Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 21501-31 nr. 321 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 21501-31 nr. 321 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 oktober 2013
Op 15 oktober aanstaande vindt de Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, in Luxemburg plaats. Ter voorbereiding van de Raad vindt een Algemeen Overleg plaats op 10 oktober.
Bijgaand treft u de geannoteerde agenda aan. U ontvangt deze later dan gebruikelijk om het mogelijk te maken in de geannoteerde agenda een reactie op te nemen op de mededeling van de Commissie over de sociale dimensie van de EMU van 2 oktober jongstleden.
Deze Raad bevat een beperkt aantal onderwerpen. Er zijn debatten voorzien over jeugdwerkloosheid, de evaluatie van het afgelopen Europese semester en over de sociale dimensie van de EMU. Daarnaast staat de handhavingsrichtlijn voor een algemene oriëntatie geagendeerd, alsmede raadsconclusies over een rapport van de Europese Rekenkamer over het Europees Globaliseringsfonds. Naar verwachting zal ook het Fonds voor de Meestbehoeftigen aan de Raadsagenda worden toegevoegd.
Verder treft u bijgaand de gezamenlijke verklaringen aan die Nederland heeft gesloten met Roemenie en met Bulgarije om beter samen te werken teneinde uitbuiting van werknemers te voorkomen1. Hiermee doe ik de toezegging gestand die ik heb gemaakt tijdens het AO behandelvoorbehoud over het richtlijnvoorstel tot facilitering van de rechten van migrerende werknemers d.d. 27 juni jl. (Kamerstuk 33 635, nr. 4)
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Geannoteerde Agenda Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 15 oktober 2013
Agendapunt: Richtlijnvoorstel betreffende de handhaving van Richtlijn 96/71 EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten
Aard van de bespreking:
Algemene oriëntatie (besluitvorming)
Voorstel en toelichting
De detacheringsrichtlijn (96/71 EG) regelt dat werknemers die vanuit één EU-lidstaat naar een andere EU-lidstaat worden gedetacheerd recht hebben op een harde kern van arbeidsvoorwaarden die in het land van detachering gelden. Deze arbeidsvoorwaarden moeten dan wel bij wet of algemeen verbindend verklaarde cao zijn vastgelegd. Dit moet voorkomen dat een «race to the bottom» op arbeidsvoorwaarden ontstaat. Bepalingen uit de richtlijn worden echter soms omzeild of niet nageleefd. De zogenoemde handhavingsrichtlijn beoogt de uitvoering en naleving van de bepalingen uit de detacheringsrichtlijn te verbeteren.
Belangrijke elementen in het richtlijnvoorstel vindt Nederland:
– Doelstelling om het grensoverschrijdend innen van boetes te verbeteren;
– Introductie van het element van ketenaansprakelijkheid met betrekking tot salarisbetaling in de bouwsector;
– Verheldering van de elementen die kenmerkend zijn voor gedetacheerde werknemers en (postbus)ondernemingen;
– Verbetering van de toegang tot informatie over de arbeidsvoorwaarden waaraan moet worden voldaan;
– Versterking van de informatie-uitwisseling tussen lidstaten op het terrein van de richtlijn.
Na ruim anderhalf jaar onderhandelen hoopt het huidige voorzitterschap op de aanstaande Raad WSBVC een algemene oriëntatie over het richtlijnvoorstel te kunnen vaststellen. Het is nog onduidelijk of dit gaat lukken. Over twee controversiële punten is nog geen overeenstemming. Dit betreft de bepalingen over de nationale controlemaatregelen en over ketenaansprakelijkheid.
Discussie bij de bepaling over nationale controlemaatregelen is in hoeverre de lijst met controlemaatregelen een limitatieve lijst is (zoals in het Commissievoorstel) of dat deze lijst kan worden aangevuld met nieuwe controlemaatregelen. Een aanzienlijk aantal lidstaten is gekant tegen de verplichte introductie van ketenaansprakelijkheid op Europees niveau.
Nederlandse opstelling
Nederland is in algemene zin positief over de conceptrichtlijn, omdat de handhaving van gelijke arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid in Nederland een hoge prioriteit heeft. Het is immers onaanvaardbaar dat buitenlandse werknemers die het recht hebben om in Nederland te werken, worden uitgebuit. Zij hebben recht op goede arbeidsvoorwaarden, conform de kern van de Nederlandse cao’s. Voorts moet voorkomen worden dat op Europees niveau concurrentie op arbeidsvoorwaarden plaatsvindt, ook als het gaat om het detacheren van werknemers. Dit is van belang voor een stabiele werking van de interne markt.
Nederland is positief over bepalingen over boete-inning, verplichte bekendmaking van cao-informatie voor bedrijven en scherpere afspraken over grensoverschrijdende samenwerking tussen inspectiediensten en private handhavende instanties. Deze bepalingen uit het Commissievoorstel zijn in de onderhandelingen grotendeels overeind gebleven. Nederland heeft zich ingezet om bepaling over ketenaansprakelijkheid in de ontwerprichtlijn te behouden. Er bestaat echter veel weerstand om de lidstaten te verplichten om een vorm van ketenaansprakelijkheid in te voeren waardoor het zeer de vraag is of dit haalbaar is.
Agendapunt: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over het Fonds voor Europese hulp aan de meestbehoeftigen (FEAD)
Aard van de bespreking:
Algemene oriëntatie (naar verwachting)
Voorstel en toelichting
Het voorstel behelst de oprichting van een Fonds dat de financiering verzorgt ten behoeve van regelingen van de Lidstaten voor verstrekking van voedsel aan de minstbedeelden en kleding en andere essentiële goederen aan daklozen en aan achtergestelde kinderen. Doelstelling van het Fonds is een bijdrage te leveren aan het behalen van de Europa2020 armoededoelstelling en het vergroten van de sociale samenhang in Europa. Het Fonds wordt gedeeld beheerd (tussen Lidstaten en de Europese Commissie) op basis van een zevenjarig operationeel programma per lidstaat. Aan de hand hiervan en aan de hand van de ernst van de problematiek wordt per deelnemende lidstaat bepaald welk deel van het budget aan de lidstaat ter beschikking wordt gesteld. Voor de uitvoeringsregelingen wordt de aanpak van de Structuurfondsen gevolgd, zodat desgewenst de uitvoeringsstructuur van het ESF kan worden gebruikt.
Het voorgestelde bedrag voor het Fonds is € 2,5 miljard voor de periode 2014–2020. Daarnaast heeft de Europese Raad besloten dat lidstaten op vrijwillige basis tot een extra € 1 miljard hun budget verhogen.
De Commissie streeft ernaar het Fonds per 1 januari 2014 in werking te laten treden.
Nederlandse opstelling:
Alhoewel het kabinet het bestrijden van armoede en het bevorderen van sociale inclusie een belangrijke zaak vindt, is het principieel geen voorstander van het voorgestelde Fonds dat zich enkel richt op het verstrekken van voedsel. Dit draagt volgens NL niet bij aan de nationale armoededoelstelling.
Het kabinet begrijpt dat een dergelijk fonds wel aansluit bij de nationale situatie van diverse lidstaten. Inmiddels heeft er zich een meerderheid afgetekend vóór het instellen van dit fonds. Daarbij is het voor Nederland van belang dat de reikwijdte van het fonds wordt uitgebreid naar sociale inclusie activiteiten en niet beperkt blijft tot het verstrekken van voedsel en basisgoederen. Zo kunnen lidstaten een behoorlijke vrijheid krijgen om de middelen van het fonds in te zetten en effectief te besteden.
Nederland heeft dit punt ingebracht in de onderhandelingen en deze is vooralsnog goed ontvangen.
NL scoort ten opzichte van andere EU lidstaten relatief goed op indicatoren voor het vaststellen van het risico op armoede. Het kabinet blijft inzetten op het bevorderen van arbeidsparticipatie als instrument om het risico op armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan en draagt hiermee bij aan de EU2020 strategie.
Agendapunt: Jeugdwerkgelegenheid
Aard van de bespreking:
Gedachtewisseling en aanname van Raadsdeclaratie
Voorstel en toelichting
Het voorzitterschap heeft een Raadsverklaring betreffende een Europese Alliantie voor werkervaringsplaatsen opgesteld. Deze alliantie was al eerder aangekondigd in de Commissiemededeling «Jongeren aan het werk helpen» van 10 december 2012. De Raadsverklaring voor een Europese alliantie voor werkervaringsplaatsen omarmt dit initiatief en geeft enige invulling eraan.
De alliantie beoogt bij te dragen aan de strijd tegen jeugdwerkloosheid door de kwaliteit en het aanbod van werkervaringsplaatsen in de hele EU te verbeteren. Zij doet dit met behulp van een breed samenwerkingsverband tussen de belangrijkste belanghebbenden op het gebied van werkgelegenheid en onderwijs. In het bijzonder zullen de meest succesvolle leerlingstelsels in de EU in kaart worden gebracht en zal de alliantie nationale hervormingen ondersteunen die leerlingstelsels opzetten of verbeteren.
Nederlandse opstelling
Nederlands is van mening dat het probleem van jeugdwerkloosheid in meerdere EU lidstaten zodanig is dat Europese inzet om de bestrijding hiervan tot prioriteit te verheffen, gerechtvaardigd is. Wel moet ook worden vastgesteld dat de omstandigheden in de Europese landen uiteenlopend zijn en dat arbeidsmarktbeleid en de vormgeving van het stelsel van sociale zekerheid vooral een nationale aangelegenheid zijn.
Nederland kan, net als de andere EU-lidstaten, instemmen met de Raadsverklaring. Zoals in het BNC-fiche «Jongeren aan het werk helpen» is verwoord, is het kabinet positief over dit initiatief voor het stimuleren van werkervaringsplaatsen («apprenticeships») om de kwaliteit en het aanbod van beschikbare werkervaringsplaatsen te verbeteren door geslaagde regelingen voor werkervaringsplaatsen over de lidstaten te verspreiden.
Essentieel voor Nederland is dat het te hanteren begrip van «apprenticeship» breed is, zodat beide leerwegen* die Nederlandse MBO studenten kunnen volgen er binnen passen. Dit is met de huidige tekst van de Verklaring mogelijk.
Agendapunt: Evaluatie van het Europese Semester 2013 op het terrein van werkgelegenheid en sociaal beleid
Aard van de bespreking:
Gedachtewisseling, onderschrijven bijdragen werkgelegenheidscomité en sociaal beschermingscomité en aanname van hoofdconclusies van het rapport van het sociaal beschermingscomité over hervormingen van sociaal beleid voor groei en cohesie.
Voorstel en toelichting
Bijdragen van het Werkgelegenheidscomité (EMCO) en het Sociaal Beschermingscomité (SPC)
Elk jaar wordt na afloop van de bespreking van de landenspecifieke aanbevelingen een evaluatie van het (proces rondom het) semester gehouden.
Beide comités oordelen positief over het afgelopen Semester. Het werkgelegenheidscomité EMCO benadrukt daarbij dat de thematische besprekingen van de aanbevelingen per lidstaat hebben geleid tot concrete conclusies over de vraag in hoeverre lidstaten hun aanbevelingen hebben uitgevoerd. Gecombineerd met de Employment Performance Monitor (het document dat op basis van statistische indicatoren per lidstaat aanwijst wat de grootste uitdagingen zijn op het gebied van werkgelegenheid) leverde dit een belangrijke bijdrage aan de besprekingen van de aanbeveling voor het afgelopen Semester. Het sociaal beschermingscomité (SPC) heeft geconstateerd dat het aantal aanbevelingen op het gebied van sociale bescherming is toegenomen. Zo hebben nagenoeg alle lidstaten een aanbeveling op het gebied van pensioenen.
Beide comités zien nog wel ruimte voor verbetering van het proces van het Europees semester. Zo zou er, voor goede nationale standpuntbepalingen, meer tijd moeten zijn tussen het publiceren van de aanbevelingen door de Commissie en de vaststelling ervan. Het zou volgens het SPC ook nuttig zijn om enige discussie te kunnen voeren met de Commissie over de beste formulering van de aanbevelingen. Het SPC noemt voorts dat de aanbevelingen minder voorschrijvend zouden moeten zijn en meer ruimte zouden moeten laten voor nationale uitwerking.
SPC Hoofdconclusies: bijdrage aan de Jaarlijkse Groeianalyse 2014
Eind november 2013 zal de Commissie de Jaarlijkse Groeianalyse (AGS) uitbrengen. Het SPC heeft daartoe input geleverd door middel van een rapport, waarvan de conclusies worden voorgelegd aan de Raad WSB.
De belangrijkste conclusies uit het rapport zijn dat het SPC de Commissie oproept om de aandacht van de AGS voor de sociale consequenties van de crisis te verschuiven naar het opbouwen van adequate, effectieve, veerkrachtige en flexibele sociale beschermingssystemen. Lidstaten zijn hun sociaal beleid momenteel op ongekende manier aan het hervormen, waarbij de sociale beschermingssystemen worden hervormd om ze meer bestendig te maken en ze meer richten op het investeren in de capaciteiten van mensen. Daarbij moet aangehaakt worden bij de lange termijn sociale prioriteiten zoals deze voortkomen uit de Europa 2020 strategie. Sociale bescherming moet daarbij niet gereduceerd worden tot alleen maar een vangnet.
Nederlandse opstelling
In het algemeen is Nederland tevreden met het verloop van de afgelopen cyclus van het Europees Semester. Zoals consequent door Nederland bepleit, heeft de rol van de Commissie in het proces van economische beleidscoördinatie meer gewicht gekregen en worden lidstaten stevig aangespoord de nodige structurele hervormingen daadwerkelijk te implementeren. De landenspecifieke aanbevelingen leveren een belangrijke impuls voor het realiseren van nationale structurele hervormingen, die op korte en lange termijn een bijdrage kunnen leveren aan herstel en duurzame versterking van de economie, het voorkomen en terugdringen van macro-economische onevenwichtigheden en het vergroten van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de EU.
Nederland is van mening dat een aantal verbeteringen in het proces mogelijk zijn. Zo moet naar het tijdpad en de fasering worden gekeken om te bezien of het mogelijk is meer gelegenheid te bieden voor discussie over de aanbevelingen. Dit kan zowel bijdragen aan een betere bilaterale dialoog tussen Commissie en afzonderlijke lidstaten als aan een sterkere peer pressure tussen lidstaten onderling.
Nederland kan zich vinden in de conclusies van het SPC-rapport als bijdrage aan de jaarlijkse groeianalyse. De boodschappen zijn in heldere thema’s uiteengezet en geven aan dat er meer aandacht voor de sociale kant in de Jaarlijkse groeianalyse moet komen. In de discussie over de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd constateert Nederland dat het zich op dit moment in de voorhoede bevindt van lidstaten die het besluit hebben genomen hervormingen door te voeren. Het valt te betreuren dat in veel andere landen de noodzaak tot (verdergaande) verhoging van de pensioenleeftijd onvoldoende wordt gedeeld.
Agendapunt: De sociale dimensie van de EMU3
Aard van de bespreking:
Beleidsdebat, presentatie van de Commissie van de mededeling over de sociale dimensie en het onderschrijven van bijdragen van het werkgelegenheidscomité en sociaal beschermingscomité
Voorstel en toelichting
Deze mededeling beoogt een bijdrage te leveren aan het debat over de verdieping van de EMU. De Commissie schetst de noodzaak voor een betere coördinatie van het beleid van de lidstaten, in het licht van de Europa 2020-strategie en het Europees Semester. De Commissie ziet de sociale dimensie als een versterking van de economische governance en beleidsinstrumenten om problematische ontwikkelingen rond werkgelegenheid en sociaal beleid beter te adresseren. Hiertoe kondigt de Commissie een aantal initiatieven aan op een drietal terreinen:
– versterkte aandacht voor werkgelegenheids- en sociale uitdagingen en beleidscoördinatie;
– bevordering verantwoordelijkheid, solidariteit en versterkte actie ten behoeve van arbeidsmobiliteit;
– een versterking van de sociale dialoog.
Er wordt voorgesteld een scorebord op te stellen voor ontwikkelingen op het gebied van werkgelegenheid op sociaal terrein. Het gaat om een beperkt aantal indicatoren waarmee de ontwikkelingen op sociaal gebied in beeld worden gebracht, zoals werkloosheid, NEET-rate (jongeren, niet in onderwijs, arbeid of training), beschikbaar inkomen per huishouden, armoederisicopercentage en inkomensongelijkheidsratio. Dit scorebord zou een rol moeten spelen bij de discussies in het EU-Werkgelegenheidscomité (EMCO) en het EU-Socialebeschermingscomité (SPC), en de bredere beleidsvorming in de Raad WSBVC en de Europese Raad als onderdeel van de Jaarlijkse groeistrategie, die de Commissie in november publiceert.
Daarnaast moet bij het geven van beleidsadviezen onder de macro-economische onevenwichtigheidprocedure (MEOP) volgens de Commissie expliciet aandacht gegeven gaan worden aan sociale factoren. Concreet zouden sociale effecten beschreven moeten worden in de diepteonderzoeken naar mogelijke onevenwichtigheden in EU-lidstaten. Bovendien stelt de Commissie voor om participatie, jeugdwerkloosheid, langdurige werkloosheid en armoede als additionele indicatoren te gebruiken bij de economische lezing van het bestaande scorebord in de MEOP. In het scorebord van de MEOP wordt de ontwikkeling van werkgelegenheid reeds gemonitoord.
Als het gaat om het bevorderen van de solidariteit refereert de Commissie aan de reeds ingezette trajecten als modernisering van het ESF, het Fonds voor Meestbehoeftigen (FEAD) en het jeugdwerkgelegenheidsinitiatief. Bij de vergroting van de arbeidsmobiliteit binnen Europa zijn van belang het richtlijnvoorstel tot faciliteren van de mogelijkheden voor mobiele werknemers om hun rechten te effectueren en de herziening van het werkloosheidshoofdstuk in de Verordening Sociale Zekerheid. Het EURES-netwerk (Europese arbeidsbemiddeling) zal worden versterkt. De Commissie stelt geen nieuwe middelen voor.
Voor versterking van de EMU wijst de Commissie op het belang van automatische stabilisatoren, waarbij de Commissie erkent dat deze verantwoordelijkheid op nationaal niveau is belegd. Voor de korte termijn pleit de Commissie voor versterking van de ex ante coördinatie van zwaarwegende hervormingen en voor een instrument voor convergentie en concurrentievermogen (CCI), als nieuw kader voor de tijdige implementatie van structurele hervormingen. Financiële steun aan lidstaten zou onderdeel kunnen uitmaken van contractuele overeenkomsten tussen lidstaten en Commissie. Zo zou het CCI kunnen bijdragen verdergaande integratie van economisch beleid en financiële steun.
Voor de langere termijn schetst de Commissie de mogelijkheid van een autonome eurozonebegroting, met een eigen begrotingscapaciteit «fiscal capacity», die het mogelijk moet maken asymmetrische economische schokken op te vangen. Zo’n stabiliseringinstrument zou op verschillende wijzen vorm kunnen krijgen, afhankelijk van de mate van gewenste integratie, bijvoorbeeld een werkloosheidsfonds op Europees niveau. Deze instrumenten mogen echter niet leiden tot permanente transfers. Voor deze optie is echter wel een verdragswijziging nodig, dus concrete voorstellen worden op dit vlak nog niet gedaan.
Met betrekking tot de sociale dialoog op EU-niveau wijst de Commissie vooral op bestaande instrumenten en overlegstructuren en hoe de werking daarvan versterkt kan worden. De betrokkenheid van sociale partners bij het Europees Semester kan verstevigd, onder meer door consultatie op nationaal niveau bij het opstellen van het Nationaal hervormingsprogramma (NHP) en bij de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen, aldus de Commissie.
Nederlandse opstelling
Nederland zal in de Raad WSB (evenals in de Europese Raad van 24 en 25 oktober 2013) reageren langs de lijnen zoals uiteengezet in de brief van de ministers van EZ en Financiën van 22 april jl. over ex-ante coördinatie, convergentie en concurrentievermogen en in mijn brief over de sociale dimensie van de EMU van 24 mei jl.
Het kabinet kan in het algemeen instemmen met grotere aandacht voor de sociale dimensie van de EMU. Hoofdlijn daarbij blijft dat bestaande instrumenten beter worden ingezet binnen bestaande (juridische, financiële) kaders. Ook is Nederland van mening dat de kwaliteit van sociaal beleid van de lidstaten moet worden verbeterd. Het spreekt voor zich dat de sociale gevolgen van de crisis moeten worden geadresseerd en dat lidstaten elkaar behulpzaam moeten kunnen zijn bij het oplossen daarvan. De hoge (jeugd)werkloosheid en de toenemende armoede vragen daarbij bijzondere aandacht. Daarbij moet echter goed rekening worden gehouden met nationale verschillen. Wel kunnen Europese lidstaten veel leren van elkaars «best practices». Een goede inzet van ESF-middelen en andere Europese fondsen voor dit doel wordt door ons dan ook onderschreven. Voor Nederland is ook een belangrijk punt dat de negatieve sociale gevolgen van de werking van het vrij verkeer effectief moeten worden aangepakt. Dat geldt met name voor de arbeidsmigratie binnen de EU, zeker waar deze samengaat met onderbetaling, uitbuiting of sociale fraude.
Nederland kan instemmen met het voorstel voor een apart sociaal scorebord, zoals dat thans door de Commissie wordt voorgesteld. Met dit nieuwe instrument kan het inzicht bij politieke en ambtelijke beleidsmakers in de sociale situatie van lidstaten worden vergroot en het kan een goede bijdrage leveren aan de afstemming en uitwisseling binnen het Werkgelegenheidscomité en het Socialebeschermingscomité.
Bij beleidsadviezen die volgen uit de MEOP is er terecht ruimte voor sociale gevolgen. Momenteel is dit al vastgelegd in artikel 8 van de verordening van de MEOP, waarin beschreven wordt dat het correctief actieplan de sociale gevolgen van hervormingen in acht dient te nemen. Het voorstel van de Commissie om deze gevolgen ook te adresseren in de diepteonderzoeken naar mogelijke onevenwichtigheden kan bijdragen aan een evenwichtig beleidsadvies. Wel dient in ogenschouw genomen te worden dat het doel van de MEOP is de tijdige identificatie van macro-economische onevenwichtigheden die een risico vormen voor stabiliteit van de EMU, zodat deze in een vroeg stadium effectief aangepakt kunnen worden. Het scorebord van de MEOP dient gefocust te blijven op het identificeren van dergelijke onevenwichtigheden. De CIE stelt voor het MEOP scorebord ongewijzigd te laten. Nederland steunt dat. Wel wil de Commissie een aantal additionele sociale indicatoren gebruiken ten behoeve van de economische lezing van het scorebord (participatie, jeugdwerkloosheid, langdurige werkloosheid en armoede). Het kabinet staat in eerste instantie terughoudend ten opzichte van dit voorstel, maar kan het steunen indien dit niet leidt tot verminderde hervormingsinspanningen van lidstaten waar sprake is van ernstige macro-economische onevenwichtigheden.
Ook de Commissievoornemens ten aanzien van arbeidsmigratie (waar het de versterking van de positie van werknemers betreft) kunnen in algemene zin worden onderschreven. Het vrij verkeer van personen biedt werknemers de mogelijkheid hun situatie te verbeteren. Het is echter niet de bedoeling dat het vrij verkeer van personen in de EU leidt tot nadelige sociale gevolgen voor migrerende werknemers of hun collega’s in het werkland. Er mag geen race to the bottom plaatsvinden. Een sterkere positie van migrerende werknemers kan hier aan bijdragen. Maar benadrukt moet ook worden dat de lidstaten er goed op moeten toezien dat alle migrerende werknemers werken volgens de arbeidsrechtelijke normen van het werkland. Met betrekking tot de aangekondigde herziening van het werkloosheidshoofdstuk in de Verordening Sociale Zekerheid worden de voorstellen van de Commissie afgewacht.
De Commissie herhaalt in de mededeling een aantal ideeën die zij reeds in de EMU-blueprint van 2012 voorgesteld heeft. De Commissie beschrijft nogmaals de voordelen van een stelsel voor ex ante coördinatie van zwaarwegende hervormingen, een instrument voor convergentie en concurrentievermogen (CCI) en een begrotingscapaciteit voor het opvangen van asymmetrische schokken. Zoals eerder aangeven in de kamerbrief van 22 april 2013 is het kabinet met betrekking tot de ex ante coördinatie van mening dat er sprake is van een potentieel nuttig instrument, mits dit zich richt op de beleidsterreinen die het meest relevant zijn voor het naar behoren functioneren van de muntunie en er een gerichte uitwisseling van best practices plaats kan vinden. Met betrekking tot contractuele afspraken en een CCI is het kabinet van mening dat contractuele afspraken over hervormingen potentieel nuttig kunnen zijn als extra instrument om lidstaten aan te zetten tot het doorvoeren van structurele hervormingen. Deze contractuele afspraken kunnen wat het kabinet betreft ook tot stand komen zonder financiële ondersteuning. Er kan echter geen sprake zijn van additionele afdrachten aan de EU, noch van inperking van de beleidsvrijheid van lidstaten die zich aan de afspraken houden.
Met betrekking tot de langere termijn schetst de Commissie een beeld van een verdergaande integratie waarbij soevereiniteit om economisch beleid te voeren op EU-niveau wordt samengevoegd, en de EU de beschikking krijgt over middelen om conjuncturele schokken in lidstaten te verzachten. Een Europees werkloosheidsfonds wordt niet expliciet voorgesteld, maar wel als een mogelijke denkrichting aangegeven. Nederland zal herhalen hier geen voorstander van te zijn.
Met betrekking tot de rol van sociale partners geeft de Commissie aan de bestaande instrumenten en overlegstructuren te willen verbeteren. Wij kunnen dit voornemen onderschrijven. Nederland hecht zowel nationaal, als op EU-niveau, zeer aan een goed overleg met sociale partners. De voorstellen van de Commissie om de consultaties van sociale partners in het besluitvormingsproces rond het Europees Semester beter in te kaderen kan Nederland dan ook ondersteunen.
Tot slot nog een opmerking over subsidiariteit en proportionaliteit. In deze mededeling worden de grote lijnen geschetst van de rol die Europa zou moeten spelen op het terrein van de sociale politiek in brede zin. Ten aanzien van de concrete voorstellen in deze mededeling ziet het kabinet vanuit een oogpunt van subsidiariteit geen problemen. Over het algemeen liggen de voornemens van de Commissie in het verlengde van de ondersteunende en aanvullende rol die ingevolge het VWEU voor Europa is weggelegd. Europese afspraken over het ondersteunen/coördineren van sociaaleconomisch beleid hebben een duidelijke meerwaarde voor de lidstaten. De maatregelen die worden voorgesteld ten aanzien van de uitvoering van de MEOP liggen binnen de bevoegdheidssfeer van de Commissie. Ook ten aanzien van de proportionaliteit van de Europese voorstellen heeft Nederland geen bezwaren. De beleidsvoornemens zoals die hier worden geschetst, leiden vooralsnog niet tot grotere administratieve lasten of extra kosten. Waar het gaat om de plannen van de Commissie voor de langere termijn geeft de Commissie zelf aan dat hiervoor verdragswijziging nodig is. Het kabinet is zoals bekend geen voorstander van een verdragswijziging en vindt dat vooral de bestaande afspraken en instrumenten zo goed mogelijk moeten worden nagekomen en gebruikt.
Agendapunt: Rapport Europese Rekenkamer over het Europese Globaliseringsfonds
Aard van de bespreking:
Aanname van Raadsconclusies
Voorstel en toelichting
De Raadsconclusies verwelkomen het rapport van de Europese Rekenkamer.
Het rapport van de Rekenkamer is kritisch over het functioneren van het Europees Globaliseringsfonds (EGF) met als voornaamste redenen: onduidelijkheid over effectiviteit (niet te meten), een groot deel van de gelden gaat op aan inkomenssteun en het fonds kent lange procedures, wat ontmoedigend werkt voor potentiële aanvragers. Om de tekortkomingen aan te pakken, adviseert de Rekenkamer het volgende:
• lidstaten en Commissie moeten zorgen voor up-to-date en betrouwbare gegevens om de resultaten van het fonds te kunnen meten;
• het beperken van EU-financiering tot maatregelen waar de EU een toegevoegde waarde heeft (geen inkomenssteun);
• onderbrengen van het EGF binnen het ESF-raamwerk.
Nederlandse opstelling
Nederland kan, net als de andere lidstaten, instemmen met de Raadsconclusies. Nederland kan zich goed vinden in het rapport van de Europese Rekenkamer, dat de kritische lijn steunt die Nederland al sinds het begin van het EGF over het fonds heeft. Nederland vindt het jammer dat het rapport pas nu (na politieke de besluitvorming over het vervolg van het fonds in de periode 2014–2020) verschijnt.
Het is echter wel belangrijk dat er lering uit dit rapport getrokken wordt. Nederland heeft er daarom met succes voor gepleit om in de conclusies over dit Rekenkamerrapport op te nemen dat de Raad het van belang acht dat EU-financiering een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van financiering door de lidstaten.
Agendapunt: Diversen
Aard van de bespreking:
Informatie van het voorzitterschap
Voorstel en toelichting
Het voorzitterschap zal informatie verschaffen over de stand van zaken op de diverse wetgevende dossiers en de stand van de voorbereidingen van de tripartiete sociale top op 24 oktober 2013. Deze top vindt traditiegetrouw plaats aan de vooravond van de Europese Raad.
Nederlandse opstelling:
Nederland zal de informatie aanhoren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-31-321.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.