21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1034 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 juli 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 7 juli 2017 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 17 en 18 juli 2017 (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1032).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 juli 2017 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 12 juli 2017 zijn de vragen die betrekking hebben op de onderwerpen die geagendeerd zijn voor de Landbouw- en Visserijraad van 17 en 18 juli 2017 en de vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van 19 en 20 juli 2017 beantwoord. De overige vragen zullen op een later tijdstip worden beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Ziengs

Adjunct-griffier van de commissie, De Vos

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

7

     

II

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

8

     

III

Volledige agenda

20

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Geannoteerde agenda

Helaas moeten de leden van de VVD-fractie constateren dat er weer geen achtergrond document beschikbaar is. Zo wordt het lastig om een oordeel te vellen over de inzet van het werkprogramma van het nieuwe Voorzitterschap. Het lijkt sympathiek dat de vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid weer geagendeerd wordt, maar deze leden constateren dat de merkbare resultaten voor de ondernemers/boeren achter blijven. Ook op andere onderdelen mist te vaak het achtergronddocument.

De Staatssecretaris geeft aan dat hij in kan stemmen met de verordening biologische productie. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij tevreden is met het grote aantal gedelegeerde handelingen in het voorstel en kan hij aangeven hoe dit voorstel in relatie staat tot de financiële en administratieve lasten?

Frankrijk is een pilot gestart met verplichte herkomstetikettering van zuivel- en vleesproducten. Waarom zijn er, in tegenstelling tot België, nog geen statistieken over de gevolgen voor de Nederlandse export van producten? Heeft Nederland haar goedkeuring uitgesproken over deze pilot en zo ja, zijn daar voorwaarden aan gesteld zoals bijvoorbeeld het niet verstoren van de interne markt? Zo nee, waarom niet? Welke stappen gaat de Staatssecretaris zetten om vroegtijdig met België aan de bel te trekken?

Biologische landbouw

Kan de Staatssecretaris reflecteren op het bereikte resultaat? Kan de Staatssecretaris aangeven wat hij vindt van het grote aantal gedelegeerde handelingen? Op welke manier is hier in de resterende tijd nog een volgende stap in te zetten? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het bereikte resultaat uitpakt voor de Nederlandse telers? Kan hij daarin specifiek ingaan op de biologische productie in kassen op «demarcated beds»? Klopt het dat deze teelt nog alleen in Finland, Zweden en Denemarken kan plaatsvinden en betekent dit dat het in Nederland niet meer is toegestaan, vragen de leden van de VVD-fractie. Wat zijn de gevolgen hiervan voor de biologische glastuinbouw in Nederland en vindt de Staatssecretaris dit acceptabel?

Onder welke voorwaarden kan gangbaar zaaigoed worden ingezet voor de biologische teelt? Wat betekent dit voor zowel de gangbare als biologische teelt? En tot slot op dit onderwerp; wat betekent het voorliggende voorstel voor de financiële en administratieve lasten?

Crisisparaatheid voor plant- en diergezondheid

Kan de Staatssecretaris aangeven wat de voortgang is met betrekking tot de aanpak van de vogelgriep en met name de verruiming van mogelijkheden voor afzet van vrije uitloopeieren bij een crisissituatie die twaalf weken of langer duurt? Welke planning hanteert de Staatssecretaris om op dit dossier volgende stappen te kunnen zetten?

Diergeneesmiddelenverordening

Kan de Staatssecretaris ingaan op het nieuwe actieplan antimicrobiële resistentie (AMR) inzake de diergeneesmiddelenverordening? Welke stappen worden in de deze verordening gezet? Wat is de procedure (inclusief tijdpad) waarmee deze verordening na vaststelling ook in de verschillende lidstaten wordt geïmplementeerd? Wat is de reden dat het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie aan duidelijkheid te wensen over liet en hoe past dat in de lijn van de prioriteiten die lidstaten hier aan stellen?

Brief herziening van Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Omdat deze brief ook op een later moment geagendeerd zal worden hebben deze leden op dit moment geen vragen over deze brief. Wel willen zij de Staatssecretaris vragen of inmiddels duidelijk is of en hoe Eurocommissaris Hogan heeft gereageerd op de brief van een aantal leden van de landbouwcommissie naar aanleiding van een stemming over het verbieden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Ecologische Aandachtsgebieden. In deze brief hebben de parlementariërs de Eurocommissaris opgeroepen de wens van een gewone meerderheid van de Europarlementariërs serieus te nemen. Door het verbod van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal een aantal doelstellingen van deze Ecologische Aandachtsgebieden niet bereikt kunnen worden zoals bijvoorbeeld het gebruik van afrikaantjes om het aardappelaaltje te bestrijden. Een gemiste kans.

Hitteprotocollen

Als het gaat om hitteprotocollen van diertransporten is de (pluimvee)sector bereid hier stappen op te zetten. Zo ligt er een plan voor geen transporten te laten plaatsvinden bij een temperatuur van meer dan 35 graden. Deelt de Staatssecretaris de mening dat wanneer de transporttijden worden gewijzigd er, ook in het belang van de kip, op andere tijden geslacht moet kunnen worden, bijvoorbeeld in de nacht? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat het op dit moment niet mogelijk is om noodzakelijk keuringsdierenartsen te kunnen garanderen bij andere slachttijden vanwege de planning van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)? Is de Staatssecretaris het met de leden van de VVD-fractie eens dat wanneer de pluimveesector bereid is stappen te zetten, dit ook een aanpassing vergt van toezicht, keuring en planning door de NVWA? Is de Staatssecretaris bereid het toezicht en keuring bij slachthuizen door de NVWA aan te passen en zou de Staatssecretaris de Kamer hierover binnen twee weken kunnen informeren?

Visserij

De leden van de VVD-fractie vragen inmiddels standaard bij de voorbereiding van de Landbouw- en Visserijraad naar de stand van zaken rondom de Brexit in relatie tot de Nederlandse visserij. Vorige week d.d. 2 juli 2017 hebben de Britten aangegeven het internationale visserijverdrag (London Fisheries Convention, dat in 1964 met verschillende lidstaten werd afgesloten) te willen opzeggen. Over de consequenties hiervan hebben de leden Visser (VVD) en Bruins (CU) op 5 juli 2017 schriftelijke vragen ingediend, maar de leden van de VVD-fractie willen ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad de staatsecretaris vragen wat deze recente ontwikkelingen gaan betekenen voor de Nederlandse en gezamenlijke Europese inzet tijdens de Brexit-onderhandelingen. Deelt de Staatssecretaris de mening van deze leden dat deze zet van de Britten het startschot betekent voor taaie onderhandelingen op het visserijdossier? En dat het duidelijk is dat Britten meer gebiedscontrole op de Noordzee willen? De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen om tijdens de aankomende Raad te inventariseren hoe andere Europese landen tegen dit besluit aankijken en welke vorm van Europese samenwerking er in dit stadium kan worden opgezocht? Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Verder hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen en opmerkingen bij de recent gepubliceerde vangstadviezen van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Deze leden vragen zich af hoe het toch kan dat als onderzoeken uitwijzen dat het goed gaat met de visserijbestanden, de quota niet of nauwelijks wordt aangepast dan wel flink worden verlaagd? Wat zijn nu de uitgangspunten voor het vaststellen van de quota? Zijn deze recent aangepast? En zo ja, op welke wijze en op wiens verzoek? En wat betekenen de ICES-voorstellen voor de Nederlandse visserij? De leden van de VVD- fractie vinden het voorstel voor schol echt onbegrijpelijk, deelt de Staatssecretaris deze mening? Zo nee, waarom niet? Het is namelijk nog nooit zo goed met de scholpopulatie gegaan sinds 1957 in de Noordzee, maar toch zijn de eisen weer aangescherpt en mag er vanaf 2018 35% minder schol worden gevangen. Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan? Wat wordt de Nederlandse inzet? Wat maakt dat een papieren werkelijkheid, de onderzoekresultaten, zo ver van de praktijk verwijderd raken en daarmee de Nederlandse vissers de dupe zijn?

Kan de Staatssecretaris aangeven wat de voorzorgsbenadering voor Nederland precies behelst? Wat betekent dit voor de TAC's? En wat betekent de voorgestelde is geval-tot-geval-benadering? Welke garanties biedt het voorstel dat de quota voor de bestanden die in 2018 onder de aanlandplicht vallen, opgehoogd moeten worden om te compenseren voor de ongewenste bijvangsten?

Wat vindt de staatsecretaris van de constatering in de recent gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie (COM 2017, nr. 368), dat er nog wel veel problemen zijn met de invoering van de aanlandplicht en dat met name in de Middellandse Zee vanwege gebrek aan goede controles ernstige overbevissing een groot probleem is? Welke mogelijkheden ziet de staatsecretaris om de Nederlandse problemen met de aanlandplicht in dit kader weer te agenderen, naast de gewenste ophoging van de quota? En op welke wijze worden de landen in de Middellandse zee aangesproken op het gebrek van controles? En hoe kan dit gebrek aan controles ingrijpen op de voorstellen van de vangstmogelijkheden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad op 17 en 18 juli 2017. Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat het schol-quotum er beter voor staat dan ooit maar dat toch een reductie van de TAC (total allowable catch) wordt voorgesteld. Deze leden vragen de Staatssecretaris of hij voornemens is zich te verzetten tegen deze reductie van het schol quotum. Daarnaast vragen zij wat de stand van zaken is ten aanzien van de niet verdere reductie van quota van visbestanden waarvan onvoldoende gegevens bekend zijn en wat de Staatssecretaris gaat doen om ervoor te zorgen dat visbestanden waarvan onvoldoende gegevens bekend zijn automatisch worden gereduceerd.

De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat er aan de onzekerheid voor onze biologische boeren snel een einde komt. Een compliment is op zijn plaats voor het Maltese voorzitterschap en Eurocommissaris Hogan om toch nog een compromisvoorstel voor elkaar te krijgen. Wel vragen deze leden zich af aan welke Nederlandse kritiekpunten niet wordt voldaan en welke gevolgen dit heeft voor de Nederlandse biologische sector.

Eurocommissaris Hogan heeft de mogelijkheid geboden om binnen de Gemeenschappelijke Marktordening eenmalig vrije uitloop leghennenbedrijven die financieel getroffen zijn door de ophokplicht in verband met de vogelgriep financieel tegemoet te komen via «exceptional market measures». De leden van de CDA-fractie vragen zich af welke landen gebruik maken van deze regeling of daartoe voornemens zijn? Hoe wordt de uitvoering van de regeling vorm gegeven, zo vragen deze leden? Is voor de Staatssecretaris inmiddels inzichtelijk welke landen tegen de regels in het toelieten dat eieren van te lang opgehokte leghennen in een vrije uitloopstal werden gelabeld als vrije uitloop eieren? Naar aanleiding van de gedachtewisseling met deze leden bij het debat over de herziening heffingenstelsel Diergezondheidsfonds vragen zij zich af of de Staatssecretaris nog een nader voorstel heeft gekregen van de pluimveesector om gebruik te maken van de «Hogan regeling»? Wordt nog gesproken over het nadere voorstel? Zo nee, waarom niet? Kan de Staatssecretaris toelichten op welke juridische grondslag differentiatie voor nadeelcompensatie mogelijk is? Heeft de Staatssecretaris mogelijke alternatieve juridische grondslagen onderzocht?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Deze gaan hierover graag het gesprek aan met de nieuwe bewindspersoon bij een daarover te houden algemeen overleg. Zij zijn in de veronderstelling dat voordat deze belangrijke inzet in de Tweede Kamer wordt besproken terughoudendheid wordt betracht door deze regering in haar inbreng bij de Landbouw- en Visserijraad. Is dit ook het geval, zo vragen deze leden?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de commissievoorstellen met voorwaarden aan gebruik van een drietal neonicotinoïden. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat hij gaat doen met de analyses gemaakt door het Ctgb en de NVWA? Wat gaat hij doen met de door deze onafhankelijke instanties getrokken conclusies? Voor welke aanpassingen van het Commissievoorstel gaat hij pleiten in navolging van de analyse van het Ctgb? Zo nee, waarom gaat hij niet pleiten voor wijzigingen van het voorstel in lijn met de conclusies van Ctgb? Is de Staatssecretaris van mening dat de betreffende neonicotinoïden verboden moeten worden, als alternatieve middelen mogelijk nog schadelijker zijn, zo vragen zij. Kan de Staatssecretaris verklaren waarom Nederland enerzijds het toetsingskader voor bijen (Bee Guidance) ter discussie stelt en anderzijds besluitvorming op basis hiervan ondersteunt? Is het mogelijk om de besluitvorming over deze commissievoorstellen uit te stellen totdat dit toetsingskader is vastgesteld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. En is hij bereid om hiervoor te pleiten? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Herkomstetikettering van zuivel

De Franse regering is een pilot gestart waarbij de herkomst van zuivel- en vleesproducten verplicht moet worden aangeduid. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn daar een groot voorstander van, en zij menen dat ook de Nederlandse regering dat zou moeten zijn, gelet op de mogelijkheden die dat biedt om de Nederlandse productie van vlees en zuivel naar hogere standaarden te tillen en daarbij de mogelijkheden te kunnen benutten om die hogere standaarden te vertalen naar een betere prijs voor dat zogeheten kwaliteitsproduct. Vooral gelet op de aangenomen motie van het lid Ouwehand voor weidegang voor alle Nederlandse melkkoeien is het van groot belang deze mogelijkheden aan te grijpen, omdat het een nationale én internationale onomstreden pré wordt dat Nederlandse melk altijd afkomstig is van koeien die weidegang hebben gehad. Deze leden zijn dan ook zeer verbaasd te lezen dat het kabinet de pilot afwijst, en zich verzet tegen verplichte herkomstetikettering. Is de Staatssecretaris bereid om toe te geven dat hij daarmee de mogelijkheden voor een betere prijs voor melk die op diervriendelijker wijze is geproduceerd de pas afsnijdt? Hoe vindt hij dat te rechtvaardigen in het licht van zijn eigen opmerkingen in het debat over de weidegang dat het van belang is een goede prijs te behouden voor weidemelk? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn het daar zeer mee eens maar zijn, anders dan het kabinet, wél bereid daar dan ook alle mogelijkheden voor te benutten en te creëren die er zijn. Waarom is het kabinet er niet toe bereid de kansen voor een betere prijs voor Nederlandse producten die duurzamer zijn geproduceerd te benutten?

Deze leden dringen er bij de Staatssecretaris op aan zijn verzet tegen de Franse pilot te staken, en juist te pleiten voor herkomstetikettering in het belang van de prijsontwikkeling die hoort bij de opdracht om de Nederlandse productie te verduurzamen.

Europese sojaverklaring

Hulde voor de Europese lidstaten die een front willen vormen tegen de teelt van gentechgewassen én het gebruik van genetisch gemanipuleerde voedergewassen in de Europese Unie. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie moedigen het kabinet aan deze Europese Sojaverklaring volmondig te ondersteunen en zij zijn zeer benieuwd naar de vervolgontwikkelingen. Ziet het kabinet ook mogelijkheden om niet zozeer de teelt van soja in Europa te bevorderen, alswel eiwitgewassen op zichzelf? Hoe wordt de (agro)biodiversiteit geborgd en wat is de inzet om monoculturen in de Europese landbouw zoveel mogelijk te voorkomen en/of te vervangen door gevarieerde teelt? En, last but not least: zal de proteïnestrategie erin voorzien dat een duurzame productie van eiwit ook vraagt om een verschuiving van de productie van dierlijke eiwitten naar plantaardige eiwitten voor menselijke consumptie? Is de Staatssecretaris bereid er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat al deze onderdelen deel moeten gaan uitmaken van de proteïnestrategie?

Glyfosaat en neonicotinoïden

De verwachting is dat de Europese Commissie tijdens de vergadering van SCoPAFF van 19 en 20 juli een voorstel zal presenteren voor een verlenging van de toelating van glyfosaat. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat glyfosaat – net als andere chemische bestrijdingsmiddelen – zo snel mogelijk van de markt moet worden gehaald. Ruim 1,3 miljoen Europese burgers onderstrepen die wens door het tekenen van het Europese Burgerinitiatief dat oproept om glyfosaat te verbieden. Het vereiste aantal handtekeningen (1 miljoen) is daarmee ruimschoots behaald, en de Europese Commissie zal dus een antwoord moeten geven op het initiatief. Is de Staatssecretaris bereid er bij de Europese Commissie op aan te dringen het burgerinitiatief serieus te nemen? Welke consequenties verbindt hij zelf aan deze breed gesteunde oproep van Europese burgers? Welke inzet kan de Kamer van het kabinet verwachten om de recent gepresenteerde ambities van de sector zelf, om in 2030 zonder chemische bestrijdingsmiddelen te werken, via een Europese aanpak te ondersteunen? Ligt het voor de hand om te blijven instemmen met Europese toelatingen van chemische bestrijdingsmiddelen als de Nederlandse tuin- en akkerbouwsector en de bollensector naar een manier van telen willen waarbij die middelen niet meer worden gebruikt? En is de Staatssecretaris er, mede gelet op de recent verschenen grootste veldstudie ooit naar de gevolgen van neonicotinoïden op insecten als de bij, nu in ieder geval toe bereid om er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat een totaalverbod op alle neonicotinoïden niet langer kan uit kan blijven?

Fosfaat

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de definitieve fosfaat- en stikproductie 2016, zoals vastgesteld door het CBS. Wat opvalt is dat voor de definitieve vaststelling van de totale fosfaatproductie niet alleen gekeken wordt naar dieraantallen, maar ook naar werkelijk voergebruik en werkelijke mineralengehalten in het voer. Dat roept de vraag op of de manier waarop de fosfaatproductie in 2017 (alleen dieraantallen) wel voldoende inzichtelijk maakt wat de werkelijke fosfaatproductie is. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat pas halverwege 2018 de werkelijke fosfaatproductie over 2017 kan worden vastgesteld, omdat ook dan pas de totale melkproductie bekend is? Hoe verhoudt die onzekerheid zich tot de afrekening die eind 2017 komt voor het behoud van de derogatie? Deze leden krijgen signalen dat melkveehouders, al dan niet via de omweg van fosforsupplementen, de hoeveelheid fosfor die dieren krijgen toegediend opkrikken. Kan de Staatssecretaris reageren op de verschillen in het vaststellen van de hoeveelheid fosfaatproductie gebaseerd op het aantal dieren, en op de fosfaatproductie die blijkt uit de totale hoeveelheid geproduceerde melk?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met kennisgenomen van de Nederlandse inzet voor de modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Zij hebben enkele kritische vragen.

De Staatssecretaris wil aansturen op afschaffing van de huidige inkomenssteun. Kan de Staatssecretaris een inschatting geven van de gevolgen voor de Nederlandse landbouw? Welke analyses en rapporten heeft hij bij de opstelling van de Nederlandse inzet betrokken?

Volgens artikel 39 van het Verdrag over de Werking van de Europese Unie moet het Europees landbouwbeleid landbouwers afdoende mogelijkheden bieden om een redelijk inkomen te verwerven. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het van belang is dat het verdienmodel van boeren en tuinders versterkt wordt, zodat dat de landbouw een vitale sector blijft die een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan regionale werkgelegenheid en een positieve handelsbalans en die in staat is om te investeren in vernieuwing en verduurzaming? Hoe groot is het risico dat maatregelen ter versterking van de positie van primaire producenten in de keten onvoldoende opwegen tegen afschaffing van de inkomenssteun en dat het verdienmodel hierdoor nog verder onder druk komt te steen? Is de Staatssecretaris voornemens in het nationale beleid meer maatregelen te nemen om het verdienmodel van boeren en tuinders te versterken, bijvoorbeeld door hervorming van het pachtbeleid, afschaffing van de assurantiebelasting voor de brede weersverzekering, behoud van de BTW landbouwregeling, enzovoorts? Zo ja, hoe?

De Staatssecretaris geeft aan dat marktoriëntatie het uitgangspunt moet zijn. Het probleem is dat de tienduizenden boeren en tuinders niet goed in staat zijn om het aanbod af te stemmen op de vraag. Zo wordt bij een lage melkprijs eerder meer dan minder melk geproduceerd, omdat melkveehouders voldoende cashflow willen houden. In hoeverre staat de Staatssecretaris open voor bepaalde vormen van productiebeheersing?

Is de veronderstelling juist dat onder meer Vlaamse en Franse boeren meer financiële steun krijgen buitenom het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dan Nederlandse boeren? De leden van de SGP-fractie verwijzen in dit verband naar onder meer het Vlaamse Rampenfonds, de afspraken tussen de Franse regering, zuivelindustrie, distributieketens en landbouworganisaties over een minimale melkprijs van 34 eurocent per liter (2015), en de lastenverlichting voor Franse boeren door verlaging van premies voor sociale verzekeringen (2016). Hoe wil de Staatssecretaris ervoor zorgen dat er bij afschaffing van de inkomenssteun in combinatie met de door hem gewenste beleidsruimte sprake blijft van een gelijk speelveld en dat andere lidstaten er niet voor kiezen om hun boeren buitenom het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid meer steun te geven?

De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij de subsidiariteit van consumentenvoorlichting en voedselinnovatie via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Wat is precies de toegevoegde waarde van een Europese aanpak via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid bovenop nationaal beleid?

Deze leden hebben verder nog een vraag naar aanleiding van de fosfaatproductiecijfers. Kan de Staatssecretaris een inschatting geven van de verwachte fosfaatproductie in 2018 voor de verschillende sectoren?

II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Geannoteerde agenda

Helaas moeten de leden van de VVD-fractie constateren dat er weer geen achtergrond document beschikbaar is. Zo wordt het lastig om een oordeel te vellen over de inzet van het werkprogramma van het nieuwe Voorzitterschap.

Ik deel de wens van de Kamer om achtergronddocumenten tijdig te ontvangen.

In het verslag over deze Raad zal ik uw Kamer informeren over de onderwerpen die in het werkprogramma staan.

Het lijkt sympathiek dat de vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid weer geagendeerd wordt, maar deze leden constateren dat de merkbare resultaten voor de ondernemers/boeren achter blijven.

Binnen de kaders van het in 2013 overeengekomen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) heeft Commissaris Hogan de afgelopen jaren sterk ingezet op vereenvoudiging van de gedelegeerde verordeningen. Zo zijn recent diverse praktische knelpunten opgelost in de regelgeving over ecologische aandachtsgebieden. Hierdoor mogen akkerranden die breder zijn dan 20 meter voortaan tot een breedte van 20 meter meetellen voor de vergroening. Volgens de oude regels moesten zulke brede akkerranden volledig worden afgekeurd voor de vergroening en dat zorgde ook in Nederland voor onbegrip. Ik waardeer het dat de Commissaris oog heeft voor dergelijke knelpunten en daar ook praktische oplossingen voor heeft gecreëerd in de verordening. Momenteel wordt in het kader van de Omnibusverordening met het Europees Parlement onderhandeld over vereenvoudiging van de basisverordeningen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) is het kabinet echter van mening dat er op het vlak van vereenvoudiging meer moet gebeuren. De regering streeft naar een nieuw GLB met aanmerkelijk lagere lasten en kosten voor ondernemers en overheid (Rijk, provincies, RVO.nl). Daarvoor moet de architectuur van het GLB fundamenteel worden herzien.

Ook op andere onderdelen mist te vaak het achtergronddocument.

De Staatssecretaris geeft aan dat hij in kan stemmen met de verordening biologische productie. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij tevreden is met het grote aantal gedelegeerde handelingen in het voorstel en kan hij aangeven hoe dit voorstel in relatie staat tot de financiële en administratieve lasten?

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn brief die u separaat ontvangt over het voorlopige akkoord in de triloog-onderhandelingen over de herziening van de verordening inzake biologische landbouw en waarin ik mijn appreciatie geef van dit voorlopige akkoord.

Frankrijk is een pilot gestart met verplichte herkomstetikettering van zuivel- en vleesproducten. Waarom zijn er, in tegenstelling tot België, nog geen statistieken over de gevolgen voor de Nederlandse export van producten? Heeft Nederland haar goedkeuring uitgesproken over deze pilot en zo ja, zijn daar voorwaarden aan gesteld zoals bijvoorbeeld het niet verstoren van de interne markt? Zo nee, waarom niet? Welke stappen gaat de Staatssecretaris zetten om vroegtijdig met België aan de bel te trekken?

De mogelijkheid voor het kabinet om te handelen tegen nationale regelgeving van lidstaten is zeer beperkt. Lidstaten mogen conform artikel 39 van Verordening (EU) 1169/2011 maatregelen nemen waarbij verplichte etikettering wordt opgelegd voor specifieke typen of categorieën levensmiddelen. De maatregelen moeten wel gerechtvaardigd zijn middels een of meer redenen zoals vermeld in artikel 39 (bescherming van de volksgezondheid of de consument of preventie van fraude). De pilot voor verplichte herkomstetikettering in Frankrijk geldt alleen voor Franse producenten. Omdat het een nationale maatregel betreft kan de Europese Commissie er geen voorwaarden aan verbinden. Wel is het voor lidstaten en derde landen mogelijk binnen twee maanden na publicatie van de notificatie op de website van de Europese Commissie1bezwaar te maken. Nederland heeft dit gedaan. Ook heeft Nederland, evenals andere lidstaten, zorgen geuit over de pilot toen deze op 12 april 2016 werd besproken in SCoPAFF en per brief aan de Europese Commissie op 20 april 2016.

Het is vervolgens echter aan de Europese Commissie of ze op grond hiervan bezwaar aantekent tegen de lidstaat die het voornemen heeft de nationale maatregel te treffen. De Europese Commissie heeft de pilot toegestaan. De Europese Commissie heeft lidstaten die pilots voor verplichte herkomstetikettering invoeren er wel nadrukkelijk op gewezen dat de lidstaten de maatregel moeten notificeren bij de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO). Vorige week heeft de Europese Commissie aangegeven dat dit tot op heden niet is gedaan.

Het kabinet is voorstander van op EU-niveau geharmoniseerde maatregelen over herkomstetikettering. Dergelijke maatregelen moeten minimaal voldoen aan de bepalingen uit verordening (EU) 1169/2011 over voedselinformatie voor consumenten. Bij nationale initiatieven stelt elke lidstaat andere eisen. Dit is niet bevorderlijk voor de interne marktwerking. Verder is het kabinet van mening dat bij het overwegen van etikettering altijd zal moeten worden nagegaan wat de effecten zijn op productie- en controlekosten. Deze moeten proportioneel zijn. De verwachting van het kabinet is dat voor verplichte herkomstetikettering van melk en melkproducten de kosten disproportioneel zijn. Dit wordt ondersteund door onderzoek van de Europese Commissie uit 2015. Om deze redenen is Nederland geen voorstander van de Franse pilot. Wel ziet het kabinet een groeiende interesse bij een deel van de consumenten in de herkomst van voedsel. Herkomstetikettering kan voor een deel van de markt dus interessant zijn. Het kabinet is echter van mening dat herkomstetikettering vrijwillig zou moeten zijn en een keus van de producent.

Het kabinet hecht aan een goede statistische onderbouwing van eventuele gevolgen van de Franse pilot. De Franse maatregel is ingegaan op 1 januari 2017. Veranderingen in zuivelexport naar Frankrijk kunnen meerdere oorzaken hebben. ZuivelNL en de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) houden in Nederland exportstatistieken voor zuivelproducten bij. Volgens NZO is het op dit moment nog te vroeg voor een goede duiding van de exportstatistieken van zuivelproducten.

Biologische landbouw

Kan de Staatssecretaris reflecteren op het bereikte resultaat? Kan de Staatssecretaris aangeven wat hij vindt van het grote aantal gedelegeerde handelingen? Op welke manier is hier in de resterende tijd nog een volgende stap in te zetten? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het bereikte resultaat uitpakt voor de Nederlandse telers? Kan hij daarin specifiek ingaan op de biologische productie in kassen op «demarcated beds»? Klopt het dat deze teelt nog alleen in Finland, Zweden en Denemarken kan plaatsvinden en betekent dit dat het in Nederland niet meer is toegestaan, vragen de leden van de VVD-fractie. Wat zijn de gevolgen hiervan voor de biologische glastuinbouw in Nederland en vindt de Staatssecretaris dit acceptabel?

Onder welke voorwaarden kan gangbaar zaaigoed worden ingezet voor de biologische teelt? Wat betekent dit voor zowel de gangbare als biologische teelt? En tot slot op dit onderwerp; wat betekent het voorliggende voorstel voor de financiële en administratieve lasten?

Ook voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de brief die u separaat ontvangt over het voorlopige akkoord in de triloog-onderhandelingen over de herziening van de verordening inzake biologische landbouw en waarin ik mijn appreciatie geef van dit voorlopige akkoord.

Diergeneesmiddelenverordening

Kan de Staatssecretaris ingaan op het nieuwe actieplan antimicrobiële resistentie (AMR) inzake de diergeneesmiddelenverordening? Welke stappen worden in de deze verordening gezet? Wat is de procedure (inclusief tijdpad) waarmee deze verordening na vaststelling ook in de verschillende lidstaten wordt geïmplementeerd? Wat is de reden dat het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie aan duidelijkheid te wensen over liet en hoe past dat in de lijn van de prioriteiten die lidstaten hier aan stellen?

In de Raadsconclusies over antimicrobiële resistentie (AMR) die tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap zijn aangenomen is o.a. afgesproken dat de Europese Commissie samen met de lidstaten een nieuw EU One Health actieplan AMR zou opstellen. De Europese Commissie heeft dit plan op 29 juni jl. gepresenteerd2 en zal het tijdens de Raad toelichten.

De Europese Commissie heeft de lidstaten in beperkte mate betrokken bij het opstellen van het actieplan, namelijk via een questionnaire en één ambtelijke bijeenkomst. Tijdens ons EU-voorzitterschap heeft Nederland aangedrongen op meer interactie. Het plan biedt echter een raamwerk voor verdergaande actie om AMR te verminderen en ontwikkeling en beschikbaarheid van nieuwe antibiotica te stimuleren.

Hoewel de meeste relevante onderdelen genoemd zijn, kan het plan naar mijn mening ambitieuzer, door meer concrete maatregelen en doelen op te nemen. Daarbij zijn enkele acties uit de Raadsconclusies AMR momenteel niet of onvoldoende opgenomen in het actieplan. Nederland zal de Europese Commissie hierover in de Raad enkele vragen stellen. U wordt deze zomer via een BNC-fiche nader geïnformeerd over het Europese actieplan en de ambitie om AMR te beperken.

De diergeneesmiddelenverordening wordt op dit moment nog in de raadswerkgroepen besproken. Het Ests voorzitterschap beoogt voor het einde van het jaar een mandaat te krijgen voor de onderhandelingen met het Europees Parlement. Het tijdpad tot aan de definitieve vaststelling door de Raad en het Europees Parlement is afhankelijk van de vordering van de onderhandelingen. Ik verwacht dat de verordening niet eerder dan 2020 van kracht zal worden in de lidstaten. Lidstaten hechten veel belang aan de verordening. Het voorstel van de Europese Commissie kent echter veel bepalingen en is van een dusdanige technische aard dat het proces meer tijd nodig heeft dan van te voren was verwacht.

Brief herziening van Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Omdat deze brief ook op een later moment geagendeerd zal worden hebben deze leden op dit moment geen vragen over deze brief. Wel willen zij de Staatssecretaris vragen of inmiddels duidelijk is of en hoe Eurocommissaris Hogan heeft gereageerd op de brief van een aantal leden van de landbouwcommissie naar aanleiding van een stemming over het verbieden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Ecologische Aandachtsgebieden. In deze brief hebben de parlementariërs de Eurocommissaris opgeroepen de wens van een gewone meerderheid van de Europarlementariërs serieus te nemen. Door het verbod van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal een aantal doelstellingen van deze Ecologische Aandachtsgebieden niet bereikt kunnen worden zoals bijvoorbeeld het gebruik van afrikaantjes om het aardappelaaltje te bestrijden. Een gemiste kans.

Het is niet mijn verwachting dat Commissaris Hogan op deze brief terug zal komen. De Europese Commissie heeft na de stemming in het Europees Parlement de betreffende verordening gepubliceerd in het Publicatieblad (L167 van 30 juni jl.)3. Daarin is bepaald dat het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van toepassing zal zijn op steunaanvragen die betrekking hebben op de kalenderjaren vanaf 1 januari 2018.

Visserij

De leden van de VVD-fractie vragen inmiddels standaard bij de voorbereiding van de Landbouw- en Visserijraad naar de stand van zaken rondom de Brexit in relatie tot de Nederlandse visserij. Vorige week d.d. 2 juli 2017 hebben de Britten aangegeven het internationale visserijverdrag (London Fisheries Convention, dat in 1964 met verschillende lidstaten werd afgesloten) te willen opzeggen. Over de consequenties hiervan hebben de leden Visser (VVD) en Bruins (CU) op 5 juli 2017 schriftelijke vragen ingediend, maar de leden van de VVD-fractie willen ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad de staatsecretaris vragen wat deze recente ontwikkelingen gaan betekenen voor de Nederlandse en gezamenlijke Europese inzet tijdens de Brexit-onderhandelingen. Deelt de Staatssecretaris de mening van deze leden dat deze zet van de Britten het startschot betekent voor taaie onderhandelingen op het visserijdossier? En dat het duidelijk is dat Britten meer gebiedscontrole op de Noordzee willen? De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen om tijdens de aankomende Raad te inventariseren hoe andere Europese landen tegen dit besluit aankijken en welke vorm van Europese samenwerking er in dit stadium kan worden opgezocht? Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Al tijdens de campagne voor het Britse referendum werd het onderwerp visserij stevig neergezet door de voorstanders van Brexit. Er werd op gewezen dat het Verenigd Koninkrijk bij een uittreding uit de Europese Unie, weer de controle zou krijgen over de eigen Exclusieve Economische Zone (EEZ, 200 zeemijlen uit de kust). Ook na het referendum is door de Britten, zowel door de sector als door de Britse Minister voor Visserij, herhaaldelijk aangegeven dat visserij hoog op de agenda zou komen te staan. De opzegging van de London Fisheries Convention door de Britten voegt daaraan geen nieuwe feiten toe. Het ligt immers voor de hand dat de Britten, die regie willen in de 200 mijl uit hun eigen EEZ, niet gebonden willen zijn aan een oud verdrag met afspraken over een kleine strook binnen die 200 mijl, te weten het gebied tussen de 6 en 12 mijl uit de kust.

In de afgelopen dagen is er desalniettemin direct overleg geweest tussen de belanghebbende lidstaten en de Europese Commissie over de mogelijke consequenties van deze opzegging. De lidstaten met visserijbelangen in Britse wateren hebben al intensief contact sinds het Britse referendum in juni 2016. Deze groep lidstaten zal de komende tijd in diverse internationale overlegsituaties intensief met elkaar blijven spreken over de visserijsector.

Verder hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen en opmerkingen bij de recent gepubliceerde vangstadviezen van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Deze leden vragen zich af hoe het toch kan dat als onderzoeken uitwijzen dat het goed gaat met de visserijbestanden, de quota niet of nauwelijks wordt aangepast dan wel flink worden verlaagd? Wat zijn nu de uitgangspunten voor het vaststellen van de quota? Zijn deze recent aangepast? En zo ja, op welke wijze en op wiens verzoek? En wat betekenen de ICES-voorstellen voor de Nederlandse visserij? De leden van de VVD-fractie vinden het voorstel voor schol echt onbegrijpelijk, deelt de Staatssecretaris deze mening? Zo nee, waarom niet? Het is namelijk nog nooit zo goed met de scholpopulatie gegaan sinds 1957 in de Noordzee, maar toch zijn de eisen weer aangescherpt en mag er vanaf 2018 35% minder schol worden gevangen. Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan? Wat wordt de Nederlandse inzet? Wat maakt dat een papieren werkelijkheid, de onderzoekresultaten, zo ver van de praktijk verwijderd raken en daarmee de Nederlandse vissers de dupe zijn?

Ik heb kennis genomen van de vangstadviezen die ICES heeft gepubliceerd en ik ben deze aan het bestuderen. Ik zal mijn inzet bepalen op het moment dat ik beschik over de voorstellen van de Europese Commissie voor de vangstmogelijkheden in 2018. Deze voorstellen verwacht ik in het najaar.

In algemene zin is het goed om voor ogen te houden dat de adviezen van de wetenschappers van ICES niet alleen rekening houden met de omvang van een visbestand, maar ook met de mate van reproductie, en dus de aangroei van het paaibestand, de volwassen dieren, met jonge vis. Een slecht reproductiejaar is niet direct zichtbaar in de omvang van het paaibestand, maar zal in latere jaren wel leiden tot een afname. Het vangstadvies moet daarop dan ook worden verlaagd.

Ten aanzien van het scholbestand is mij ook opgevallen dat er een forse reductie wordt geadviseerd. Dit lijkt strijdig met de goede toestand van het bestand. Nadere bestudering van het advies laat zien dat deze reductie noodzakelijk is om het niveau van Maximale Duurzame Opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te kunnen bereiken. Op basis van het beheerplan voor tong en schol was voorheen een hogere sterfte van het paaibestand door visserij toegestaan. Nu het beheerplan niet meer van toepassing is op het bestand, zijn de principes van MSY leidend. Bestudering van het advies laat ook zien dat er in 2018 nog wel méér gevangen mag worden dan er in 2016 daadwerkelijk ís gevangen. Op basis van dit advies hoeft de daadwerkelijke visserij en de daadwerkelijke vangst dus niet te worden teruggedrongen. Maar ik begrijp dat dit specifieke advies kan leiden tot onrust bij vissers. Ik zal mij de komende weken goed laten informeren over de achtergrond van de vangstadviezen, en in het bijzonder het advies voor schol.

Kan de Staatssecretaris aangeven wat de voorzorgsbenadering voor Nederland precies behelst? Wat betekent dit voor de TAC's? En wat betekent de voorgestelde is geval-tot-geval-benadering?

Van sommige soorten zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om vast te stellen wat de MSY is. In deze gevallen wordt onder andere een automatische reductie van 20% voorgesteld in de vangstadviezen. Uiteraard ben ik voorstander van voorzorgsmaatregelen als die nodig zijn voor het herstel van een bestand. Ik ben echter geen voorstander van automatische reducties voor alle gegevensarme bestanden. In sommige gevallen zijn er namelijk wel genoeg gegevens beschikbaar om een trend vast te stellen, al kan MSY niet wetenschappelijk worden vastgesteld. Bij een bestand waar een positieve trend zichtbaar is, acht ik een reductie van 20% niet aan de orde. Daarom pleit ik er voor per geval te kijken naar de gegevens die wel beschikbaar zijn. Daarnaast zet ik in op het verzamelen van nog meer gegevens van deze soorten, zodat MSY wél zo snel mogelijk kan worden vastgesteld.

Welke garanties biedt het voorstel dat de quota voor de bestanden die in 2018 onder de aanlandplicht vallen, opgehoogd moeten worden om te compenseren voor de ongewenste bijvangsten?

Zoals ook in de afgelopen twee jaar het geval was, ga ik er vanuit dat de Europese Commissie in de voorstellen voor de vangstmogelijkheden voor 2018 rekening zal houden met de soorten die in 2018 onder de aanlandplicht gaan vallen. Aangezien in het verleden is afgesproken dat de aanlandplicht geen negatieve effecten mag hebben op de omvang van de quota van verhandelbare vis, moet de hoeveelheid te verwachten ondermaatse vis bij het quotum worden opgeteld. Ik heb er in de afgelopen jaren voor gepleit dat dit quotum voor ondermaatse vis de werkelijkheid reflecteert en zal dat ook bij de komende onderhandelingen over de vangstmogelijkheden doen.

Wat vindt de staatsecretaris van de constatering in de recent gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie (COM (2017), 368), dat er nog wel veel problemen zijn met de invoering van de aanlandplicht en dat met name in de Middellandse Zee vanwege gebrek aan goede controles ernstige overbevissing een groot probleem is? Welke mogelijkheden ziet de staatsecretaris om de Nederlandse problemen met de aanlandplicht in dit kader weer te agenderen, naast de gewenste ophoging van de quota? En op welke wijze worden de landen in de Middellandse Zee aangesproken op het gebrek van controles? En hoe kan dit gebrek aan controles ingrijpen op de voorstellen van de vangstmogelijkheden?

Ik deel de zorgen van de Commissaris over de toestand van de visbestanden in de Middellandse Zee. Deze situatie is niet alleen zorgelijk vanuit een ecologisch perspectief maar ook vanuit een sociaaleconomisch perspectief. Als er op korte termijn geen veranderingen plaatsvinden kan dat verstrekkende gevolgen hebben voor de vele kleine ondernemers die afhankelijk zijn van de vis in de Middellandse Zee. Ik steun de Europese Commissie daarom op dit dossier en bij de plannen voor verbetering. Ik ben daarnaast verheugd en trots op wat wij met omringende landen in de Noordzee al wel bereikt hebben en heb de ambitie om dit niveau van beheer vast te houden. Ik zie in de zorgelijke toestand op de Middellandse Zee geen aanleiding om de aanlandplicht in de Noordzee ter discussie te stellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad op 17 en 18 juli 2017. Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat het scholquotum er beter voor staat dan ooit maar dat toch een reductie van de TAC (total allowable catch) wordt voorgesteld. Deze leden vragen de Staatssecretaris of hij voornemens is zich te verzetten tegen deze reductie van het scholquotum. Daarnaast vragen zij wat de stand van zaken is ten aanzien van de niet verdere reductie van quota van visbestanden waarvan onvoldoende gegevens bekend zijn en wat de Staatssecretaris gaat doen om ervoor te zorgen dat visbestanden waarvan onvoldoende gegevens bekend zijn niet automatisch worden gereduceerd.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op bovenstaande vraag van de VVD-fractie over het scholquotum en automatische vangstreducties voor gegevensarme bestanden.

De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat er aan de onzekerheid voor onze biologische boeren snel een einde komt. Een compliment is op zijn plaats voor het Maltese voorzitterschap en Eurocommissaris Hogan om toch nog een compromisvoorstel voor elkaar te krijgen. Wel vragen deze leden zich af aan welke Nederlandse kritiekpunten niet wordt voldaan en welke gevolgen dit heeft voor de Nederlandse biologische sector.

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn brief over het voorlopige akkoord in de triloog-onderhandelingen over de herziening van de verordening inzake biologische landbouw en waarin ik mijn appreciatie geef van dit voorlopige akkoord.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Deze gaan hierover graag het gesprek aan met de nieuwe bewindspersoon bij een daarover te houden algemeen overleg. Zij zijn in de veronderstelling dat voordat deze belangrijke inzet in de Tweede Kamer wordt besproken terughoudendheid wordt betracht door deze regering in haar inbreng bij de Landbouw- en Visserijraad. Is dit ook het geval, zo vragen deze leden?

Het kabinet zal elke gelegenheid benutten om de discussie over de toekomst van het GLB te beïnvloeden en derhalve zal ook de bespreking in de komende Landbouw- en Visserijraad worden aangegrepen om de Nederlandse inzet helder voor het voetlicht te brengen. Met de presentatie van de Europese Commissie over de resultaten van de consultatieronde gaat de discussie een volgende fase in die de komende maanden moet leiden tot een meer concrete richting van de modernisering van het GLB. Nederland zal daarin een nadrukkelijke rol moeten blijven spelen. In de Raad zal uiteraard wel gewezen worden op de demissionaire status van het kabinet en de mogelijkheid dat een nieuw kabinet andere accenten aanbrengt.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de commissievoorstellen met voorwaarden aan gebruik van een drietal neonicotinoïden. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat hij gaat doen met de analyses gemaakt door het Ctgb en de NVWA? Wat gaat hij doen met de door deze onafhankelijke instanties getrokken conclusies? Voor welke aanpassingen van het Commissievoorstel gaat hij pleiten in navolging van de analyse van het Ctgb? Zo nee, waarom gaat hij niet pleiten voor wijzigingen van het voorstel in lijn met de conclusies van Ctgb? Is de Staatssecretaris van mening dat de betreffende neonicotinoïden verboden moeten worden, als alternatieve middelen mogelijk nog schadelijker zijn, zo vragen zij. Kan de Staatssecretaris verklaren waarom Nederland enerzijds het toetsingskader voor bijen (Bee Guidance) ter discussie stelt en anderzijds besluitvorming op basis hiervan ondersteunt? Is het mogelijk om de besluitvorming over deze commissievoorstellen uit te stellen totdat dit toetsingskader is vastgesteld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. En is hij bereid om hiervoor te pleiten? Zo nee, waarom niet?

In mijn brief aan uw Kamer van 10 juli 2017, waaraan u refereert, geef ik mijn standpunt en de daaruit voortkomende acties over de genoemde drie voorstellen van de Europese Commissie, op basis van de adviezen van zowel het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), als ook van de NVWA. Het Ctgb geeft mij aan dat risico-mitigerende maatregelen mogelijk zijn voor sommige toepassingen. Dit zal ik naar voren brengen, net als de noodzaak om inzicht te verkrijgen in de risico’s van het gebruik van alternatieve middelen, zoals de NVWA mij adviseert.

Nederland dringt al jaren aan op het vernieuwen van het toetsingskader voor bijen, omdat het oude kader onvoldoende de nieuwste wetenschappelijke inzichten meeneemt. Het door de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (European Food Safety Authority, EFSA) ontwikkelde kader, de zogeheten «Bee Guidance», is beter geschikt om de risico’s voor honingbijen in kaart te brengen. Dit kader is echter deels (voor de wilde bijensoorten) methodologisch nog onvoldoende uitgewerkt. Het is desalniettemin om bovenstaande redenen begrijpelijk dat EFSA dit nieuwste kader heeft gebruikt bij de herbeoordeling van de neonicotinoïden.

Ondanks dat EFSA een niet-goedgekeurd toetsingskader heeft toegepast, zijn de bevindingen dusdanig dat Europese actie gerechtvaardigd is. Ik ben dan ook geen voorstander van uitstel in de besluitvorming.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Herkomstetikettering van zuivel

De Franse regering is een pilot gestart waarbij de herkomst van zuivel- en vleesproducten verplicht moet worden aangeduid. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn daar een groot voorstander van, en zij menen dat ook de Nederlandse regering dat zou moeten zijn, gelet op de mogelijkheden die dat biedt om de Nederlandse productie van vlees en zuivel naar hogere standaarden te tillen en daarbij de mogelijkheden te kunnen benutten om die hogere standaarden te vertalen naar een betere prijs voor dat zogeheten kwaliteitsproduct. Vooral gelet op de aangenomen motie van het lid Ouwehand voor weidegang voor alle Nederlandse melkkoeien is het van groot belang deze mogelijkheden aan te grijpen, omdat het een nationale én internationale onomstreden pré wordt dat Nederlandse melk altijd afkomstig is van koeien die weidegang hebben gehad. Deze leden zijn dan ook zeer verbaasd te lezen dat het kabinet de pilot afwijst, en zich verzet tegen verplichte herkomstetikettering. Is de Staatssecretaris bereid om toe te geven dat hij daarmee de mogelijkheden voor een betere prijs voor melk die op diervriendelijker wijze is geproduceerd de pas afsnijdt? Hoe vindt hij dat te rechtvaardigen in het licht van zijn eigen opmerkingen in het debat over de weidegang dat het van belang is een goede prijs te behouden voor weidemelk? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn het daar zeer mee eens maar zijn, anders dan het kabinet, wél bereid daar dan ook alle mogelijkheden voor te benutten en te creëren die er zijn. Waarom is het kabinet er niet toe bereid de kansen voor een betere prijs voor Nederlandse producten die duurzamer zijn geproduceerd te benutten?

Deze leden dringen er bij de Staatssecretaris op aan zijn verzet tegen de Franse pilot te staken, en juist te pleiten voor herkomstetikettering in het belang van de prijsontwikkeling die hoort bij de opdracht om de Nederlandse productie te verduurzamen.

Voor mijn reactie op de vraag over herkomstetikettering verwijs ik u naar mijn antwoord op de vraag over hetzelfde onderwerp van de VVD-fractie. Anders dan de fractie van de Partij voor de Dieren veronderstelt, duidt herkomstetikettering wel het land van herkomst aan, maar geeft het geen informatie over duurzaamheidsaspecten. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over weidegang (Kamerstuk 34 313, nr. 4) is het behouden of realiseren van een goed bedrijfsmodel voor weidemelk de verantwoordelijkheid van de melkvee- en zuivelsector. Zo heeft de introductie van een weidemelkpremie geleid tot een hogere prijs voor weidemelk.

Glyfosaat en neonicotinoïden

De verwachting is dat de Europese Commissie tijdens de vergadering van SCoPAFF van 19 en 20 juli een voorstel zal presenteren voor een verlenging van de toelating van glyfosaat. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat glyfosaat – net als andere chemische bestrijdingsmiddelen – zo snel mogelijk van de markt moet worden gehaald. Ruim 1,3 miljoen Europese burgers onderstrepen die wens door het tekenen van het Europese Burgerinitiatief dat oproept om glyfosaat te verbieden. Het vereiste aantal handtekeningen (1 miljoen) is daarmee ruimschoots behaald, en de Europese Commissie zal dus een antwoord moeten geven op het initiatief. Is de Staatssecretaris bereid er bij de Europese Commissie op aan te dringen het burgerinitiatief serieus te nemen? Welke consequenties verbindt hij zelf aan deze breed gesteunde oproep van Europese burgers? Welke inzet kan de Kamer van het kabinet verwachten om de recent gepresenteerde ambities van de sector zelf, om in 2030 zonder chemische bestrijdingsmiddelen te werken, via een Europese aanpak te ondersteunen? Ligt het voor de hand om te blijven instemmen met Europese toelatingen van chemische bestrijdingsmiddelen als de Nederlandse tuin- en akkerbouwsector en de bollensector naar een manier van telen willen waarbij die middelen niet meer worden gebruikt? En is de Staatssecretaris er, mede gelet op de recent verschenen grootste veldstudie ooit naar de gevolgen van neonicotinoïden op insecten als de bij, nu in ieder geval toe bereid om er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat een totaalverbod op alle neonicotinoïden niet langer kan uit kan blijven?

Het «burgerinitiatief glyfosaat» is gericht aan de Europese Commissie. Aangezien ruimschoots is voldaan aan de voorwaarden voor reactie, verwacht ik dat de Europese Commissie dit burgerinitiatief zeer serieus neemt en binnen de gestelde termijn (drie maanden) met een antwoord komt. Dat antwoord zal ik uiteraard met interesse bestuderen.

De toekomstvisie van LTO is recent openbaar gemaakt. Hierover wordt op ambtelijk niveau gesproken met de sector en andere belanghebbenden. Dit overleg is al gepland. In lijn met het kabinetsbeleid wil ik met het bedrijfsleven blijven samenwerken aan de «vergroening» van gewasbescherming via alternatieve maatregelen, basisstoffen en laagrisicomiddelen, zowel nationaal als in de EU.

Als er na toetsing conform de geldende EU-procedure geen effecten zijn van de werkzame stof op mens, dier en milieu, dan stem ik in met een goedkeuring van de werkzame stof. Dat zegt overigens nog niets over de toelating van middelen in Nederland en ook niets over het gebruik door de sector.

Op 30 juni jl. zijn twee nieuwe wetenschappelijke publicaties in het tijdschrift «Science» verschenen4, over de effecten van het gebruik en de blootstelling aan neonicotinoïden voor bijen in de teelt van koolzaad en maïs. Ik hecht eraan dat deze onderzoeken worden meegenomen in de lopende besluitvorming in de EU. Op mijn verzoek beschouwt het Ctgb deze onderzoeken in relatie tot neonicotinoïde-toepassingen die in Nederland zijn toegelaten. Voor mijn verdere inzet op de neonicotinoïden verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen vanuit de CDA-fractie en mijn brief van 10 juli jl. Zoals in deze brief aangegeven, zal Nederland in het SCoPAFF van juli nog geen positie innemen over verlenging van de goedkeuring van glyfosaat.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inzet voor de modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Zij hebben enkele kritische vragen.

De Staatssecretaris wil aansturen op afschaffing van de huidige inkomenssteun. Kan de Staatssecretaris een inschatting geven van de gevolgen voor de Nederlandse landbouw? Welke analyses en rapporten heeft hij bij de opstelling van de Nederlandse inzet betrokken?

Het kabinet stelt voor de directe betalingen om te vormen tot gerichte ondersteuning voor maatschappelijke diensten. Daarmee neemt de steun aan boeren een nieuwe vorm aan, gericht op diensten of investeringen op het gebied van bijvoorbeeld klimaat, natuur, water, landschap en dierenwelzijn. Het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU zal bovendien tot een kleinere EU-begroting leiden. Dat zal ook gevolgen voor de GLB-uitgaven hebben.

De Nederlandse inzet is mede gebaseerd op studies van binnenlandse en buitenlandse onderzoekers in dienst van universiteiten en denktanks, alsook van de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO).

Volgens artikel 39 van het Verdrag over de Werking van de Europese Unie moet het Europees landbouwbeleid landbouwers afdoende mogelijkheden bieden om een redelijk inkomen te verwerven. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het van belang is dat het verdienmodel van boeren en tuinders versterkt wordt, zodat dat de landbouw een vitale sector blijft die een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan regionale werkgelegenheid en een positieve handelsbalans en die in staat is om te investeren in vernieuwing en verduurzaming? Hoe groot is het risico dat maatregelen ter versterking van de positie van primaire producenten in de keten onvoldoende opwegen tegen afschaffing van de inkomenssteun en dat het verdienmodel hierdoor nog verder onder druk komt te steen? Is de Staatssecretaris voornemens in het nationale beleid meer maatregelen te nemen om het verdienmodel van boeren en tuinders te versterken, bijvoorbeeld door hervorming van het pachtbeleid, afschaffing van de assurantiebelasting voor de brede weersverzekering, behoud van de BTW landbouwregeling, enzovoorts? Zo ja, hoe?

De door mij voorgestane aanpak beoogt de ontwikkeling van een volwaardig verdienmodel waarin landbouwers gericht aanspraak kunnen maken op vergoedingen voor aantoonbare maatschappelijke diensten zoals bijdragen aan klimaat, natuur, water, landschap en dierenwelzijn en ook subsidie voor maatschappelijk gewenste investeringen en innovaties. Aanvullend hierop zal het kabinet inzetten op het versterken van de positie van de boer in de keten langs de lijnen van de aanbevelingen van de Agricultural Markets Task Force (AMTF).

Het kabinet heeft zich met de brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) beperkt tot een koers op hoofdlijnen voor het toekomstige GLB en heeft daarmee niet verschillende nationale beleidskeuzes en aanvullingen op het GLB willen betrekken. Het is aan een volgende regering om hierover een positie in te nemen.

De Staatssecretaris geeft aan dat marktoriëntatie het uitgangspunt moet zijn. Het probleem is dat de tienduizenden boeren en tuinders niet goed in staat zijn om het aanbod af te stemmen op de vraag. Zo wordt bij een lage melkprijs eerder meer dan minder melk geproduceerd, omdat melkveehouders voldoende cashflow willen houden. In hoeverre staat de Staatssecretaris open voor bepaalde vormen van productiebeheersing?

Ik overweeg geen vormen van productiebeheersing. Het kabinet kiest voor een koers die uitgaat van marktoriëntatie en versterking van de positie van de boer in de keten. Wel is de overheid bereid de ontwikkeling en het gebruik van verzekeringen en fondsen te ondersteunen bij extreme prijsschommelingen en crises.

Is de veronderstelling juist dat onder meer Vlaamse en Franse boeren meer financiële steun krijgen buitenom het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dan Nederlandse boeren? De leden van de SGP-fractie verwijzen in dit verband naar onder meer het Vlaamse Rampenfonds, de afspraken tussen de Franse regering, zuivelindustrie, distributieketens en landbouworganisaties over een minimale melkprijs van 34 eurocent per liter (2015), en de lastenverlichting voor Franse boeren door verlaging van premies voor sociale verzekeringen (2016). Hoe wil de Staatssecretaris ervoor zorgen dat er bij afschaffing van de inkomenssteun in combinatie met de door hem gewenste beleidsruimte sprake blijft van een gelijk speelveld en dat andere lidstaten er niet voor kiezen om hun boeren buitenom het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid meer steun te geven?

Het kabinet zet zich er voor in dat het gelijke speelveld op de interne markt behouden blijft. Voorkomen moet worden dat marktverstoring optreedt ten gevolge van subsidies uit Europese landbouwfondsen, die enkel in bepaalde gebieden in de EU worden verstrekt. Indien lidstaten nationale steun overwegen, dient altijd te worden getoetst of dit in overeenstemming is met de regels van de interne markt en staatssteunkaders, hetgeen gebeurt door de Europese Commissie.

De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij de subsidiariteit van consumentenvoorlichting en voedselinnovatie via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Wat is precies de toegevoegde waarde van een Europese aanpak via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid bovenop nationaal beleid?

Het kabinet is van mening dat de gewenste omslag naar duurzame productie en het realiseren van de duurzame ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDG’s) met zich meebrengt dat er ook vraag moet zijn naar duurzaam geproduceerd voedsel. Dit vereist bewustwording bij de consumenten, waarvan verwacht mag worden dat hun consumptieve keuzes in lijn zijn met hun wensen over duurzame en diervriendelijke productie. Die bewustwording zal ook Europees moeten worden ingezet omdat voedsel vrij kan worden verhandeld op de Europese binnenmarkt.

Bij voedselinnovatie is meer ruimte voor subsidiariteit, zoals bij Europese onderzoeks- en innovatieprojecten steeds het geval is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

III Volledige agenda

Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 17 en 18 juli 2017. Kamerstuk Kamerstuk 21 501-32, nr. 1032. Brief regering d.d. 07-07-2017, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam – Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 17 en 18 juli 2017

Verslag Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2017. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1030. Brief regering d.d. 27-06-2017, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam.

Definitieve fosfaat- en stikstofproductie 2016. Kamerstuk 33 037, nr. 218. Brief regering d.d. 30-06-2017, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam.

Modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Kamerstuk 28 625, nr. 247. Brief regering d.d. 03-07-2017, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam.


X Noot
4

B.A. Woodcock et al: Country-specific effects of neonicotinoid pesticides on honey bees and wild bees. Science, 30 June 2017.

N. Tsvetlow et al: Chronic exposure to neonicotinoids reduces honey-bee health near cron crops, Science, 30 June 2017.

Naar boven