21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 340 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 juni 2014

Op 19 juni aanstaande vindt de Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, in Luxemburg plaats. Ter voorbereiding van de Raad vindt een Algemeen Overleg plaats op 18 juni.

De belangrijkste onderwerpen van deze Raad zijn de bespreking van de landenspecifieke aanbevelingen en het voorstel tot oprichting van een Europees platform ter bestrijding van zwart werk. Met betrekking tot de voorgestelde landenspecifieke aanbevelingen heeft het kabinet uw Kamer op 6 juni jongstleden zijn appreciatie doen toekomen inzake de aanbevelingen die aan Nederland zijn gericht.

Overigens vindt u, conform de toezegging tijdens het AO Informatievoorziening op 23 april jongstleden, relevante documentnummers in de geannoteerde agenda. Documenten die ten tijde van het opstellen van de agenda nog niet beschikbaar waren kunt u vinden door in Extranet te zoeken op de bijeenkomst van de Raad WSBVC.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Geannoteerde Agenda Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 19 juni 2014

Agendapunt: Platform Zwartwerk

Aard van de bespreking:

Naar verwachting voortgangsrapport (document nog niet beschikbaar)

Voorstel en toelichting

Het besluit strekt tot oprichting van een Europees platform ten behoeve van een betere samenwerking tussen de lidstaten en de Unie bij de bestrijding van zwartwerk en schijnzelfstandigheid. Met dit platform hoopt de Commissie de onderlinge samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren en beoogt zij bij te dragen aan een betere handhaving van de Europese en nationale wetgeving, met name op het gebied van de werkgelegenheid, de arbeidswetgeving en gezondheid en veiligheid.

Concrete doelstelling van het voorstel is om kennis bijeen te brengen over de wijze waarop bijvoorbeeld zwarte arbeid en schijnzelfstandigheid bestreden kan worden, en wie daarbij de belangrijkste actoren zijn in de lidstaten. Op basis daarvan kan worden toegewerkt naar verder uitgewerkte vormen van samenwerking en kennisvorming. Het is de bedoeling van het voorstel om uiteindelijk vanuit het platform gezamenlijke trainingen, uitwisseling van personeel, gezamenlijke inspecties en data-uitwisseling op te zetten. Op basis van de zo opgedane ervaringen zullen ook de bestaande Europese instrumenten en beleidsdoelstellingen op handhavinggebied tegen het licht gehouden kunnen worden.

Nederlandse opstelling:

Nederland staat positief ten aanzien van dit voorstel. Bestrijding van schijnconstructies en het tegengaan van malafide praktijken van uitzendbureaus en detacheringsbedrijven is een nationale prioriteit en Nederland heeft bij verschillende gelegenheden te kennen gegeven groot belang te hechten aan eerlijker verhoudingen op de Europese arbeidsmarkt, het tegengaan van onderbetaling, uitbuiting, misbruik en oneerlijke concurrentie tussen werkgevers en werknemers. Het kabinet onderschrijft dan ook de opvatting van de Commissie dat het gewenst is dat er EU-brede strategieën worden ontwikkeld ter bestrijding van grensoverschrijdend misbruik en van bewustwording van de noodzaak tot het treffen van effectieve maatregelen. Nederland hecht dan ook aan een spoedige inrichting van het platform en een ambitieuze invulling.

Naar verwachting is overeenstemming op de aanstaande Raad nog niet haalbaar. Hoewel er aanzienlijke steun voor het voorstel is, zijn er ook lidstaten die minder positief zijn. De grootste discussiepunten betreffen daarbij de verplichte deelname aan het platform en de reikwijdte ervan. Nederland en een groot aantal andere lidstaten willen een (verplichte) deelname van alle lidstaten (conform het Commissievoorstel) en een brede definitie (inclusief verkeerd aangemeld werk zoals schijnzelfstandigheid), maar sommige lidstaten zijn voorstander van een vrijwillige deelname. Veel lidstaten willen vrijheid behouden om aan bepaalde taken al dan niet deel te nemen. Dit speelt het sterkst bij operationele samenwerking, zoals het faciliteren en ondersteunen van gezamenlijke inspecties.

Agendapunt: EURES

Aard van de bespreking:

Voortgangsrapport (documentnummer: 10130/14)

Voorstel en toelichting

Het voorstel heeft als doel de toegang van werknemers tot ondersteunende diensten van arbeidsmobiliteit binnen de EU te verbeteren zodat werknemers in de hele Unie meer kans op werk krijgen. Er wordt een nieuwe opzet van het Europese netwerk van diensten voor de arbeidsbemiddeling (Eures) voorgesteld dat bijstand zal verlenen bij het zoeken naar werk en bij werving van personeel in de lidstaten.

Om Eures tot effectief instrument te maken, wordt onder andere het volgende voorgesteld: een vrijwel volledig aanbod van vacatures en automatische afstemming tussen vacatures en cv’s op het Eures-portaal (inclusief stage- en leerwerkplekken), persoonlijke bijstand voor werkzoekenden en werkgevers en uitwisseling van informatie over tekorten en overschotten op de nationale arbeidsmarkt. De Commissie beoogt ook het gemeenschappelijke classificatiesysteem van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen ESCO (European Skills/Competences, qualifications and Occupations) verder te ontwikkelen en te benutten. In het voorstel zijn voorts de verantwoordelijkheden van en de samenwerking tussen het Europese coördinatiebureau en de nationale coördinatiebureaus neergelegd. Daarnaast kunnen lidstaten (private) organisaties, zoals uitzendbureaus, machtigen om als Eures-partner deel te nemen aan het Eures-netwerk en zo bij te dragen aan bijvoorbeeld de vacaturepool en/of ondersteunende diensten zoals informatieverstrekking.

Nederlandse opstelling

Nederland onderschrijft het belang van arbeidsmobiliteit binnen de Unie voor het behalen van maatschappelijke en economische voordelen. Om deze arbeidsmobiliteit te bevorderen is het wenselijk dat een Europees netwerk van vacatures en voldoende voorlichting beschikbaar is. Met transparantie kunnen we bewerkstelligen dat mobiliteit onder redelijke voorwaarden en volgens de geldende arbeidsnormen plaatsvindt en er dus sprake is van eerlijke arbeidsmobiliteit.

Nederland is echter van mening dat het voorstel te verstrekkende en te gedetailleerde bepalingen bevat. Zo is Nederland kritisch ten aanzien van de bepalingen over de (waarborging van) kwaliteit van Eures-partners, de verplichte invoering van stages en leerwerkplekken in het Eures-portaal, het verplicht benutten van het gemeenschappelijke classificatiesysteem ESCO. De kritiek van Nederland op genoemde punten van het voorstel richt zich voor een groot deel op de aanzienlijke extra financiële, personele en organisatorische lasten die betreffende (verplichtende) voorstellen met zich mee zullen brengen.

Verschillende lidstaten delen deze Nederlandse zorgen. Tijdens de verschillende raadswerkgroepen onder het Grieks voorzitterschap zijn deze naar voren gebracht door de lidstaten. Het voortgangsrapport weerspiegelt de discussie hierover. Naar verwachting zal het komende Italiaans voorzitterschap de onderhandelingen over deze verordening voortvarend op gaan pakken.

Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid

Aard van de bespreking:

Voortgangsrapport (documentnummer: 10038/14)

Voorstel en toelichting

Op 2 juli 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Deze conceptrichtlijn is van toepassing buiten de arbeid. Het voorstel schept een kader voor het verbod van discriminatie op de hierboven genoemde gronden. Het vormt een aanvulling op het bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding.

Nederlandse opstelling:

Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van dit richtlijnvoorstel, maar is bezorgd over de wijze waarop de doelstellingen volgens het oorspronkelijke Commissie voorstel gerealiseerd zouden moeten worden. De Nederlandse inzet is gericht op het verder verduidelijken van de tekst, zodat gepreciseerd wordt wat er wel en niet onder de richtlijn valt en op het komen tot dusdanige aanpassingen dat de financiële gevolgen, met inachtneming van de huidige financiële crisis, sterk gemitigeerd worden.

Een groot aantal lidstaten deelt de zorgen van Nederland over de mogelijke financiële, juridische en praktische gevolgen. Een aantal lidstaten is daarnaast tegen het voorstel om redenen van subsidiariteit. Aangezien de besluitvorming met unanimiteit plaatsvindt, verlopen de onderhandelingen zeer moeizaam. De laatste paar jaar worden er slechts enkele raadswerkgroepen per voorzitterschap aan gewijd.

Zo heeft het Grieks voorzitterschap twee korte besprekingen aan deze richtlijn gewijd. De redactievoorstellen van het Voorzitterschap beogen de reikwijdte van de richtlijn op de onderdelen toegang tot onderwijs en sociale bescherming, alsook het concept discriminatie en positieve actie te verduidelijken. Nederland heeft hiertoe enkele tekstvoorstellen ingediend. Alle tekstvoorstellen zijn besproken, maar hebben niet geleid tot concrete aanpassing van de tekst. De verwachting is dat het richtlijnvoorstel ook onder het komende voorzitterschap van Italië niet actief zal worden opgepakt. Een politiek akkoord wordt daarom voorlopig niet verwacht

Gendergelijkheid in Raden van Commissarissen

Aard van de bespreking:

Voortgangsrapport (documentnummer: 9864/14)

Voorstel en toelichting

Het doel van de richtlijn is dat beursgenoteerde vennootschappen zich inspannen om te bereiken dat in 2020 van de leden van raden van commissarissen tenminste 40% vrouw, dan wel tenminste 40% man is.

Lidstaten dienen ervoor te zorgen dat bedrijven voldoen aan de in het richtlijnvoorstel gestelde eisen voor de benoemingsprocedures voor raden van commissarissen. Ook dient een objectieve toetsing plaats te vinden van kandidaten aan de functie gestelde criteria, waarbij geldt dat bij gelijke geschiktheid de voorrang wordt gegeven aan de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht. Wanneer bedrijven niet aan deze eisen voldoen, moeten ze sancties opgelegd krijgen, bijvoorbeeld d.m.v. bestuurlijke boetes.

Nederlandse opstelling

Nederland onderschrijft het belang om een sterkere positie van vrouwen in de top van bedrijven te bevorderen, maar vindt niet dat hier op Europees niveau maatregelen voor moeten worden genomen. Nederland heeft om die reden eerder een negatieve subsidiariteitsbeoordeling van het voorstel gegeven. Overigens is een substantieel aantal lidstaten kritisch op het voorstel. Onder het Griekse voorzitterschap is het richtlijnvoorstel amper besproken.

Raadsconclusies «vrouwen en de economie»

Aard van de bespreking:

Aanname Raadsconclusies (documentnummer: 9711/14)

Voorstel en toelichting

«Vrouwen en economie» is één van de twaalf thema’s van het Beijing Platform for Action dat in VN-verband de positie van vrouwen wereldwijd poogt te verbeteren. Sinds 1999 evalueert de Europese Unie de follow-up op deze 12 thema’s. Ieder EU voorzitterschap richt zich op één daarvan. Tijdens het Grieks voorzitterschap richt deze follow-up zich op het gebied van economische onafhankelijkheid voor de verbetering van de positie van de vrouw.

In de Raadsconclusies wordt het belang onderstreept van een meer gelijke verhouding tussen man en vrouw op de arbeidsmarkt, aangezien dit essentieel is voor het behalen van een arbeidsparticipatiegraad van 75% voor alle mannen en vrouwen tussen de 20 en 64 jaar, zoals beoogd in de Europa 2020 strategie. Ook wordt er in de raadsconclusies aandacht gevraagd voor het feit dat vrouwen gemiddeld 16% minder verdienen dan mannen. Ook zijn vrouwen in Europa oververtegenwoordigd in deeltijdwerk, wat volgens de conclusies negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de economische positie van vrouwen.

De lidstaten wordt gevraagd de deelname van vrouwen op de arbeidsmarkt te promoten. Verder wordt aan lidstaten gevraagd om een eerlijke verdeling van zorgtaken tussen man en vrouw te stimuleren, bijvoorbeeld door toegankelijke, betaalbare en kwalitatief goede kinderopvang en de introductie of de ontwikkeling van regelingen omtrent ouderschapsverlof. Ook worden lidstaten opgeroepen gender segregatie op alle niveaus in het onderwijs en op de arbeidsmarkt te reduceren en een volledige en gelijke deelname van vrouwen aan besluitvormingsprocessen te stimuleren. Daarnaast wordt er een oproep gedaan om gender gelijkheid consistenter terug te laten komen in de evaluatie van beleidshervormingen, data verzameling en onderzoek.

Nederlandse opstelling

Nederland kan, net als de overige EU-lidstaten, instemmen met de Raadsconclusies. Wel heeft Nederland er tijdens de behandeling van de conclusies op gewezen dat de beeldvorming over deeltijdwerk te negatief is en dat deeltijdwerk niet gelijk staat aan werk van minder niveau. Ondanks dat ook in Nederland de verdeling van deeltijdwerk tussen man en vrouw niet gelijk is, is de arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland relatief hoog.

Agendapunt: Europees Semester: bijdrage aan de Europese Raad (26–27 juni 2014)

Aard van de bespreking:

  • Oriënterend Debat

  • Verder worden behandeld:

    • a. Goedkeuring landenspecifieke aanbevelingen op het gebied van arbeidsmarkt

    • b. Bekrachtiging advies EMCO inzake de nationale hervormingsprogramma’s (NHP)

    • c. Bekrachtiging kernpunten verslag SPC inzake de evaluatie van het pakket van landenspecifieke aanbevelingen van de Raad 2014 op horizontale aangelegenheden

    • d. Bekrachtiging van het gezamenlijk advies van het EMCO en SPC inzake het scorebord van werkgelegenheids- en sociale indicatoren

    • e. Bekrachtiging van de «Employment Performance Monitor» (EMP) – opgesteld door EMCO

    • f. Bekrachtiging van het arbeidsmarktrapport – opgesteld door EMCO

    • g. Bekrachtiging van het rapport over de implementatie van de Jeugdgarantie – opgesteld door EMCO

Voorstel en toelichting

  • a) Concept-Raadsaanbevelingen over de nationale hervormingsprogramma’s 2014 aan elke Lidstaat, inclusief de macro-economischeonevenwichtighedenprocedure (MEOP)

    In totaal zijn vier landenspecifieke aanbevelingen aan Nederland gedaan. De twee aanbevelingen over pensioen en arbeidsparticipatie liggen specifiek op het terrein van de Raad WSBVC. De Commissie beveelt aan dat Nederland doorgaat met de hervormingen op het gebied van tweedepijlerpensioen en langdurige zorg, en dat de arbeidsparticipatie verder wordt versterkt, onder andere door de implementatie van de hervorming van het ontslagrecht en de werkloosheidswet.

  • b) Nationaal hervormingsprogramma 2014 en implementatie van landenspecifieke aanbevelingen 2013: opinie van het Werkgelegenheidscomité

    Het EU-Werkgelegenheidscomité heeft een opinie opgesteld over het arbeidsmarktbeleid van de EU-lidstaten over het afgelopen jaar. In het document wordt beschreven dat de arbeidsmarkt sinds 2013 langzaam verbetert. Werkloosheid, ook onder jongeren, is langzaam aan het afnemen. Toch is de werkloosheid nog altijd hoog (EU-breed: 10,6 procent in februari 2014), en de verwachting is niet dat er op korte termijn veel werkgelegenheid zal ontstaan ten gevolge van de voorzichtige economische groei. De Commissie verwacht voor 2014 een werkgelegenheidsgroei van 0,6 procent.

    Een meer positieve noot in het document is de constatering dat lidstaten zichtbaar vordering maken bij het implementeren van arbeidsmarkthervormingen. Voorbeelden hiervan zijn aanpassingen in het loonvormingsmechanisme, ontslagrechthervormingen, verbeteringen in het onderwijsstelsel en het meer activerend maken van de sociale zekerheid. Speciale aandacht blijft nodig voor het bevorderen van de participatie en inzetbaarheid van jongeren, vrouwen en ouderen. De hoge belastingdruk op arbeid blijft een ander punt van zorg.

  • c) Evaluatie van het pakket van landenspecifieke aanbevelingen van de Raad 2014 op cross-cutting issues (rapport SPC)

    In het rapport wordt aangegeven dat het evenwicht zich aan het herstellen is in de EU. De meeste lidstaten boeken vooruitgang inzake begrotingsconsolidatie en voeren hervormingen door om het concurrentievermogen te vergroten. Het tempo en de impact van deze inspanningen varieert echter. Sommige lidstaten moeten de hervormingen ambitieuzer vormgeven of meer tempo maken bij de implementatie.

  • d) Arbeidsmarkt monitor (Employment Performance Monitor) en benchmarks, zoals voorbereid door werkgelegenheidscomité

    De «Employment Performance Monitor» (hierna: EPM) biedt een overzicht van de situatie op de arbeidsmarkten in de lidstaten van de EU op basis van statische analyses.

    Voor Nederland zijn de positieve punten vooral het lage aantal NEETs (jongeren zonder baan of opleiding), het relatief geringe risico voor werklozen om in armoede te vervallen en de kleine kloof qua werkgelegenheid tussen mannen en vrouwen. Onze uitdagingen liggen op het terrein van de arbeidsparticipatie van derdelanders (inwoners zonder EU-nationaliteit), het lage aantal gewerkte uren, segmentatie op de arbeidsmarkt met weinig mobiliteit voor flexwerkers naar vaste banen, een hoge belastingdruk en met name hoge marginale druk voor tweede verdieners (meestal vrouwen), een hoge werkloosheidsval en marginale druk voor werknemers met een laag inkomen en loonontwikkelingen in sectoren die niet geheel in lijn zijn met de productiviteitsontwikkeling (onvoldoende loondifferentiatie).

  • e) Scoreboard van werkgelegenheids- en sociale indicatoren (gezamenlijke opinie van het Werkgelegenheidscomité en het Sociale Beschermingscomite»).

    Het scorebord van de belangrijkste werkgelegenheids- en sociale indicatoren is een van de belangrijkste instrumenten voor de versterking van de sociale dimensie van de EMU en het Europees Semester. De EuropeseRaad is overeengekomen dathet scorebordal gedurende het huidig Semester gebruikt zou moeten worden. Het scorebord is voor het eerst gepubliceerd in het «Joint Employment Report», een van de bijlagen bij de Jaarlijkse Groeianalyse (AGS).

    Het scorebord is bedoeld om de trends op sociaal gebied en op de arbeidsmarkt beter zichtbaar te maken, opdat beleidsmakers hierover met elkaar in discussie gaan.

    Het Werkgelegenheidscomité en het Sociale Beschermingscomité vinden dat het scorebord geïntegreerd moet worden in de Socialebeschermingmonitor en de Werkgelegenheidsmonitor (EPM), zodat de statistische informatie uit deze monitors wordt gebruikt voor een adequate analyse van de trends die uit het sociale scorebord naar voren komen. Het Werkgelegenheidscomité en het Socialebeschermingscomité benadrukken dat het scorebord niet mag leiden tot een automatische activering van landenspecifieke aanbevelingen. Het gaat er immers vooral om op basis van een beperkt aantal indicatoren transparant te maken wat de sociale stand van zaken is in de lidstaten. Nederland kan instemmen met deze lijn.

  • f) Arbeidsmarktrapport: rapport van het Werkgelegenheidscomité

    Een concept-versie van dit rapport werd vertrouwelijk aan de Kamer aangeboden op 25 april jl. Het voorliggende rapport is niet meer gewijzigd op essentiële punten – wel is een aanvullende tekst opgenomen over de werking van de Europa2020-strategie. In het rapport wordt de balans opgemaakt voor wat betreft de arbeidsmarkthervormingen in de lidstaten. Dit gebeurt aan de hand van een aantal deelthema’s, waarbij gekeken wordt naar thema’s als het functioneren van arbeidsmarktinstituties en socialezekerheidsstelsels, gender-gelijkheid en de balans werk-privé, de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt, loonkosten en loonvorming.

    Bij veel thema’s wordt geconstateerd dat lidstaten de nodige hervormingen hebben ondernomen sinds het uitbreken van de crisis. Anderzijds zijn de arbeidsmarktstelsels nog niet volledig gereed voor de toekomst. Het stuk kan derhalve gelezen worden als een aansporing aan alle lidstaten om zich blijvend in te spannen voor een banenrijke groei.

  • g) Implementatie van de Jeugdgarantie: rapport van het Werkgelegenheidscomité

    Het EU-Werkgelegenheidscomité heeft de taak gekregen om de implementatie van de jeugdgarantie te monitoren. Het heeft hiertoe op ambtelijk niveau een aantal peer reviews gehouden, waarbij met name aandacht uitging naar de lidstaten met een zeer hoog jeugdwerkloosheidspercentage.

    De jeugdgarantie betreft de EU-aanbeveling dat landen ervoor moeten zorgen dat jongeren tot 25 jaar binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het onderwijs hebben verlaten, een aanbod krijgen voor een baan, opleiding of stage. Het voorliggend document beschrijft kort de voortgang van de implementatie. Over het algemeen zijn lidstaten voortvarend aan de slag gegaan met de aanpak van de jeugdwerkloosheid, hetgeen onder andere wordt geïllustreerd door het gegeven dat alle landen een jeugdgarantie-implementatieplan hebben ingestuurd naar de Commissie.

    In het voorliggend document wordt geconstateerd dat de garantie een positieve impuls heeft gegeven aan het jeugdwerkgelegenheidsbeleid van lidstaten. Dit blijkt uit de verbeterde samenwerking tussen regeringen en belanghebbenden, maar ook uit het feit dat in veel landen wordt aangestuurd op een persoonlijke aanpak, waarbij de implementatie mede wordt afgestemd op de lokale omstandigheden. Dit correspondeert ook goed met de Nederlandse visie op de jeugdgarantie, die vooral moet worden gezien als een inspanningsverplichting voor lidstaten om op basis van geïdentificeerde best practices tot een beleid te komen waarbij verschillende partijen, waaronder onderwijsinstellingen en lokale werkgevers en overheden, zich ervoor inzetten de kansen van jongeren te vergroten.

Nederlandse opstelling

Het kabinet heeft op 6 juni een appreciatie van het voorstel voor landenspecifieke aanbevelingen aan de Kamer gestuurd. Zoals daarin gemeld, kan Nederland instemmen met de Commissie-aanbevelingen over vergrijzing en arbeidsmarkt. Het kabinet beschouwt deze aanbevelingen als een ondersteuning van het beleid.

  • Het kabinet kan de opinie van EMCO over de over de beoordeling van de NHP’s 2014 en de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen 2013 onderschrijven.

  • Het kabinet kan het rapport van het SPC over de horizontale issues mbt de Landenspecifieke aanbevelingen 2013 onderschrijven.

  • Het kabinet kan instemmen met het onderschrijven van de gezamenlijke opinie van het Werkgelegenheidscomité en het Sociale Beschermingscomité over het scoreboard van werkgelegenheids- en sociale indicatoren.

  • Het kabinet kan de EPM, het EMCO-arbeidsmarktrapport alsook het rapport over de implementatie van de Jeugdgarantie onderschrijven.

Behalve op het punt van de landenspecifieke aanbevelingen, waarover wordt onderhandeld in de ambtelijke voorportalen, worden er geen belangrijke punten van meningsverschil verwacht ten aanzien van de conclusies en rapporten die voorliggen aan de Raad.

Agendapunt: Sociale Dimensie van de EU/EMU

Aard van de bespreking:

Gedachtewisseling over de verslagen van het SPC inzake:

  • a. Sociale dimensie van de Europa2020-strategie (doc. 10403/14)

  • b. Coördinatie vooraf van belangrijke hervormingen van het sociaal beleid (doc. 10386/14)

  • c. Minimuminkomensstelsels in de eurozone (doc niet beschikbaar)

  • d. Adequate sociale bescherming voor behoeften aan langdurige zorg in een vergrijzende samenleving – bekrachtiging van de kernpunten (doc. 10406/14)

Voorstel en toelichting

a. Sociale dimensie van de Europa 2020 strategie

Het Sociaal Beschermingscomité heeft een beknopt rapport opgesteld over de sociale situatie in de EU sinds het begin van de Europa2020-strategie. In de rapportage worden de belangrijkste sociale trends in de EU geïdentificeerd. Onderwerpen die onder de loep genomen worden zijn oa armoede, toereikendheid pensioenen, kinderarmoede, actieve inclusie (adequate income), en gezondheid.

b. Haalbaarheidsstudie naar de ex-ante coördinatie van hervormingen op sociaal terrein

Om de wenselijkheid van ex-ante coördinatie van belangrijke hervormingen in lidstaten met grensoverschrijdende gevolgen te bezien, is in het Sociaal Beschermingscomité gekeken naar de haalbaarheid van deze exercitie. Diverse lidstaten hebben, bij wijze van proef, een beleidsvoorstel ter discussie voorgelegd, waarover de nationale besluitvorming nog niet is afgerond. Daarbij was vooral sprake van het uitwisselen van best practices. De bespreking ervan was een positieve ervaring voor de meeste lidstaten. Daarbij werd aangegeven, onder andere door Nederland, dat het een positief instrument is dat zeker een follow-up verdient.

c. Minimuminkomensregelingen

De meeste landen kennen een minimuminkomensregeling (bijstand). In bijna alle landen is die van onbeperkte duur, als je aan de voorwaarden voor het verkrijgen van bijstand blijft voldoen (in NL bijv. als je meewerkt aan maatregelen voor terugkeer op de arbeidsmarkt, net als in FIN en MAL). Het beleid t.a.v. bijstand in EU lidstaten is amper veranderd gedurende de crisis. Wel is er in den brede meer beroep op gedaan.

d. Hoofdboodschappen «Adequate social protection for long-term care needs in an ageing society»

Het rapport beschrijft eerst de huidige situatie in de langdurige zorg en vervolgens de trends om daarna in te gaan op het dichten van de kloof tussen heden en toekomst. In heel Europa groeit de vraag naar langdurige zorg en nemen derhalve de collectieve uitgaven toe. Behalve genoeg geld zijn voldoende mensen die de zorg kunnen leveren een zorg. In veel landen is ook de kwaliteit van langdurige zorg een issue. De beleidsopties zijn voor ieder land anders, maar laten zich ordenen langs de lijnen van preventie, revalidatie, vergrijzingsvriendelijke omgeving, inzet van technologie, ondersteuning van informele zorg en de combinatie van arbeid en zorg.

Nederlandse opstelling:

Nederland kan instemmen met het onderschrijven van de hoofdboodschappen uit dit rapport. Van belang voor Nederland is dat het rapport onderkent dat de inrichting van het zorgstelsel en voldoende financiering een verantwoordelijkheid van de lidstaten is.

Wat betreft de gedachtewisseling, zal de Nederlandse inbreng afhankelijk zijn van de vragen die het voorzitterschap zal formuleren om richting te geven aan het debat. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat Nederland in het algemeen kan instemmen met grotere aandacht voor de sociale dimensie van de EMU. Uit de rapporten blijkt dat daartoe ook een duidelijke noodzaak bestaat. Hoofdlijn daarbij echter blijft dat bestaande instrumenten beter worden ingezet binnen bestaande (juridische, financiële) kaders. Het doel moet zijn dat de kwaliteit van sociaal beleid van de lidstaten wordt verbeterd.

Nederland is voorts in het algemeen positief over het idee van ex ante coördinatie. Ex ante coördinatie van hervormingen kan het mogelijk maken om in een vroeg stadium best practices aan te dragen en te leren van de ervaringen van anderen. De ex ante coördinatie van hervormingen op sociaal terrein kan het beleid van lidstaten zodoende verbeteren en daarmee een duidelijke meerwaarde hebben. Ex ante coördinatie van sociale hervormingen in lidstaten past goed in het kader van de Open Methode van Coördinatie, waar het wederzijds leren voorop staat. Ook moet deze exercitie op vrijwillige basis uitgevoerd worden. Het Sociaal Beschermingscomité zal dit instrument onder deze voorwaarden blijven inzetten.

Agendapunt: Diversen

Aard van de bespreking:

Diverse informatiepunten

Voorstel en toelichting

De Raad zal de presentatie door het Griekse voorzitterschap aanhoren over de dossiers die onder hun voorzitterschap zijn afgerond. Voorts zal de Raad de informatie van het voorzitterschap en de Commissie aanhoren over de Internationale Arbeidsconferentie 2014. Daarnaast zal de Raad geïnformeerd worden door de Commissie over de Roma Top die op 4 april in Brussel plaatsvond en over de stand van zaken van de VN Conventie over de rechten van mensen met een handicap. Tot slot zal de Raad worden geïnformeerd door het inkomende Italiaanse voorzitterschap over hun werkprogramma.

Nederlandse opstelling:

Nederland zal de informatie aanhoren.

Naar boven