Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juni 2023
Van 11–13 juni 2023 vindt de informele Landbouw- en Visserijraad plaats in Stockholm
(hierna: de informele Raad). Middels deze brief informeer ik de Kamer over deze informele
Raad.
Informele Landbouw- en Visserijraad
Het thema van de informele Raad is «de bijdrage van Europese landbouw en bosbouw aan
voedsel-, veevoer-, vezel- en energiezekerheid en stappen richting een meer grondstoffenefficiënte
en groeiende bio-economie». Op het programma staan een plenaire sessie en enkele werkbezoeken.
De plenaire sessie bestaat uit een discussie over de rol van de Europese land- en
bosbouw in de ontwikkeling van de bio-economie. Het Zweedse voorzitterschap heeft
hiertoe een discussiepaper gecirculeerd. Er vindt tijdens de informele Raad geen besluitvorming
plaats.
Eerder dit jaar, onder Zweeds voorzitterschap, zijn er Raadsconclusies aangenomen
over de kansen die de bio-economie biedt bij het aangaan van de huidige maatschappelijke
opgaven, met een bijzondere focus op landelijke gebieden. Nederland onderstreept het
belang van de bio-economie.1
Ter voorbereiding op de discussie tijdens de informele Raad heeft het voorzitterschap
de lidstaten een tweetal vragen voorgelegd. De eerste vraag heeft betrekking op de
kansen en uitdagingen op EU-niveau voor de land- en bosbouw om bij te dragen aan de
groene transitie. De tweede vraag richt zich op welke beleidsinstrumenten en -maatregelen
hiervoor nodig zijn gelet op de competentieverdeling tussen de EU en lidstaten.
Als het gaat om kansen geldt dat gezorgd moet worden voor meer toepassingen waarbij
biogrondstoffen nodig zijn, zoals in de bouw en de chemie. Hierdoor zijn de land-
en bosbouw beter verzekerd van een stabiele vraag naar biogrondstoffen. Ook het vastleggen
van koolstof (in bodems, planten en biobased materialen) en het herstel van landschapselementen
bieden kansen. Landschapselementen en agroforestry bieden, naast kansen voor de biodiversiteit,
eveneens kansen voor een meer robuuste landbouw (o.a. door natuurlijke plaagbestrijding
en betere bescherming tegen weersextremen en erosie). Sectoren kunnen actief bijdragen
aan de circulaire economie door afval van mens en dier als (rest)stroom zo hoogwaardig
mogelijk in te zetten ten behoeve van bijvoorbeeld van voedsel en biobased materialen.
Qua uitdagingen geldt dat het beschikbare areaal en het volume biogrondstoffen beperkt
zijn. Waar moeten de biogrondstoffenstromen uit de land- en bosbouw voor worden ingezet?
Ook de vraag «hoe borgen we een duurzame herkomst» is een belangrijk thema; daarbij
gaat het om het telen van biogrondstoffen zonder schadelijke effecten voor natuur,
water, bodem, lucht en biodiversiteit. De duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen,
die als randvoorwaarden zijn opgenomen in de Renewable Energy Directive (RED) zijn
hier een voorbeeld van. Daarbij moet de land- en bosbouw bijdragen aan maatschappelijke
uitdagingen zoals klimaatmitigatie, klimaatadaptatie, landschapsherstel, biodiversiteitsherstel
en dit vraagt andere gewasteelten en beheerpraktijken.
Met betrekking tot de maatregelen en beleidsinstrumenten is Nederland van mening dat
één duidelijke en uniforme set aan duurzaamheidseisen nodig is. Ook moet er meer worden
ingezet op verdienmodellen (denk aan het belonen van ecosysteemdiensten) en op experimenteerruimtes
(zowel juridisch als fysiek). Regelgeving is nog te vaak gestoeld op efficiëntie terwijl
het meer om de integrale bijdrage aan maatschappelijke doelstellingen zoals klimaat,
biodiversiteits- en watersysteem-herstel zou moeten gaan. Regelgeving moet meer ruimte
bieden en een stimulerend en belonend karakter hebben. Tot slot zijn ook subsidies
voor kennisoverdracht en kennis- en innovatieontwikkeling van belang; het sneller
kunnen toepassen van vernieuwingen draagt bij aan de noodzakelijke transitie.
De inbreng van Nederland tijdens de informele Raad zal conform bovenstaande lijn zijn.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema