21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1254 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2020

Via deze brief informeer ik uw Kamer over de agenda van de Landbouw- en Visserijraad die 19 en 20 oktober aanstaande in Luxemburg plaatsvindt. Ik ben voornemens aanwezig te zijn bij deze Raad.

ONDERWERPEN LANDBOUW- EN VISSERIJRAAD

Toekomst GLB

Het Duits voorzitterschap stuurt aan op het vaststellen van een gezamenlijke Raadspositie op de drie GLB-verordeningen tijdens de Landbouw- en Visserijraad in oktober. Dit betekent dat in principe alle onderwerpen die in deze drie verordeningen aan de orde komen, geagendeerd zijn. In de bijlage bij het aan uw Kamer toegestuurde verslag van de Landbouw- en Visserijraad van september dat ik op 7 oktober 2020 aan uw Kamer heb gestuurd, heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van de discussies in de Raad. Hierin komt naar voren dat over een aantal onderwerpen de posities van lidstaten nog sterk uiteenlopen. In de onderhandelingen blijf ik mij er voor in zetten dat de beoogde omslag naar een meer doelgericht GLB dat bijdraagt aan maatschappelijke doelen en de verdere ontwikkeling van een weerbare en innovatieve landbouw, herkenbaar en behouden blijft. Zowel het in het BNC-fiche neergelegde kabinetsstandpunt, als mijn inzet geschetst in het eerder genoemde overzicht, vormen het kader voor de Nederlandse inzet tijdens de Raad.

Stand van Zaken Raadswerkgroepen

Raadswerkgroep Horizontale Vraagstukken

De Raadswerkgroep Horizontale Vraagstukken is bijeengekomen op 3, 17 en 30 september. Op 3 september werd het prestatiemodel besproken. Het voorzitterschap kwam met tekstvoorstellen waarmee de toepassing van gemiddelde eenheidsbedragen voor alle interventies mogelijk wordt gemaakt. De door Nederland gewenste flexibiliteit voor met name het collectief agrarisch natuurbeheer en de eco-regelingen is hiermee geborgd. Ook andere lidstaten konden dit breed steunen. Het voorkomen van onbenutte middelen blijft een belangrijk punt voor veel lidstaten. De discussie over uitzonderingen van controles op de conditionaliteit voor kleine boeren maakte duidelijk dat de posities hierover nog uiteenlopen en dat hier nader op teruggekomen moet worden. Tijdens de Raadswerkgroep op 17 september lag de nadruk op indicatoren en het prestatiemodel. Lidstaten hebben ten algemene geen grote bezwaren meer ten aanzien van de indicatorensystematiek en het prestatiemodel die nu in de Raadspositie is opgenomen. Over dit laatste waren er nog wel veel technische vragen vanuit verschillende lidstaten. Tijdens de Raadswerkgroep van 30 september gaf de Europese Commissie daarom een presentatie met voorbeelden. Dit omdat meerdere lidstaten hadden aangegeven meer voorbeelden te willen over hoe om te gaan met eenheidsbedragen tijdens de vorige Raadswerkgroep. Daarnaast werd er vervolg gegeven aan de discussie over kleine boeren en een vereenvoudigd controle systeem van 3 september. Veel lidstaten spraken steun uit voor het Duitse voorstel om voor boeren met een bedrijf van kleiner dan 5 hectare een vereenvoudigd controle systeem toe te staan. Dit houdt in dat er geen controles meer hoeven worden uitgevoerd als lidstaten met een risico analyse kunnen aantonen dat de consequenties van het niet naleven geen ernstige gevolgen zullen hebben voor het bereiken van de afgesproken doelen. Nederland is hier echter gelet op het gelijke speelveld minder enthousiast over, gezien het grote aantal boeren in veel landen dat mogelijk niet gecontroleerd wordt op de conditionaliteit. Hierdoor kan het behalen van de doelstellingen in gevaar komen. Ook had het Duits voorzitterschap tekstvoorstellen opgesteld ten aanzien van de geïntegreerde controle en beheerssystemen (GBCS). De meeste lidstaten konden hier mee instemmen en dit onderdeel van de verordening is dan ook als stabiel verklaard.

Raadswerkgroep Agrifin

Op 9 september vond de Raadswerkgroep Agrifin plaats. Hier stelde het Duits voorzitterschap dat er pas een verdere discussie over de Horizontale Verordening kan plaatsvinden zodra de Raadswerkgroep Horizontale Vraagstukken de discussie over het GBCS heeft afgesloten en de MFK gerelateerde artikelen zijn aangepast. Nu dit heeft plaatsgevonden, heeft het voorzitterschap een discussie gepland over de Horizontale Verordening op 7 oktober.

Raadswerkgroep Landbouwproducten

De laatste Raadswerkgroep Landbouwproducten vond plaats op 25 oktober 2019. Een voor 13 maart jl. geplande vergadering is in verband met de corona pandemie geannuleerd. Het Kroatisch en Duits voorzitterschap hebben nog wel een aantal technische wijzigingsvoorstellen aan de Wijzigingsverordening opgesteld. Het betreft hoofdzakelijk wijzigingen aan de GMO-verordening om rekening te houden met de Brexit (verwijdering van verwijzingen in de verordening naar het VERENIGD KONINKRIJK), inhoudelijke tegenstrijdigheden tussen de GMO-verordening en de Strategisch Plan-verordening weg te nemen, coherentie met de transitieverordening te waarborgen en ingevolge het MFK-besluit de budgetten voor de schoolregelingen vast te leggen. Tijdens het CSA van 28 september jl. heeft een meerderheid van de lidstaten aangegeven de Wijzigingsverordening als stabiel te zien.

Farm to Fork

Het Voorzitterschap beoogt tijdens de Raad ook raadsconclusies aan te laten nemen over de Farm to Fork Strategie. Deze raadsconclusies zijn een gezamenlijke, unanieme verklaring van alle lidstaten, zonder rechtsgevolg. De discussie over de precieze inhoud van deze conclusies is momenteel nog gaande. Bij de gesprekken hierover draagt Nederland het standpunt uit zoals uiteengezet in het BNC-fiche en in de antwoorden op de verschillende vragen die door uw leden gesteld zijn (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1252).

Ik zet me er dan ook voor in dat de lidstaten in de conclusies voldoende commitment tonen bij het Farm to Fork doel om een transitie te realiseren naar een duurzaam voedselsysteem op EU niveau. Ook vind ik het belangrijk om in de conclusies terug te zien dat de aanbevelingen die de Europese Commissie gaat doen in het kader van Nationale Strategische Plannen voldoende onderbouwd moeten zijn en dat daarbij nationale omstandigheden en reeds behaalde resultaten moeten worden meegewogen. Verder zet ik me ervoor in dat van verschillende onderwerpen het belang in de conclusies wordt onderstreept, zoals: eerlijke compensatie voor producenten; noodzaak van Europese inzet op dierenwelzijn; weerbare gewassen inclusief nieuwe veredelingstechnieken; hergebruik van reststromen, grond- en meststoffen; antibioticaresistentie; onderzoek en innovatie en een EU handelsbeleid dat streeft naar ambitieuze en afdwingbare handelsafspraken over duurzame handel met derde landen. Tot slot zet ik me er voor in dat de Europese inzet op alternatieve eiwitten concreter en ambitieuzer wordt.

Vaststellen vangstmogelijkheden 2021 Oostzee

Politiek akkoord

De Raad zal naar verwachting een politiek akkoord bereiken over de maximaal toegestane vangstmogelijkheden (Total Allowable Catches, TAC's) voor 2021 in de Oostzee. Uit de adviezen van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (International Council for the Exploration of the Seas, ICES) blijkt dat het – net als vorig jaar – met veel bestanden in de Oostzee niet goed gaat. Voor veel bestanden wordt door de Europese Commissie, die de voorstellen baseert op de adviezen van ICES, dan ook weer een reductie van de TAC voorgesteld. Daarmee zijn de voorgestelde TAC's in overeenstemming met de doelen voor visserijsterfte in het Meerjarenplan voor de Oostzee. Daarnaast zijn de vangstmogelijkheden hiermee zoveel mogelijk op het niveau van de maximale duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY).

Overigens lopen er sinds oktober 2019 parallel onderhandelingen om het meerjarenplan Oostzee en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) te wijzigen zodat een deel van de vloot in de Oostzee gesaneerd kan worden. Dit in verband met de zeer slechte staat waarin onder andere het Oostelijke kabeljauw bestand zich bevindt. Recentelijk is tussen de Raad en het EP een voorlopig akkoord over deze wijzigingen bereikt.

De Nederlandse visserijsector heeft geen belangen in de Oostzee. Ik hecht er wel belang aan dat het beheer van visserijbestanden in alle Europese wateren op duurzame wijze wordt gerealiseerd. Eventuele maatregelen ten behoeve van het herstel van bepaalde bestanden in de Oostzee moeten dan ook in die context worden bezien. Ik ben tevreden dat de voorstellen van de Commissie gebaseerd zijn op wetenschappelijk advies, met het doel om de maximale duurzame opbrengst te bereiken, en ik vind het positief dat voor de bestanden een TAC is voorgesteld in lijn met het Meerjarenplan voor de Oostzee.

De betrokken lidstaten zullen naar verwachting aangeven dat de sociaaleconomische gevolgen van de voorgestelde vermindering van meerdere bestanden een grote impact heeft.

EU-Noorwegen consultaties 2020

Normaliter is er tijdens de Oktoberraad een gedachtewisseling over de bilaterale onderhandelingen tussen de EU en Noorwegen over de vangstmogelijkheden voor het volgende jaar. Wegens Brexit is het nu echter geen normaal jaar. Zo zijn de zogenoemde EU-Noorwegen bestanden (kabeljauw, haring, schol, schelvis en koolvis) ook gedeeld met het K. Dat betekent dat er niet alleen met Noorwegen, maar ook het Verenigd Koninkrijk onderhandeld moet worden over deze bestanden en hierover met drie partijen gelijktijdig afspraken moeten worden gemaakt. Omdat er nog geen duidelijkheid is over de toekomstige relatie met het Verenigd Koninkrijk kan er dus ook nog niet concreet gesproken worden over EU-Noorwegenonderhandelingen.

De Commissie heeft in haar mededeling over de vangstmogelijkheden in juni jl. aangegeven nog geen voorstel te zullen doen voor de Total Allowable Catches (TAC’s) van de bestanden die met het Verenigd Koninkrijk worden gedeeld. Dat betekent ook dat de Commissie nog geen voorstel zal doen voor de bestanden waarover onderhandeld wordt met Noorwegen. Ook over de ruilen met Noorwegen, en de bijbehorende balans (of deze uitruil van vangstmogelijkheden in balans is tussen de EU-Lidstaten), zal naar verwachting ook nog niet gesproken kunnen worden.

Overigens blijven de principes die Nederland onderschrijft in dergelijke onderhandelingen onveranderd. Zo hecht ik groot belang aan een goede relatie op visserijgebied met Noorwegen, en in de toekomst met het Verenigd Koninkrijk, omdat het gezamenlijke beheer een aantal voor Nederland belangrijke visbestanden betreft. Het beheer van de gedeelde bestanden moet daarbij in overeenstemming zijn met de doelstellingen en principes van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en de regels van de Meerjarenbeheerplannen. Ik kan zoals gezegd echter nog niet vooruitlopen op de toepassing van deze principes en regels, aangezien er eerst meer duidelijkheid moet komen over de toekomstige relatie met het Verenigd Koninkrijk.

Daarnaast wil ik uw Kamer informeren over het feit dat Noorwegen de visserijovereenkomst die is gesloten met de EU in 1980 wil herzien. Het akkoord is volgens Noorwegen toe aan modernisering en ook het feit dat het Verenigd Koninkrijk de EU verlaat zal een rol spelen bij deze wens. De verwachting is dat onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst enkele jaren zullen duren. Uiteraard informeer ik uw Kamer over het vervolg van dit traject.

Tot slot hebben het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen op 30 september jl. een bilaterale visserijovereenkomst getekend. Naar verwachting zullen soortgelijke bilaterale overeenkomsten door het Verenigd Koninkrijk ook met andere kuststaten (Faeröer, IJsland etc.) gesloten worden. Dat is logisch, aangezien het Verenigd Koninkrijk per 1 januari 2021 een kuststaat is die eigenstandig moet onderhandelen. Deze overeenkomst met Noorwegen is een algemene overeenkomst («raamwerk»), waarin niet wordt ingegaan op quota verdeling of toegang tot de wateren. Deze zullen jaarlijks onderhandeld worden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven