Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 21501-32 nr. 1497 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 21501-32 nr. 1497 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2022
Met deze brief informeer ik de Kamer over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad die op 11, 12 en uiteindelijk ook 13 december 2022 plaatsvond te Brussel. Daarnaast maak ik graag van de gelegenheid gebruik om de Kamer een terugkoppeling te geven van de raadswerkgroep over de concept verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen van 7 december jl. en de motie van de leden Grinwis en Bontenbal over de standaardisering van de methoden voor het berekenen, meten en verifiëren van koolstofvastlegging en van regels omtrent certificering van koolstofvastlegging (Kamerstuk 32 813, nr. 895).
Vangstmogelijkheden 2023
Zoals gebruikelijk is op de decemberraad gesproken over de vangstmogelijkheden voor het volgende jaar. Als gevolg van Brexit wordt over het grootste deel van de vangstmogelijkheden onderhandeld met Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk (VK). Op 9 december jl. zijn de trilaterale onderhandelingen met het VK en Noorwegen afgerond. De uitkomsten van deze onderhandelingen maakten onderdeel uit van het voorstel van de Europese Commissie (Commissie) welke ter besluitvorming voorlag in de Raad.
Bij aanvang van de Raad waren de bilaterale onderhandelingen met het VK en Noorwegen nog niet afgerond. De Commissie heeft daarom kort voor de Raad een voorstel gedeeld om voorlopige Total Allowable Catches (TACs) vast te stellen voor de bestanden die onder deze onderhandelingen vallen.
Naast de bestanden die gezamenlijk met derde landen worden beheerd, is in de Raad tevens over de autonome EU-bestanden besloten. Hiertoe behoorde ook een voorstel van de Commissie voor een verlenging van de gesloten periode voor visserij op alle levensfasen van aal. De onderhandelingen hierover hebben de gehele nacht van de Raad voortgeduurd. Hiernaast stond ook de verordening voor vangstmogelijkheden 2023 voor de Middellandse Zee en Zwarte Zee op de agenda.
De Raad nam uiteindelijk met gekwalificeerde meerderheid de verordening vangstmogelijkheden 2023 in EU en non-EU wateren (TAC en quotaverordening) en de verordening vangstmogelijkheden 2023 voor de Middellandse Zee en Zwarte Zee aan.
Aal en bedreigde soorten
De Commissie heeft een voorstel gedaan voor een verlenging van de gesloten periode voor visserij op alle levensfasen van aal (paling) van 3 naar 6 maanden, ten behoeve van het herstel van de aal in Europa. Per brief van 14 december 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1472) bent u over dit voorstel geïnformeerd. Ik heb in deze brief aangegeven mij tegen deze verlenging te willen verzetten en aangegeven voorstander te zijn van aanscherping van de beheersmaatregelen voor het herstel van de aal via de Europese Aalverordening. In dat verband heeft Nederland reeds maatregelen genomen via het nationale aalbeheerplan. Aalsterfte wordt voornamelijk veroorzaakt door andere mortaliteitsfactoren dan visserij, waardoor het effect van de visserijmaatregel naar verwachting beperkt zal zijn. Tegelijkertijd kent de verlenging van de sluitingsperiode grote gevolgen voor individuele bedrijven, wat ik onwenselijk vind.
Het bleek niet haalbaar uit te komen op een akkoord waarin werd afgeweken van deze 6 maanden sluiting. Wel is in het uiteindelijke akkoord meer maatwerk opgenomen zodat de lidstaten, naast een aantal voorgeschreven maanden, meer flexibiliteit hebben in het selecteren in de te sluiten periode(s). Daarbij is van belang te melden dat de TAC- en Quota-verordening een reikwijdte heeft die niet de binnenwateren betreft. Voor de aal groter dan 12 centimeter betekent het akkoord dat de visserij gesloten moet zijn in de maanden september tot en met november – wat reeds overeenkomt met de huidige gesloten periode – en daarnaast 3 maanden in de periode maart–juli of december. Daarnaast is voor de glasaalvisserij (aal kleiner dan 12 centimeter) – die in Nederland niet plaatsvindt – ook flexibiliteit opgenomen gebaseerd op een mogelijke regionalisatie en de keuze om maanden uit te sluiten van de verplichte gesloten periode. Ik hoop dat daarmee de aanvoer van glasaal naar Nederland voor zowel uitzet in kader van aalherstel als kweek van aal voldoende voortgezet kan worden.
Ik heb mij ten volle ingezet voor een inperking van de sluiting en een meer holistische benadering voor de bescherming van het aalbestand. Bij de stemming over het voorstel aangaande de vangstmogelijkheden 2023 heb ik in een verklaring mijn ontevredenheid geuit over de onevenredigheid van de aangenomen maatregelen. Ik zal de komende tijd in overleg gaan met de stakeholders om daarbij vast te stellen voor welke maanden de aalvisserij in 2023 gesloten zal zijn. Hier dien ik de Europese Commissie voor 1 maart 2023 over te informeren en op dat moment zal ik u hier uiteraard ook over informeren.
Uitkomsten trilaterale (EU-NO-VK) onderhandelingen
Voor de Raad is het trilaterale akkoord met VK en Noorwegen ondertekend. In de trilaterale consultaties met het VK en Noorwegen stonden de vangsthoeveelheden voor schol, kabeljauw, Noordzeeharing, wijting, schelvis en zwarte koolvis in de Noordzee centraal. Voor schol (+ 5,8%), kabeljauw (+63%), zwarte koolvis (+18.7%) zijn vangsthoeveelheid overeengekomen gebaseerd op het wetenschappelijke advies van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) en de verbeterde toestanden van de bestanden. Voor schelvis en wijting (Noordzee en oostelijk deel Engels Kanaal) zijn vangstmogelijkheden lager vastgesteld dan het ICES-advies om het kabeljauwbestand te ontzien. Concreet betekent dit voor 2023 een stijging voor schelvis (+30% i.p.v.160%) en wijting (+25% i.p.v. +214%).
Voor de Noordzeeharing (–5.6%) is een afname vastgesteld overeenkomstig het ICES-advies. Daarnaast heb ik met betrekking tot haring aangegeven dat Nederland kon instemmen met een rollover van de verhoogde gebiedsflexibiliteit tussen het Skagerrak en de Noordzee voor het jaar 2023. De aanleiding is dat er net als vorig jaar een nul-vangstadvies geldt voor Westelijke Oostzeeharing waardoor de EU heeft bepaald dat er slechts minimale haringvangsten toegestaan zijn in het Skagerrak in 2023. De TAC voor haring in het Skagerrak is een combinatie van twee bestanden, Noordzeeharing en Westelijke Oostzeeharing. Vorig jaar heeft Nederland ingestemd met een eenmalige oplossing. Ook voor dit jaar zal op verzoek van betrokken lidstaten deze flexibiliteit worden voortgezet aangezien er nog geen verbetering heeft plaatsgevonden van het westelijke Oostzeeharing-bestand. Ik blijf in nauw contact met betrokken lidstaten om te zorgen dat de inzet gericht blijft op een terugkeer naar de eerdere flexibiliteit van 50%.
Uitkomsten bilaterale onderhandelingen Noorwegen en VK
De bilaterale consultaties met Noorwegen zien op de toegang tot elkaars wateren en de ruil van quota. Daarnaast blijf ik er bij de Europese Commissie op aandringen dat het boomkorverbod onderdeel blijft van de besprekingen met Noorwegen. De onderhandelingen met Noorwegen verlopen stroef mede als gevolg van de afspraken over visserij van Noorwegen met de Russische Federatie die nadelig kunnen zijn voor de EU. Ik heb hierover mijn zorgen in de Raad geuit. De onderhandelingen zijn niet afgerond en zullen naar verwachting in de komende periode worden vervolgd.
Tijdens de Raad was er nog geen formele overeenstemming in de bilaterale onderhandelingen met het VK. Daarom heeft de Commissie kort voor de Raad ook een voorstel gedeeld om voorlopige Total Allowable Catches (TACs) vast te stellen op basis van 25% van de TACs van 2022 voor de eerste drie maanden van 2023. Hierbij is rekening gehouden met seizoensgebonden visserij door waar verantwoord in die gevallen uit te gaan van een hoger percentage dan 25%. Doordat de voorlopige vangstmogelijkheden zijn vastgesteld kunnen vissers per 1 januari aanstaande vissen. Dat is, zeker in de tijd dat de uitdagingen voor de visserijsector al groot zijn, van groot belang.
Mijn hoop is dat op korte termijn formeel overeenstemming met het VK, respectievelijk Noorwegen, zal worden bereikt. Ik zal u met de dan eerstvolgende Kamerbrief in kader van de Landbouw- en Visserijraad informeren over de stand van zaken en mogelijke uitkomsten.
Uitkomsten autonome EU-bestanden en de Middellandse Zee en Zwarte Zee verordening
Voor de EU autonome bestanden is een akkoord bereikt over de TACs en quota voor 2023. Dit betrof geen voor Nederland relevante bestanden maar bestanden in de Iberische zee (o.a. koolvis en tong).
Meerjarige quota (AOB)
Frankrijk, Portugal en Spanje hebben een aanvullend punt voor de Raad geagendeerd over meerjarige vangstquota om op deze manier meer duidelijkheid en stabiliteit aan vissers te kunnen bieden over de vangstmogelijkheden. Daarbij kunnen dergelijke quota bijdragen aan voedselzekerheid in Europa. Frankrijk, Spanje en Portugal stellen voor om ICES hierover om advies te vragen en een pilot hierop te starten met enkele bestanden. Ik heb in de Raad mijn steun uitgesproken voor dit voorstel en daarbij gepleit dat duurzaamheid van visbestanden een belangrijke voorwaarde dient te zijn. De meeste lidstaten hebben dit voorstel ondersteund. Als opvolging zal ICES worden verzocht om onderzoek te doen naar de vaststelling van meerjarige vangstquota voor niet met het VK of andere derde landen gezamenlijk beheerde visbestanden.
Marktsituatie
Dit agendapunt is een terugkerend onderwerp op de Raad sinds de Russische inval in Oekraïne. De situatie op de landbouwmarkten is enigszins gestabiliseerd, tegelijkertijd zal de situatie met hoge inputprijzen aanhouden. In dat kader was Ministers gevraagd aan te geven hoe zij staan tegenover de inzet van de landbouwcrisisreserve om de (financiële) effecten van de crisis de dempen, en wat de oogst- en zaaiverwachtingen in hun land zijn in het licht van de mogelijk verminderde beschikbaarheid van meststoffen.
De marktanalyse van de Commissie liet een vergelijkbaar beeld zien ten aanzien van oktober. Er is nog steeds veel onzekerheid op de markten door de hoge energie-, kunstmest- en diervoerprijzen, de droogte in de zomer van 2022 en onduidelijkheid over de 2022/2023 teeltseizoen. De solidariteitscorridors en het verlengen van de Zwarte Zee Graandeal leveren echter positieve bijdragen. Grondstofprijzen blijven hoog en hoewel een deel van de voedselprijzen inmiddels flink is gedaald richting het vooroorlogse niveau, is dit nog niet terug te zien in de consumenteninflatie. Volgens de Commissaris zou de inzet van de landbouwcrisisreserve mogelijk solaas kunnen bieden om de agrariërs te ondersteunen, hoewel de omvang van het budget (€ 450 miljoen) geen oplossing kan zijn voor alle uitdagingen.
Ook vanuit de lidstaten kwamen op het gebied van marktontwikkelingen geen nieuwe zorgen naar voren. Veel lidstaten gaven aan nog steeds bezorgd te zijn over de marktsituatie. Meerdere lidstaten wezen op de negatieve rol die Rusland hierin speelt en de verschrikkelijke aanvallen op Oekraïne die ook in de afgelopen dagen weer plaats hebben gevonden.
Over de verwachtingen voor de zaai- en oogstmogelijkheden van het huidige en de aankomende seizoenen, werd door lidstaten een wisselend beeld geschetst. Vanwege de droogte van de afgelopen maanden is in sommige lidstaten sprake van minder oogst en in andere lidstaten sprake van meer oogst. De beschikbaarheid en betaalbaarheid van meststoffen in de nabije toekomst baarde veel lidstaten zorgen. Zij vrezen dat minder meststoffen ook zal leiden tot minder goede oogsten.
Met betrekking tot de inzet van de landbouwcrisisreserve gaf het merendeel van de lidstaten aan hier positief tegenover te staan. Wel waren er zorgen over de timing (2023 is nog niet begonnen en nu zou de pot al leeg kunnen gaan), het gelijke speelveld (bij mogelijkheden tot staatssteun kunnen landen niet op gelijke wijze nationale bijdragen aanvullen) en de totale beschikbare bedragen (ontoereikend). Ik heb hier, net als een aantal andere lidstaten, aangegeven niet voor gebruik van de landbouwcrisisreserve te zijn, vanwege o.a. de timing (2023 nog niet begonnen) en het risico dat er aan het eind van komend jaar een inhouding op de directe betalingen van boeren nodig zal zijn om de reserve weer aan te vullen. In relatie tot meststoffen zie ik op korte termijn nog geen grote effecten op het huidige zaai- en oogstseizoen. Wel maak ik mij op de lange termijn zorgen over de beschikbaarheid en betaalbaarheid en vind ik het daarom zaak dat er goed gekeken wordt naar alternatieven.
Dit onderwerp zal wederom geagendeerd staan op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 30 januari 2023.
Strategische GLB-plannen: huidige situatie en nieuwe uitdagingen
Ook bij de gedachtewisseling over het nieuwe GLB en de NSP’s van lidstaten, had het voorzitterschap vooraf twee vragen gesteld om de gedachtewisseling richting te geven: 1. Liggen lidstaten op schema om het nieuwe GLB in te voeren en zien zij op dit moment reden om hun NSP aan te passen (en waar), en 2. Zien lidstaten uitdagingen bij de implementatie van hun NSP, vooral in het eerste jaar en in relatie tot controle?
Tijdens de Raad, op 12 december, waren alle Nationaal Strategische Plannen goedgekeurd, behalve die van Nederland. Dit werd tijdens de vergadering ook benadrukt door de Tsjechische voorzitter, die wees op het belang van goedkeuring in relatie tot tijdige implementatie; de implementatie is volgens hem al uitdagend genoeg. Het nieuwe GLB voorziet namelijk in een enorme omslag naar duurzaamheid. De lopende transitie in de landbouw wordt ondersteund door boeren doelgericht te gaan belonen voor geleverde maatschappelijke prestaties. Ook ons NSP voorziet hierin. Ik ben trots op ons ambitieuze plan, dat na veel overleg in gezamenlijkheid met stakeholders tot stand is gekomen en waar ambtelijk vanuit de Commissie al een informele goedkeuring op lag. Ik heb dit ook zo gezegd tijdens de gedachtewisselingen en benadrukt dat het spijtig is dat onze boeren nog steeds in onzekerheid leven. De late goedkeuring knelt ook bij de uitvoerende diensten die hard werken om alles tijdig geïmplementeerd te krijgen. In relatie tot de eerste vraag heb ik aangegeven momenteel geen directe aanleiding tot aanpassing van ons plan te zien.
Vanuit de andere lidstaten ging ook veelvuldig het geluid op dat zij tegen grote uitdagingen aanlopen bij de tijdige implementatie. Nagenoeg alle lidstaten riepen de Commissie daarom op om flexibiliteit te tonen in het eerste jaar van het nieuwe GLB, ook waar het gaat om controle. Daarnaast was er veel waardering voor de constructieve gesprekken en samenwerking die alle landen, waaronder Nederland, hebben ervaren met de ambtelijke diensten van de Commissie in het opstellen van hun NSP. Veel lidstaten wezen ook op de grote uitdagingen waar de agrarische sector de aankomende jaren voor staat. In dit licht waren lidstaten blij met de mogelijkheid om aanpassingen te kunnen doen in hun NSP. Een enkele lidstaat gaf aan hier nu al in beperkte mate gebruik van te zullen gaan maken.
In zijn slotwoord besteedde de Commissaris aandacht aan de Nederlandse landbouwsector. Hij noemde deze zeer productief en gaf aan dankbaar te zijn voor de bijdrage van de Nederlandse boeren aan de voedselzekerheid. Tegelijkertijd legde de Commissaris nadruk op de intensiviteit van de Nederlandse landbouwsector, met negatieve gevolgen voor milieu en klimaat. Hij rondde zijn gedachtegang af met de opmerking dat hij er zeker van was dat het NSP van Nederland op 13 december, na behandeling in het College van Commissarissen, goedgekeurd zou worden. Dit is inmiddels gebeurd.1
Evaluatie van de EU-wetgeving op het gebied van dierenwelzijn
De Commissie heeft de huidige EU-dierenwelzijnswetgeving geëvalueerd. Uit de evaluatie blijkt dat, hoewel de bestaande regelgeving positieve verandering heeft gebracht, er nog verdere ruimte voor verbetering is en de huidige wetgeving toe is aan herziening. Ook recent verschenen ESFA-rapporten bevestigen dit. Ook op dit onderwerp had het voorzitterschap vooraf twee vragen gedeeld om de gedachtewisseling richting te geven: 1. Hoe staan lidstaten tegenover herziening van de dierenwelzijnswetgeving, in het licht van de (economische) ontwikkelingen en uitdagingen, en 2. Wat zijn de prioriteiten met betrekking tot nieuwe wetgeving?
Lidstaten spraken zonder uitzondering uit dat zij dierenwelzijn van belang vinden en dat de huidige EU dierenwelzijnswetgeving een opfrisbeurt kan gebruiken. Door veel lidstaten werd hierbij ook benadrukt dat EU-burgers om een herziening van de wetgeving vragen. De mate waarin lidstaten aanpassingen willen en wanneer, verschilt wel duidelijk. Zo zijn er een aantal koplopers, waaronder ook Nederland, die inzetten op een ambitieuze herziening van de wetgeving. Tegelijkertijd werden door veel lidstaten nog aandachtspunten naar voren gebracht: de noodzaak van voldoende ruime overgangsperioden (geleidelijke benadering), het belang van effectbeoordeling/impact assessment, het toepassen van dezelfde normen voor import uit derde landen (gelijk speelveld, concurrentiepositie), het meenemen van soorten in de nieuwe wetgeving die er nu nog niet – of slechts summier – in staan, het baseren van de nieuwe wetgeving op nieuw wetenschappelijk inzicht, en (financiële) ondersteuning om te helpen met de transitie. Als prioriteit werd veelvoudig genoemd de verbetering bij vervoer en in het bijzonder lange afstandsvervoer, het stoppen van doden van ééndagshaantjes, en etikettering voor dierenwelzijn.
Ik heb benadrukt dat dierenwelzijn ons aan het hart gaat en dat het gerechtvaardigd is om hier onverminderd op in te blijven zetten, onder andere op basis van EFSA-adviezen. Als voorbeelden van prioriteiten heb ik aangehaald: diersoort-specifieke regelgeving voor diersoorten waarvoor deze nu nog ontbreekt, het op verantwoorde wijze uitfaseren van kooihuisvesting, meer ruimte voor dieren, het verder uitfaseren van ingrepen en van houden/fokken van dieren met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn en gezondheid, uitgaan van het zogenaamde 5-domeinenmodel, en het instellen van een verbod op de pelsdierhouderij in de EU. Ook heb ik het pleidooi herhaald voor het beëindigen van lange afstandstransporten van levende dieren over zee en land naar derde landen en het uitfaseren van bepaalde bedwelmingsmethoden bij het doden van dieren. Verder heb ik het voornemen van de Commissie onderschreven om te onderzoeken of dierenwelzijnsregels voor importproducten kunnen worden opgesteld, ten minste gelijkwaardig aan die van de EU en onder inachtneming van de WTO-regels.
De Commissie is van plan om eind september 2023 haar voorstellen te publiceren; dit is onder Spaans voorzitterschap.
Verordening betreffende geografische aanduidingen en kwaliteitsregelingen (AOB)
De Commissie gaf aan graag zo snel mogelijk een algemene oriëntatie van de Raad te zien over het voorstel verordening geografische aanduidingen en kwaliteitsregelingen. Het algemene doel van de verordening is om de invoering van geografische aanduidingen (GA’s) in de hele EU te vergemakkelijken. Belangrijke doelstellingen in het voorstel zijn: het versterken van de bescherming van geografische aanduidingen; het aantrekkelijker maken voor deelname en harmonisatie en vereenvoudiging van het proces.
Het Tsjechische voorzitterschap had drie hoofdzaken geïdentificeerd waarover nog verder gesproken moet worden: de rol die de European Union Intellectual Property Office (EUIPO) speelt bij het beoordelen van GA’s, producenten groepen en erkende producentengroepen, en de bescherming van GA’s in het domeinnamen systeem. Op deze punten bestaan nog grote verschillen tussen lidstaten, waarbij een groep vooral zuidelijke lidstaten momenteel scherp in de discussie zit omdat zij veel GA’s, en dus grote belangen, hebben.
De uitwerking van de verordening zal verder opgepakt worden onder het Zweedse voorzitterschap.
Verordening inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (AOB)
Onder dit diversen punt gaf het voorzitterschap een stand van zaken over de verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR). In de afgelopen periode is er veel gesproken over dit voorstel. Het is voor veel lidstaten te ambitieus. Bovendien hebben zij het gevoel niet goed in te kunnen schatten wat de gevolgen zijn van het voorstel op de oogst van landbouwproducten en de voedselzekerheid. Daarom heeft een grote groep lidstaten de Commissie verzocht een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren waarin er aandacht is voor voedselzekerheid (brief van de Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 december 2022). Het officiële verzoek hiertoe staat als hamerstuk op de agenda van de aankomende transportraad. Dit komt omdat hierover op basis van een gewone meerderheid van stemmen al overeenstemming is bereikt tussen lidstaten zodat geen discussie meer wordt voorzien. Nederland heeft bij de behandeling van het verzoek door de raadswerkgroep aangegeven niet in te kunnen stemmen met de aanvullende effectbeoordeling op de manier zoals dit verzoek beoogt, gelet op de te voorziene impact op de duur van de behandeling. De verwachting is dat de Transportraad een Raadsconclusie (het verzoek aan de Commissie) oplevert, deze zal vervolgens worden overgebracht aan de Commissie die zich hierop beraadt. Ik zal uw Kamer informeren over het verloop.
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad zegden veel lidstaten toe wel in de tussentijd door te willen gaan met de besprekingen van het voorstel. De besprekingen mogen echter enkel over de onderdelen van het voorstel gaan die geen onderwerp zijn van de aanvullende effectenbeoordeling. Daar het verzoek vanuit de lidstaten zeer breed is, is het op dit moment niet te overzien welke onderdelen van het voorstel dan besproken zullen worden. Ook de reductiedoelen per lidstaat konden nog op veel weerstand rekenen; ze zouden vooral niet genoeg rekening houden met de specifieke noden in de lidstaten, denk bijvoorbeeld aan klimatologische situatie per lidstaat of regio. Ik heb tijdens de Raad, samen met een groep van vier andere lidstaten, aangegeven dat we ons op dit moment geen vertraging in het behandelen van het voorstel kunnen permitteren.
De Commissie heeft nog niet expliciet toegezegd dat er een aanvullende effectenbeoordeling komt. Wel gaf Commissaris Kryakides aan bereid te zijn om in de verdere besprekingen zich constructief op te stellen.
Conferentie geharmoniseerde etikettering op de voorkant van verpakkingen (AOB)
Onder dit diversen punt had het voorzitterschap een terugkoppeling van de conferentie van 10 november jl. voorbereid. Tijdens de conferentie en in de discussies in werkgroepen is duidelijk geworden dat de standpunten van lidstaten op Front-of-Package (FOP) uiteen liggen wanneer het gaat om welk systeem gebruikt zou moeten worden. Nederland, en andere lidstaten die uitgesproken voorstander zijn van een FOPNL (front-of-pack nutritional labeling) systeem, waren niet uitgenodigd voor de conferentie.
In principe zijn lidstaten het erover eens dat een geharmoniseerd systeem van etikettering op de voorkant van verpakkingen het de consument makkelijker moet kunnen maken om een gezonde keuze te maken. Consensus is er ook over dat het uiteindelijke systeem gebaseerd zou moeten zijn op wetenschappelijke inzichten, transparant (hoe het werkt) moet zijn en niet tot veel administratieve rompslomp moet leiden. Bij een aantal lidstaten heerst momenteel echter nog de angst dat sommige methodes voor FOP nadelig uitpakken voor individuele producten en/of meer algemeen het mediterrane dieet. Hier zou het kunnen raken aan, en precies het tegenovergestelde resultaat kunnen hebben als, het beleid om GA’s te promoten. Een groep landen stelt dan ook voor om een uitzondering te maken voor producten met een geografische aanduiding.
Ik heb de Commissie gevraagd zo snel als mogelijk met een voorstel voor een geharmoniseerd systeem te komen. De Commissie gaf aan momenteel nog een effectenbeoordeling uit te laten voeren door EFSA zodat het uiteindelijke voorstel gebaseerd zal zijn op stevige wetenschappelijke bewijzen.
Voorafgaand aan de Landbouw- en Visserijraad vond op 7 december jl. de vierde bespreking plaats in de Raadswerkgroep over het voorstel. Op uw verzoek informeer ik u in dit verslag ook over de uitkomsten hiervan.
Geïntegreerde gewasbescherming
Bij het vervolg van de artikelsgewijze behandeling van het hoofdstuk geïntegreerde gewasbescherming (artikel 14) gaven veel lidstaten aan dat zij moeite hebben met de rapportageverplichtingen in het voorstel voor de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming (IPM). Deze houdt in dat lidstaten één of meer competente autoriteiten aanwijzen die zorgen voor één elektronische register waarin professionele gebruikers zowel het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen registreren (in lijn met de verplichting o.b.v. artikel 67 van de Verordening gewasbescherming EC 1107/2009) als de toepassing van IPM (o.b.v. verplichtingen in het voorstel). Veel lidstaten maakten opmerkingen over de gedetailleerdheid van de verplichting, administratieve lasten voor agrariërs en de borging van privacy en databescherming. Nederland heeft aangegeven dat de verplichting om de toepassing van IPM te registreren nationaal al van kracht is via de gewasbeschermingsmonitor. Deze monitor is nu vormvrij. Ook heeft Nederland ingebracht dat het gebruik van één elektronisch register kan bijdragen aan een beter controleerbaar gebruik van middelen en de toepassing van IPM. Bovendien biedt zo’n register kansen aan telers om de IPM werkwijze inzichtelijk te maken en te optimaliseren. Volgens de Commissie is de rapportageverplichting gericht op de hoogstnoodzakelijk gegevens. De Commissie heeft verder toegezegd te bezien hoe borging van privacy en databescherming voor nationale registers geharmoniseerd kan worden, bijvoorbeeld via standaarden.
Presentaties commissie
Op verzoek van onder meer Nederland en Frankrijk heeft de Commissie de voortgang gepresenteerd in het bevorderen van alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen. Zo rond de Commissie op dit moment een studie af over de inzet in de EU van biologische bestrijders en de wijze waarop deze op de markt komen. Dit is (nog) niet EU-geharmoniseerd. Verder gaf de Commissie een update over o.m. nieuwe gentechnieken. De Commissie is dit jaar begonnen met een effectbeoordeling voor nieuwe wetgeving en zal in de eerste helft van 2023 met een voorstel hiervoor komen. Ook heeft de Commissie haar (stappen)plan naar 2030 gepresenteerd voor het bevorderen van biologische gewasbeschermingsmiddelen, waarbij is gemeld dat begin 2023 een subsidie wordt opengesteld voor de beoordelingsautoriteiten van gewasbeschermingsmiddelen in lidstaten. Hiermee kunnen zij (extra) experts aantrekken voor de beoordeling van stoffen en middelen. Die subsidiëring juich ik toe. Dit is in lijn met de motie-Van Campen e.a. (Kamerstuk 22 112, nr. 3506), die onder meer vraagt om een evenredige bijdrage van lidstaten ten aanzien van goedkeuring en toelating van nieuwe middelen. Nederland heeft Frankrijk gesteund in de oproep dat het bevorderen van deze alternatieven hard nodig is om de doelen uit de Van-boer-tot-bord-strategie en het voorstel voor de verordening te behalen.
Planning vervolg
Het Tsjechische voorzitterschap gaf bij haar afsluiting aan dat zij het onderwerp gevoelige gebieden, doorschuift naar het Zweedse inkomende voorzitterschap. Zweden maakte duidelijk dat zij de besprekingen voortzetten in de eerste helft van 2023. In totaal worden zeven inhoudelijke raadswerkgroep-besprekingen gepland. Deze vinden plaats op 27 januari, 6–7 februari, 6 maart, 28 maart, 26 april, 16 mei en 6 juni. Er is nog geen duidelijkheid over de inhoudelijke onderwerpen die behandeld worden.
De Kamer heeft met de motie van de leden Grinwis en Bontenbal de regering verzocht tot een standaardisering te komen van de methoden voor het berekenen, meten en verifiëren van koolstofvastlegging en van regels omtrent certificering van koolstofvastlegging (Kamerstuk 32 813, nr. 895). De motie heeft specifiek betrekking op koolstofvastlegging gerelateerd aan landgebruik. Een eerste stap om te komen tot standaardisatie is het verkennen van de mogelijkheden daartoe. Dit vergt een inventarisatie en onderlinge vergelijking van huidige methoden die zijn ontwikkeld in Nederland. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft deze inventarisatie gemaakt in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het rapport met bijbehorende overzichtstabellen is in te zien via de website van RVO: Inventarisatie van Nederlandse Methodedocumenten voor Koolstofvastlegging (rvo.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat er in Nederland drie organisaties zijn die openbaar gepubliceerde methodedocumenten aanbieden aan projectuitvoerders die koolstofcertificaten willen verkrijgen. Dit zijn Stichting Nationale Koolstofmarkt (SNK)2, de Climate Cleanup Foundation (CCF) en Bureau Waardenburg (BW). De methodedocumenten van CCF en BW zijn echter nog in ontwikkeling. De openbare methodedocumenten zijn onder te verdelen in vier categorieën, overeenkomstig de drie onderdelen van het klimaatbeleid gericht op landgebruik en overig. Dit zijn 1) veenweiden, 2) bomen, bossen en natuur, 3) minerale landbouwbodems en 4) overig: vezelgewassen voor langdurige vastlegging in producten en «blue carbon» – koolstofvastlegging in oceanen en kustgebieden.
De onderlinge vergelijking van de in totaal 11 methodedocumenten van SNK, CCF en BW laat zien dat deze overeenkomen in de aanwezigheid van regels over additionaliteit, al verschillen de regels wel van elkaar. Ook zijn er overeenkomsten in de regels over rapportage (in alle methodedocumenten verplicht) en verificatie (in alle methodedocumenten door een externe partij), maar de regels over rapportagefrequentie en diepgang van de rapportage verschillen. Verder zijn er verschillen in de regels over minimale projectduur en verlenging na afloop van de projectduur en in de regels over monitoring (frequentie en grondigheid). Het rapport geeft voor ieder van bovenstaande elementen mogelijke alternatieven om meer overeenkomstigheid te creëren tussen methodedocumenten. Dit betreft vooral het vaststellen van eenduidige regels door de organisaties zelf.
Ik zal hierover in gesprek gaan met de desbetreffende organisaties en daarbij aangeven dat het ook in het belang van de vrijwillige koolstofmarkt zelf is om meer overeenkomstigheid te creëren tussen methodedocumenten. Ik kan organisaties echter nergens toe verplichten, aangezien de vrijwillige koolstofmarkt in Nederland een vrije markt is. Ik neem deze bevindingen tevens mee in de beoordeling van het nieuwe voorstel van de Europese Commissie betreffende de certificering van koolstofverwijdering3. Hierin zijn kwaliteitscriteria opgenomen waar koolstofverwijderings-activiteiten, waaronder koolstoflandbouw, aan moeten voldoen om in aanmerking te komen voor certificering onder het vrijwillige certificeringskader. Ik gebruik de bevindingen van het rapport en de uitkomsten van de gesprekken met de organisaties in Nederland ook bij de totstandkoming van de gedelegeerde handelingen voor certificeringsmethodologieën, die zijn aangekondigd in het Commissievoorstel.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-32-1497.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.