21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1117 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2018

In het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad op 12 juni jl. zijn door het lid Weverling (VVD) vragen gesteld over de Europese besluitvorming in het kader van de Verordening Invasieve Uitheemse Soorten (IUS). Bij dezen vindt u mijn antwoord op deze vragen.

Het lid Weverling gaf aan dat onderschreven wordt dat deze verordening een duidelijk doel dient en dat ik vanaf de inwerkingtreding van de verordening in nauw overleg ben geweest met de sector. Het lid Weverling geeft echter ook aan dat dezelfde sector zorgen heeft over de uitvoerbaarheid van de verordening en vraagt of ik hier van op de hoogte ben. Verder vroeg hij of ik bereid ben Denemarken te steunen in haar bezwaar tegen de gepubliceerde Delegated Act, zodat er gezorgd kan worden voor een goede uitvoering die recht doet aan rechtszekerheid, proportionaliteit en daarmee juridisch houdbaar is. In het bijzonder vraagt het lid Weverling ook of een regionale aanpak mogelijk is.

In mijn beantwoording ter plekke heb ik reeds gemeld dat ik veel belang hecht aan een goede onderbouwing van de plaatsing van invasieve soorten op de Unielijst. Daarom juichen wij toe dat de Commissie – mede op verzoek van Nederland – met een uitvoeringshandeling is gekomen, waarin nauwkeurig wordt omschreven aan welke eisen de wetenschappelijke risicobeoordeling van voorgestelde soorten moet voldoen. Dat omvat ook de sociaaleconomische effecten van plaatsing van soorten op de Unielijst, waaronder mogelijke effecten op de sierteelt zoals het lid Weverling deze noemt. De Delegated Act is uitvoerig besproken in het Wetenschappelijk Forum, waar Nederland ook zijn invloed heeft aangewend. Over deze voorgestelde uitvoeringshandeling is uiteindelijk in het Wetenschappelijk Forum unaniem een positief advies uitgebracht. Dat heeft een grote verbetering van de voorbereiding bewerkstelligd en daarmee is de rechtszekerheid ook gediend.

Het is mij bekend dat de sierteelt nog niet tevreden is over de uitkomst van de Delegated Act, maar het is in mijn ogen een duidelijke stap vooruit. Ik ben het dan ook niet eens met de stelling dat soorten met een slechte onderbouwing op de Unielijst zouden worden geplaatst.

Een ander punt is dat de sociaaleconomische gevolgen van plaatsing van soorten op de lijst een minder grote rol spelen in de wetenschappelijke discussie. Het blijkt voor de sector moeilijk om geschikte gegevens aan te leveren die bij besluitvorming betrokken kunnen worden, vooral vanwege een gebrek aan geaggregeerde data. Dit blijkt ook uit onderzoek van de Wageningen Universiteit naar de sociaaleconomische aspecten van de uitbreiding van de lijst. Ook de Europese Commissie heeft stakeholders uitgenodigd om met informatie te komen, zodat dit in de besluitvorming kan worden meegenomen. In Europees verband is over deze aspecten echter vaak weinig bekend.

De bezwaren van Denemarken hebben vooral te maken met de plaatsing van de Amerikaanse nerts op de Unielijst. Denemarken zoekt naar mogelijkheden om de nertsenfokkerij te behouden vanwege het grote economische belang. De Amerikaanse nerts veroorzaakt schade aan de inheemse martersoorten in de hele EU.

Ik steun in dit geval de bezwaren van Denemarken niet. Ook bij de andere lidstaten krijgen de bezwaren van Denemarken tegen de Delegated Act weinig steun. Eerder heeft Nederland wel steun gegeven aan een Deens voorstel om wat minder frequent de lijst aan te passen en dat is overgenomen door de Commissie. Dit heb ik u ook gemeld tijdens het Algemeen Overleg op 12 juni jl.

Verder is de door het lid Weverling genoemde regionalisering in de voorbereiding van de verordening aan de orde geweest, aangezien sommige soorten alleen invasief zijn in bepaalde delen van de EU. De Commissie vindt het gezien de interne markt van de EU niet gewenst om invasieve soorten alleen voor bepaalde delen van de EU op de Unielijst te zetten, vanwege de open grenzen en open markt binnen de EU. De Commissie is hier dan ook niet toe bereid en heeft dit op verschillende momenten ook kenbaar gemaakt.

Ik acht het van belang dat er bij de verdere ontwikkeling van het Europese exotenbeleid een goed contact blijft bestaan tussen mijn departement en de betrokken sectoren, zodat ieder op tijd zijn inbreng kan leveren en er wederzijds rekening gehouden kan worden met elkaars inzichten en belangen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven