbaar. Zo realistisch moet je wel zijn. Het gaat om haalbaarheid en betaalbaarheid.

Ik ben blij met toezegging ten aanzien van de vee-exporteurs. Het is echter een groot misverstand om te denken dat de vee-exporteurs, die het zelf van kwaliteit moeten hebben, ook maar enig loopje met de regelgeving zouden willen nemen. Daarmee snijden zij zichzelf in de vingers. Maar goed, deze week is het gesprek en zaterdag is er ruimte. Prima.

De voorzitter: Ik kijk naar de heer Van der Vlies, die later bij dit overleg aanschoof.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter, vriendelijk dank voor de gelegenheid, maar omdat ik de hoofdmoot van dit overleg heb gemist, denk ik niet dat het nuttig is om nu nog actie te ondernemen.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in tweede termijn.

Mevrouw Ouwehand spreekt over misleiding omtrent de afspraken onder artikel 68. In tegenstelling tot wat zij zegt, vind ik het een stap vooruit. Dit is de eerste keer dat op Europees niveau erkend wordt dat dierenwelzijn en het stimuleren ervan van belang zijn en mogelijk gemaakt moeten worden. Daarom tel ik mijn zegeningen. Als mevrouw Ouwehand zegt dat er meer moet gebeuren, dan zeg ik: ik ken uw ambities en u kent de mijne. Ik zit ook niet graag stil, ik wil vooruit. Dit biedt echter mogelijkheden om iets te doen. Er is nog veel te onderzoeken en te ontwikkelen, zoals stalsystemen en hoe dierenwelzijn per soort ongeveer in elkaar zit. Zij kent de hele lijst met onderzoeken. Zij voegt daar bijna wekelijks wensen aan toe. Het moet allemaal echter wel behapbaar zijn en in stappen kunnen worden omgezet. Daarnaast moet het voor ondernemers en dierhouders mogelijk zijn om er invulling aan te geven.

De heer Polderman zegt: ik had liever een lagere quotering gezien, maar het is nu eenmaal zo. Ik neem daar kennis van. Hij had dit eigenlijk al gezegd in eerste termijn.

Wij onderhandelen in Brussel over het vierde Nitraatactieprogramma. Wij hebben afgesproken dat voor de bufferstroken de regeling van de nitraatrichtlijn en dus het Nitraatactieprogramma geldt. In tegenstelling tot de heer Polderman ben ik niet pessimistisch over een goede uitkomst. Wij onderhandelen daar stevig over. Er zijn belangrijke stappen gezet, met dank aan veel ondernemers. Daar profiteren wij allemaal van. Er moet de komende tijd nog wel iets gebeuren, maar ik hoop dat wij in staat zijn om in Brussel een goed vierde Nitraatactieprogramma te krijgen en een nieuwe derogatie. Geen van beide is nog binnen. Voor allebei moet nog heel behoorlijk worden onderhandeld.

De heer Polderman heeft nog iets gezegd over de ggo-stemverklaring. Die heb ik gegeven zoals ik die heb gegeven.

Hij dankt mij voor de bilaterale gesprekken met Denemarken. Ik zal bij brief terugrapporteren hoe dat is verlopen.

De heer Waalkens zou liever niet terugkeren naar Brussel om te overleggen of te onderhandelen over de toepassing van de vetcorrectie. Ik doe dat ook liever niet, maar het moet wel. Zijn inzet is de mijne, maar wij moeten het in Brussel nog wel regelen. Ik had het liever anders gezien, maar het is niet anders. Zo zijn de spelregels.

Wat betreft de modulatie, de braaklegregeling en de akkerranden zie ik iets moois ontstaan tussen de heer Waalkens, mevrouw Snijder en de heer Atsma. Ik ben daarbij wel iets te voortvarend geweest. Ik heb gezegd dat ik voor 1 april de voorstellen zou sturen. Ik maak daar 1 mei van, omdat ik over dit hele verhaal ook wil overleggen met de organisaties in het veld en met de provincies. Ook de provincies spelen in de modulatie een rol. Ik kom graag in mei met concrete voorstellen hierover naar de Kamer. Daar maken de mogelijkheden van akkerranden deel van uit. De nieuwe modulatie gaat overigens in 2010 in.

Er is gezegd dat de 1 mld. extra voedselhulp niet ten koste mag gaan van de ODA. Ik kan mij zomaar indenken dat de heer Waalkens daar gelijk in heeft. Het kan best zijn dat het helemaal niet aan de orde komt in het kabinet, want dan gaat het niet ten koste van de ODA. Ik zal het nagaan bij collega Koenders. Mocht het niet ten koste gaan van de ODA, dan hoort de Kamer niets van mij. Mocht het wel ten koste gaan van de ODA, dan zal ik de Kamer daar samen met de heer Koenders over informeren.

Mevrouw Snijder heeft het over de modulatie en het waterbeheer. Ik heb al gezegd dat ik met voorstellen kom. Haar punt over waterbeheer en de kaderrichtlijn water is mij bekend. Wij zullen dat meewegen in het hele pakket.

De 28 mln. van de Europese Unie is inderdaad Europees geld. Dat bedrag is vastgesteld op basis van ervaringsgegevens. De ervaring leert dat niet elk jaar al het geld wordt opgebruikt. Daarvan zegt Brussel: jammer voor de lidstaat, maar dat geld blijft hier op de plank. Dat halen wij er nu vanaf met deze maatregel, onder één voorwaarde, namelijk dat er per saldo nog 1% overblijft. De ervaringsgegevens leren dat het gaat om ongeveer 28 mln. per jaar.

Wat betreft de blauwtong en de mogelijke oplossing: natuurlijk ga ik voor een oplossing. Ik heb veel te weinig uren in een dag om te vergaderen zonder een oplossing na te streven.

Ik begrijp het beroep van mevrouw Snijder en de heer Atsma. Hun inzet is de mijne. Ik zeg tegen de heer Atsma dat ik op geen enkele wijze bedoel te zeggen dat vee-exporteurs een handje willen lichten met veiligheidsmaatregelen. Ik wijs er wel op dat zij hun eigen verantwoordelijkheid hebben, dat kwaliteit hun visitekaartje is en dat ik als minister een bredere verantwoordelijkheid heb, ook in het buitenland. Als er problemen ontstaan op één dossier, bijvoorbeeld fokvee, dan kunnen wij daardoor veel last krijgen in onze handelsbetrekkingen op andere gebieden, zoals de tuinbouw. Ik wil dat zorgvuldig wegen, maar ik ga doen wat ik heb gezegd. Ik denk dat wij nog deze week met de vee-exporteurs en de LTO kunnen overleggen. Als wij het dan met elkaar eens worden, en dat is zeker mijn bedoeling, dan kan het wel. Maar wij moeten het vertrouwen vasthouden, want iedereen weet dat vertrouwen, ook als het gaat om kwaliteit en zorgvuldigheid, te voet komt en te paard gaat. Dat zet ik liever niet op het spel.

De heer Atsma heeft nog gevraagd of verevening en superheffing met elkaar in verband gebracht kunnen worden. De pap is gestort. Er is een akkoord. Hij weet dat ook.

De heer Atsma zegt: houd schoolfruit haalbaar en betaalbaar. Dat is mijn inzet. Ik ken het standpunt van de Kamer. Ik denk dat wij met het nu gesloten akkoord daarin zijn geslaagd. Ik hoop dat de schoolfruitregeling bijdraagt aan de doelen die wij daar met elkaar aan hebben gesteld.

De heer Waalkens (PvdA): Ik stel een korte vraag over de braaklegregeling. Er is nu een Kamermeerderheid om dit te regelen. Ik wil de minister verzoeken om dit te regelen in december. Wij moduleren dat op dit moment. Haal het naar voren. Dan kunnen wij de akkerranden volgend seizoen zien terugkomen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Die 28 mln. zit mij nog wel dwars. Is dat nu structureel? Als de minister belooft dat er geen extra afronding plaatsvindt, dan moet het echt om 28 mln. gaan en niet het ene jaar 20 mln. en het andere 30 mln. Ik moet wel zeggen dat het mij verrast als het ieder jaar zo is geweest, want wij hebben de regels strak uitgevoerd en veel ondernemers beknot op een deel van hun toeslagrechten. Als er dan zo veel geld over is gebleven, dan is dat toch wel dieptreurig.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Er is geen verschil in ambitie tussen minister Verburg en mij. Haar voorstellen zijn stapjes vooruit, maar op een doodlopende weg. Wij moeten die weg af en een andere richting inslaan. Ik wil daarover geen misverstand laten bestaan.

De heer Atsma (CDA): Ik verbaas mij hierover. Mevrouw Ouwehand heeft beide ministers al aangekondigd dat zij weggestuurd worden. Ga dan niet meer met hen in discussie, zou ik zeggen.

Minister Verburg: Voorzitter. De heer Waalkens roept mij ertoe op om nog in december met voorstellen voor de akkerranden te komen. In dat geval moeten wij het bestaande POP (Plattelandsontwikkelingsplan) openbreken, want de nieuwe modulatie gaat pas in 2010 in. Ik weet niet of dat mogelijk en wenselijk is. Als hij wil dat ik dit punt nadrukkelijk onder de aandacht van de POP-partners breng, dan ben ik daartoe bereid. Wat ik echter liever doe, is met onze POP-actoren en -verantwoordelijken meedenken, hen stimuleren. Ik breng liever de uitdrukkelijke wens van de Kamer aan hen over, waarbij ik die zelf ook onderschrijf, dan dat ik iedereen tegen ons in het harnas jaag. En als wij het juridisch halen, want het punt is hoeveel geld daarvan verplicht is. Ik doe de heer Waalkens een aanbod omdat ik zijn punt zie. Ik ben bereid, een aanbevelende brief te schrijven. De Kamer krijgt daar natuurlijk een afschrift van.

De 28 mln. is structureel. Dat heeft steeds in Brussel op de plank gelegen. Daarom is het goed dat wij het nu eraf kunnen halen en effectief kunnen benutten. Het is gebaseerd op ervaringsgegevens. Ik heb dat in tweede termijn al gezegd. Het gaat om ongeveer 28 mln. per jaar tot 2013, het einde van deze GLB-periode. Wat daarna gebeurt, is nog open, maar ik ben ervan overtuigd dat er na 2013 een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid geformuleerd moet worden.

Mevrouw Ouwehand heeft nog een opmerking gemaakt over een andere richting. Ik neem die voor kennisgeving aan. Zij kent mijn ambitie en weet welke voortrekkerspositie wij Europees en internationaal innemen.

De voorzitter: Ik lees de toezeggingen op.

Minister Verburg: Ik kijk even naar de heer Waalkens. Ik stuur een brief aan de POP-participanten waarin ik zijn punt sterk aanbeveel.

De heer Waalkens (PvdA): Kunt u daaraan wel kleuring geven van wat u wilt?

Minister Verburg: Ik heb aangegeven dat ik uw enthousiasme deel en dat ik uw oproep steun.

De voorzitter: Ik denk dat dit een goede afsluiting is van dit algemeen overleg. Ik sluit de vergadering. Om 13.20 uur zal een VAO plaatsvinden.

Toezeggingen

– Minister Verburg zal een afschrift van de brief aan de POP-participanten over de financiering van akkerranden aan de Tweede Kamer sturen.

– Minister Verburg zal in overleg met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking informatie verstrekken over de voorziene 1 mld. voor Afrika in relatie tot ODA-gelden.

– Minister Verburg zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van het gesprek met de Deense minister van Landbouw over grienden bij de FaerOer Eilanden.

– Minister Verburg zal voor 1 mei 2009 met concrete voorstellen komen voor de verdere invulling van onder andere bufferstroken en vetcorrectie uit het akkoord over de Health Check.

– Minister Cramer zegt toe om in overleg met de minister van LNV een toelichting te geven op de cijfers uit het CLM-rapport, te ontvangen voor het AO Ammoniak op 2 december 2008.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Atsma

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Waalkens

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Koopmans

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Dortmans


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), voorzitter, Van Baalen (VVD), Ormel (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Boekestijn (VVD), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Gill’ard (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) en Diks (GroenLinks).

Plv. leden: Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vos (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Haverkamp (CDA), Lempens (SP), Schermers (CDA), Knops (CDA), Jacobi (PvdA), Samsom (PvdA), Kuiken (PvdA), Teeven (VVD), Spies (CDA), Roemer (SP), Wilders (PVV), Van der Ham (D66), Van der Burg (VVD), Boelhouwer (PvdA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Voordewind (ChristenUnie) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), Kamp (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (ChristenUnie).

Naar boven