21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 368 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 april 2015

Op 21 en 22 april aanstaande vindt de Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, in Riga plaats. Ter voorbereiding van de Informele Raad vindt een Algemeen Overleg plaats op 15 april.

Tijdens deze Informele Raad onder Lets voorzitterschap zal er een brede discussie gevoerd worden over sociale dialoog. Er vinden twee plenaire sessies en twee parallelle workshops plaats. De eerste plenaire sessie gaat in op de rol van sociale dialoog voor inclusieve groei. In de tweede plenaire sessie staat de vraag centraal hoe een betekenisvolle en verantwoordelijke sociale dialoog gerealiseerd kan worden.

Tijdens de workshops wordt een oriënterende discussie voorzien over sociale dialoog. De parallelle workshops gaan over de volgende onderwerpen: 1) Bestaande en toekomstige uitdagingen voor sociale dialoog, en 2) Sociale dialoog en loonvorming: ervaringen en recente ontwikkelingen. Er is voor gekozen om deel te nemen aan workshop 1 aangezien deze workshop de meest brede vraagstukken aansnijdt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Geannoteerde agenda Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 21–22 april 2015

Tijdens deze Informele Raad onder Lets voorzitterschap zal er een brede discussie gevoerd worden over sociale dialoog. Er vinden twee plenaire sessies en twee parallelle workshops plaats. De eerste plenaire sessie gaat in op de rol van sociale dialoog voor inclusieve groei. In de tweede plenaire sessie staat de vraag centraal hoe een betekenisvolle en verantwoordelijke sociale dialoog gerealiseerd kan worden. De parallelle workshops gaan over de volgende onderwerpen: 1) Bestaande en toekomstige uitdagingen voor sociale dialoog 2) Sociale dialoog en loonvorming: ervaringen en recente ontwikkelingen. Nederland heeft ervoor gekozen om deel te nemen aan workshop 1.

Agendapunt: Plenaire sessie I: De rol van sociale dialoog voor inclusieve groei

Inclusieve groei is één van de drie prioriteiten van de Europa 2020-strategie. Het voorzitterschap constateert dat om inclusieve groei te kunnen realiseren, gestreefd moet worden naar inclusieve arbeidsmarkten. Europese arbeidsmarkten worden echter geconfronteerd met serieuze korte en lange termijn uitdagingen. Als gevolg van de financiële en economische crisis, is de werkloosheid hoog. De impact van de crisis is bovendien groter voor bepaalde groepen, zoals jongeren en laag opgeleiden, waardoor de ongelijkheid is toegenomen. Arbeidsmarktsegmentatie heeft geleid tot ongewenste arbeidsmarktuitkomsten, met name voor jongeren. Als gevolg van de hoge langdurige werkloosheid, is de kloof tussen «insiders» en «outsiders» bovendien groter geworden. In deze plenaire sessie zal gereflecteerd worden op de rol van sociale partners in het aanpakken van korte en lange termijn arbeidsmarktuitdagingen en het realiseren van inclusieve groei.

Nederland kent een lange traditie van sociaal overleg en hecht veel belang aan betrokkenheid van sociale partners. Nederland vindt het vooral van belang dat de sociale partners op nationaal niveau goed betrokken zijn, omdat dit het niveau is waarop de meeste regelgeving op sociaal terrein wordt vormgegeven. De sterke sociale dialoog in Nederland heeft bijgedragen aan economische groei en rechtvaardige verdeling daarvan. In april 2013 hebben het kabinet en de sociale partners een Sociaal Akkoord gesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd over maatregelen om de werkloosheid aan te pakken en de Nederlandse arbeidsmarkt bestendig te maken voor de uitdagingen van de toekomst. Dit heeft onder andere geleid tot belangrijke hervormingen om starheden op de arbeidsmarkt aan te pakken. Ook zijn er maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie te verhogen. Met werkgevers is bijvoorbeeld afgesproken dat zij extra banen zullen gaan creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. Als onderdeel van het Sociaal Akkoord zijn bovendien afspraken gemaakt over cofinanciering van sectorplannen, die bedoeld zijn om sectorspecifieke arbeidsmarktuitdagingen aan te pakken. Het initiatief voor een sectorplan ligt bij werkgevers- en werknemersorganisaties, die in een sector of regio gezamenlijk een sectorplan opstellen met arbeidsmarktmaatregelen, bijvoorbeeld op het terrein van (bij)scholing, leerwerkplekken, begeleiding van werk naar werk en gezondheid.

Agendapunt: Workshop 1: Bestaande en toekomstige uitdagingen voor sociale dialoog

Deze workshop zal gaan over bestaande en toekomstige uitdagingen voor sociale dialoog. Het voorzitterschap constateert dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen zoals technologische veranderingen, digitalisering, toegenomen individualisering en de financieel economische crisis de laatste jaren hebben bijgedragen aan een wijziging van de standaard werkgever-werknemersrelaties in Europa. Tegelijkertijd hebben vakbonden en werkgeversorganisaties te maken met een dalend aantal leden en een verminderde inbreng in de dialoog. In meerdere lidstaten is de trend dat collectieve onderhandelingen gedecentraliseerd worden. Als gevolg hiervan staat de rol van sociale partners bij sociale dialoog onder druk. Op Europees niveau bestaat de mogelijkheid voor sociale partners om op eigen initiatief sociale partner overeenkomsten af te sluiten. Verhoudingsgewijs komt er slechts een zeer klein aantal overeenkomsten tot stand. In deze workshop zal gereflecteerd worden op de vraag hoe sociale dialoog zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en welke uitdagingen er bestaan. Ook zal aan lidstaten gevraagd worden welke rol zij in de toekomst zien voor de Europese sociale partnerovereenkomsten.

In Nederland zijn overheid en sociale partners van oudsher met elkaar in gesprek, en komen ook tot inhoudelijke akkoorden. Belangrijke succesfactor is de constructieve grondhouding van alle partijen. Recente ontwikkelingen in de sociale dialoog in Nederland zijn bijvoorbeeld dat er tegenwoordig minder sterk gehecht wordt aan centraal overleg (Voor- en Najaarsoverleg) en meer aan overleg gericht op het bereiken van een concreet resultaat in de vorm van een Akkoord (Pensioenakkoord, Sociaal Akkoord). Daarnaast verandert de positie van traditionele instituties in onze samenleving omdat mensen steeds minder vaste collectieven vormen, maar zich meer per thema organiseren in netwerken. Sociale media nemen een belangrijke rol in als spreekbuis. Dat brengt de vraag met zich mee wie de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties precies vertegenwoordigen. Een ander punt is dat het overlegmodel van oudsher uitgaat van een klassieke scheiding tussen «arbeid» (werknemers) en «kapitaal» (werkgevers). De snel groeiende groep zzp’ers staat hier in feite tussenin. Dit maakt het moeilijk om hen een plek te geven in het huidige overlegmodel. Over deze en aanverwante zaken voert het kabinet bestuurlijk overleg met de relevante actoren.

Nederland is voorstander van de mogelijkheid voor sociale partners om op eigen initiatief sociale partner overeenkomsten af te sluiten op Europees niveau. Wel is Nederland van mening dat als sociale partners een verzoek aan de Europese Commissie doen om sociale overeenkomsten conform artikel 155 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om te laten zetten in regelgeving, deze (minimaal) getoetst moeten worden aan de Europese principes van «better regulation». Nederland wil graag dat er op Europees niveau door sociale partners, in overleg met de Commissie, een werkvorm wordt gevonden waardoor Europese sectorovereenkomsten beter aansluiten op het Europese systeem van regelgeving.

Agendapunt: Plenaire sessie 2: Naar een betekenisvolle en verantwoordelijke sociale dialoog

Het voorzitterschap constateert een spanningsveld tussen aan de ene kant het promoten van een goede sociale dialoog door de nationale autoriteiten en de noodzaak voor autonomie van sociale partners. Daarnaast wordt gesteld dat een effectieve betrokkenheid van sociale partners op nationaal en Europees niveau bij het proces van Europese economische beleidscoördinatie hen in staat zal stellen de sociale dimensie van de EU te versterken. Een belangrijk element daarbij is ook de aansluiting tussen sociale partners op Europees en nationaal niveau. In deze sessie staat de vraag centraal welke mogelijkheden er zijn voor nationale overheden om de effectiviteit van sociale dialoog in lidstaten te verbeteren. Lidstaten wordt daarnaast gevraagd hoe sociale partners het beste kunnen bijdragen aan het proces van economische beleidscoördinatie.

In Nederland is de overheid stelselverantwoordelijke en heeft daarom de verantwoordelijkheid om sociale dialoog te bevorderen met inachtneming van autonomie van partners zelf. Dat betekent dat de overheid waar nodig de sociale dialoog probeert te stimuleren en te faciliteren, terwijl het tegelijkertijd het kader probeert te scheppen voor een effectieve en efficiënte sociale dialoog. Niet alle lidstaten hebben een traditie van sociale dialoog. In die lidstaten zou de sociale dialoog versterkt kunnen worden van buitenaf, onder andere door een sterke Europese sociale dialoog. Het is daarom van groot belang om op Europees niveau de sociale partners van de lidstaten te blijven betrekken. Daarnaast is het van groot belang dat de sociale partners betrokken worden bij het tot stand komen van Europese regelgeving. Niet alleen door consultatie vooraf, maar ook tijdens de onderhandelingen in het Europees parlement en de Raad. Een goed voorbeeld hiervan is het voorstel van de Commissie om vijf arbeidsrichtlijnen te wijzigen voor zeevarenden. Tijdens de onderhandelingen zijn Europese sociale partners met een tegenvoorstel gekomen. Dit voorstel werd gesteund door de nationale partners in de zeevaartsector en dit is uiteindelijk overgenomen door de Raad.

Ook bij de Europese economisch beleidscoördinatie in het kader van het Europees Semester ziet Nederland mogelijkheden voor versterking van de rol van sociale partners. In Europees kader door betrokkenheid bij de vaststelling van de jaarlijkse groeiprioriteiten van de EU, maar vooral ook op nationaal niveau. De in 2015 gestroomlijnde procedure voor het Europees Semester zou meer ruimte moeten geven voor nationale overheden om met hun nationale parlementen en met sociale partners te overleggen over het Nationaal Hervormingsprogramma en de implementatie van landenspecifieke aanbevelingen. Dit zou het draagvlak in de lidstaten voor nationale hervormingen gericht op economische groei en het verbeteren van de werkgelegenheid kunnen versterken.

Naar boven