21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 317 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2013

Op 11 en 12 juli vindt de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSB) plaats in Litouwen. Tijdens deze Informele Raad zal onder meer gesproken worden over mechanismen van loonvorming en over de sociale dimensie van de EMU.

Verder vond op 20 juni jl. de Raad WSB plaats in Luxemburg. De belangrijkste onderwerpen op deze Raad waren de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester, jeugdwerkloosheid en het Europees Globaliseringsfonds.

Hierbij ontvangt u de geannoteerde agenda met daarin de inzet van Nederland voor de aanstaande Informele Raad en het verslag van de afgelopen Raad.

Voorts verschaf ik u, namens de Staatssecretaris, opheldering over een passage in het verslag van de vorige Informele Raad (Dublin, 8 februari), zoals toegezegd in het AO Europa op 23 februari jl. In het verslag van die Informele Raad staat de volgende passage «Verder is het de bedoeling dat met ingang van 1 januari 2014 uitkeringsgerechtigden een op maat gemaakt activeringsplan krijgen».

Tijdens de Informele Raad nam de Staatssecretaris deel aan een internationale workshop over «jobless households». Het ging onder meer over maatregelen die arbeidsmarktparticipatie kunnen bevorderen. De Staatssecretaris heeft daar gesproken over het belang van een activerende sociale zekerheid en over de toegevoegde waarde van maatwerk bij het ondersteunen van het individu richting de arbeidsmarkt. Ook vertelde zij over de voorgenomen maatregelen, zoals de Participatiewet en de wijzigingen in de WWB.

De betreffende passage is per abuis verkeerd in het verslag terecht gekomen. Het is niet zo dat de WWB beoogt voor iedereen een individueel activeringsplan op te laten stellen. Met de herziening in de WWB wordt een activerend sociaal beleid nagestreefd met meer aandacht voor individueel maatwerk. Gemeenten bepalen op basis van een goede diagnose welk instrument zij inzetten aan de hand van de mogelijkheden en behoefte van de individuele cliënt. De gemeente stelt vast wie op eigen kracht aan de slag kan komen en wie daarvoor ondersteuning nodig heeft, en in welke vorm. De WWB (art.18) biedt de gemeenten de uitvoeringsvrijheid om verplichtingen van de WWB af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Geannoteerde agenda Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 11–12 juli 2013

Deze Informele Raad onder Litouws voorzitterschap zal in het teken staan van sociaal Europa. De Raad zal spreken over de sociale dimensie van de EMU en het sociaal investeringspakket.

Op de eerste dag zullen er drie parallelle workshops plaatsvinden, die zich richten op de volgende thema’s: (1) efficiency en effectiviteit van sociale investeringen (2) implementatie van een Europese alliantie voor stages (3) loonvormingsmechanismen en economische groei.

Op de tweede dag heeft het Voorzitterschap een plenaire sessie gepland over de sociale dimensie van de EMU.

Loonvormingsmechanismen en economische groei

Nederland zal de eerste dag deelnemen aan de workshop over de loonvormingsmechanismen en economische groei. Het draait bij deze workshop om de vraag hoe verschillende mechanismen van loonvorming invloed hebben op de economische groei in een land. Thema’s die hierbij aan bod zullen komen zijn: mechanismen van loonvorming in relatie tot productiviteitsgroei, indexatiemechanismen, invloed van minimumlonen op werkgelegenheid en economische groei, alsmede de voor- en nadelen van coördinatie van de hoogte van minimumlonen in de EU.

Het kabinet is voorstander van een verantwoorde loonontwikkeling. Idealiter moeten de lonen een afspiegeling zijn van de marktomstandigheden. Dat wil zeggen dat lonen een goede weergave moeten zijn van de situatie op de arbeidsmarkt en de productiviteit van werkenden. Aangezien dit sterk verschilt per sector is het aan sociale partners om hierover afspraken te maken.

Ten aanzien van de discussie over het minimumloon zal Nederland enerzijds inbrengen dat een wettelijk minimumloon een geëigend middel is om te waarborgen dat werknemers een fatsoenlijk inkomen verdienen. Een minimumloon legt een bodem in de markt en beschermt zo mensen die zich aan de onderkant van de arbeidsmarkt bevinden. Zij hebben vaak een zwakkere positie. Het wettelijk minimumloon maakt daarom reeds lange tijd onderdeel uit van het Nederlandse inkomens- en arbeidsmarktbeleid.

Anderzijds is het kabinet van mening dat sociaal beleid en arbeidsmarktbeleid moet blijven worden vormgegeven op nationaal niveau en dat derhalve de afweging over de inrichting van het wettelijk minimumloon het beste kan worden gemaakt op nationaal niveau. Lidstaten moeten zelf bijvoorbeeld een afweging kunnen maken tussen de hoogte van het minimumloon en de effecten daarvan op de werkgelegenheid, arbeidsparticipatie en sociale cohesie.

De onderlinge economische verschillen tussen de lidstaten zijn groot. Om die reden wijst Nederland ook afspraken over een relatief EU-minimumloon, bijvoorbeeld gekoppeld aan koopkracht of welvaartspeil, af. Dit alles laat onverlet dat het kabinet het belangrijk vindt dat wordt gegarandeerd dat in iedere lidstaat werknemers recht hebben op een billijke beloning, dan wel een fatsoenlijke levensstandaard.

Sociale dimensie van de EMU

Op het moment van opstellen van deze geannoteerde agenda is nog onduidelijk wat de aard van de bespreking zal zijn over dit onderwerp. De Commissie heeft zijn mededeling over de sociale dimensie nog niet uitgebracht. De Commissie zal deze pas in het najaar presenteren. De insteek van de bespreking zal daarom vooral afhankelijk zijn van de notitie die het voorzitterschap hierover zal verspreiden. De Nederlandse inbreng zal in elk geval zijn langs de lijnen van de kabinetsinzet als verwoord in de brief d.d. 24 mei 2013, alsmede de brief van 26 juni met de kabinetsreactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) inzake de sociale dimensie van de EMU.

Kernpunten daarbij zijn de volgende:

  • Het kabinet steunt het streven naar een verdere versterking van de sociale dimensie van de EMU. Het gaat daarbij vooral om het beter inzetten van bestaande instrumenten, binnen huidige (juridische, financiële) kaders, zoals het versterken van de open methode van coördinatie (OMC), benchmarking van de voortgang van hervormingen en ex ante-coördinatie van sociaaleconomisch beleid. Sociale partners dienen hier zowel op nationaal als Europees niveau goed bij betrokken te worden.

  • Als het gaat om regelgeving blijven de bevoegdheden primair nationaal. Er dient geen wijziging te komen in de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten en voorstellen mogen niet leiden tot hogere afdrachten. Kern van het sociale beleid in Europa is het bevorderen van verstandig sociaaleconomisch beleid in de lidstaten, gericht op activering.

  • In de EU moet gestreefd worden naar fatsoenlijke inkomens en eerlijke beloning: gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde locatie. Europese afspraken over een minimum worden afgewezen, maar wel dient er aandacht te zijn voor internationale afspraken over billijke beloning en uitwisselen van best practices hierover. Loondumping en uitbuiting dienen zowel op nationaal als EU-niveau effectief bestreden te worden.

Verslag Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid 20 juni 2013

De bespreking van de landenspecifieke aanbevelingen was een belangrijk onderwerp van de Raad. Enkele lidstaten uitten bezwaren tegen de aan hen gerichte aanbevelingen. Niettemin is het pakket landenspecifieke aanbevelingen doorgeleid naar de ECOFIN-raad en de Europese Raad van 27 en 28 juni 2013. Verder is er gedebatteerd over jeugdwerkloosheid en hebben lidstaten standpunten bepaald over het Europees Globaliseringsfonds en over de meeneembaarheid van pensioenen. Ook hebben de lidstaten kennis genomen van een aantal voortgangsrapporten en zijn er twee sets raadsconclusies aangenomen.

Debat landenspecifieke aanbevelingen

Nadat de Commissie op 29 mei jl. de landenspecifieke aanbevelingen had gepubliceerd, zijn de aanbevelingen in de ambtelijke adviescomités van de Raad besproken. Voor de aanbevelingen op sociaal terrein zijn dat het werkgelegenheidscomité (EMCO) en het sociaal beschermingscomité (SPC). De Raad heeft adviezen van de ambtelijke adviescomités over het aanpassen van de landenspecifieke aanbevelingen overgenomen. Voor Nederland betrof dit twee aanpassingen in de aanbeveling over het verhogen van de arbeidsparticipatie. Deze aanbeveling roept nu niet meer tot het sneller afbouwen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, noch tot het versnellen van de hervorming van WW en ontslagbescherming.

Na de Raad WSB zijn de aanbevelingen vervolgens in de ECOFIN Raad van 21 juni en de Europese Raad van 27 en 28 juni besproken en onderschreven. In de ECOFIN Raad van 9 juli as. zullen ze formeel worden bekrachtigd.

Commissaris Andor gaf in zijn interventie aan dat de Commissie zo concreet mogelijk is geweest bij het opstellen van de landenspecifieke aanbevelingen. Hij onderstreepte de noodzaak om het tempo erin te houden bij de uitvoering van de aanbevelingen. Tot slot gaf Andor aan dat de Commissie zich verzet tegen het afzwakken van aanbevelingen. Daarom betreurt hij de afzwakkingen van pensioengerelateerde aanbevelingen, zoals die in EMCO en SPC zijn gedaan.

Nederland heeft in zijn interventie juist het belang van pensioengerelateerde hervormingen onderstreept. Ook heeft Nederland aangegeven dat in het Europees Semester een goede balans heerst tussen elkaar aanspreken op het halen van beleidsdoelen en het respecteren van nationale verantwoordelijkheden. De aanbevelingen zijn daarbij cruciaal. Nederland stelde de uiteindelijke versie van zijn eigen aanbevelingen op sociaal terrein te onderschrijven. Om aan te geven dat die aanbevelingen aansluiten bij het huidige beleid, heeft Nederland gerefereerd aan het sociaal akkoord. Belangrijke elementen daaruit, zoals hervorming ontslagbescherming en werkloosheidsuitkering, arbeidsparticipatie van zwakkere groepen en van ouderen, alsook de hervorming van pensioenrechten, zijn gepresenteerd.

Debat jeugdwerkloosheid

Als aftrap van het debat presenteerde Commissaris Andor het «Youth Paper» dat de Commissie daags voor de Raad (19 juni 2013) had gepubliceerd. Hij noemde in dit kader de Jeugdgarantie en het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief. Wat dat laatste betreft gaf hij aan dat de Commissie werkt aan voorstellen om de € 6 miljard die hiervoor beschikbaar is voor het eind van 2015 te kunnen besteden voor snelle acties. Hij riep ook lidstaten op om snel actie te ondernemen. Daarnaast riep hij lidstaten op te werken aan het realiseren van de Jeugdgarantie door zich onder meer te richten op een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, het stimuleren van arbeidsmobiliteit en op het bereiken van NEET-jongeren (jongeren zonder werk en niet in opleiding). Andor deelde mee dat de Commissie «actie teams» beschikbaar zal stellen om lidstaten hierbij te ondersteunen. Ten slotte benadrukte Andor het belang van het Europees Sociaal Fonds (ESF), waarbij hij opriep op om snel tot overeenstemming te komen over MFK om te zorgen dat minimaal 25% van de middelen voor cohesiebeleid beschikbaar komt voor ESF.

Tijdens het debat onderstreepten lidstaten het belang van actie ter bestrijding van jeugdwerkloosheid en verwelkomden de maatregelen zoals genoemd in het «Youth Paper». In grote lijnen sloten lidstaten zich aan bij de prioriteiten die Commissaris Andor genoemd had. Het bereiken van NEET-jongeren, de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, het stimuleren van arbeidsmobiliteit, het invoeren van beurzen om jongeren werkervaring op te laten doen en het «frontloaden» van financiële middelen beschikbaar voor het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief golden daarbij als veel genoemde prioriteiten. Hoewel bijna alle lidstaten nadrukkelijk te kennen gaven blij te zijn met de Jeugdgarantie, gaf een groot deel ook aan erop toegezien moet worden dat er daadwerkelijk uitvoering wordt gegeven aan de garantie. Ook werd het belang van goede kredietverlening aan het MKB door meerdere lidstaten benadrukt en vroeg een aantal lidstaten om verhoging van de leeftijdsgrens voor het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief. Enkele lidstaten klaagden over de mate waarin zij meedelen in de € 6 miljard die voor het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief beschikbaar zal komen. De uitkomsten van het debat dienden als input voor de Europese Raad van 27 en 28 juni 2013.

Nederland benadrukte in zijn interventie het belang van een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het voorkomen van voortijdige schooluitval. Verder lichtte Nederland kort de «aanpak jeugdwerkloosheid» toe, waaronder de aandacht daarbinnen voor het combineren van werk met onderwijs en het invoeren van beurzen om jongeren werkervaring op te laten doen. Ook benadrukte Nederland dat in veel lidstaten met een hoge jeugdwerkloosheid de noodzaak bestaat voor structurele hervormingen van de arbeidsmarkt.

Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF)

De Nederlandse inzet op dit onderwerp voor de Raad was om het fonds in reikwijdte en hoogte van het percentage EU-cofinanciering zoveel mogelijk te beperken. Het beperken van de reikwijdte draait daarbij om beperking van de aanvraaggrond tot de gevolgen van globalisering. Een aanzienlijk aantal lidstaten wil de reikwijdte namelijk verbreden naar de gevolgen van de financieel-economische crisis. Tot aan de Raad maakte Nederland onderdeel uit van een blokkerende minderheid van lidstaten die tegen een verbreding van de reikwijdte was. Eén van die lidstaten gaf echter tijdens de Raad aan te zullen deblokkeren als zou worden toegevoegd dat het fonds steun kan verlenen aan werkzoekende jongeren die in regio’s wonen waar de werkloosheid 25% of hoger is. Als in een dergelijke regio een EGF aanvraag wordt ingediend dan kan de betreffende lidstaat voor een gelijk aantal deelnemers steun aan werkzoekende jongeren financieren.

De lidstaten die vóór verbreding van de aanvraaggrond waren, konden leven met deze aanvulling. Verschillende van hen gaven aan het niet ideaal te vinden, maar het te kunnen accepteren als onderdeel van een compromis. Een aantal lidstaten gaf specifiek aan kritisch te zijn over de toevoeging van jeugdwerkloosheid, omdat daar al andere middelen (6 miljard) voor gereserveerd zijn en/of omdat er ook andere groepen zijn die het heel moeilijk hebben, zoals ouderen. Overigens pleitte een aantal lidstaten opnieuw voor een hoger co-financieringspercentage of een gedifferentieerd percentage, zoals in het oorspronkelijke Commissievoorstel stond. Dit is niet in de compromistekst opgenomen.

Commissaris Andor deelde met betrekking tot de toevoeging over de bestrijding van jeugdwerkloosheid mee dat hij zich flexibel kon opstellen. Hij was tevreden met de verbreding van de aanvraaggrond tot de financieel-economische crisis en riep op tot een spoedige start van de onderhandelingen met het EP.

Nederland en een aantal andere lidstaten sprak zich uit tegen het compromis vanwege de uitbreiding van de aanvraaggrond. Nederland heeft aangegeven te kunnen instemmen met het voorgestelde co-financieringspercentage van 55% en de toevoeging met betrekking tot jeugdwerkloosheid vanwege de huidige problematiek ook te kunnen begrijpen. Echter, de verbreding van de aanvraaggrond voor de gehele periode van het fonds (2014–2020) kon Nederland niet steunen. Te meer ook, omdat de verbreding voor de gehele periode geldt en niet tussentijds geëvalueerd wordt.

Door het wegvallen van de blokkerende minderheid, werd de compromistekst door voldoende lidstaten gedragen om een algemene oriëntatie te kunnen vaststellen. Onderhandelingen met het EP zullen daarom op basis van deze tekst van start gaan.

Meeneembaarheid van pensioenen (Gewijzigd voorstel voor een richtlijn betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten)

De Raad heeft over dit voorstel een algemene oriëntatie vastgesteld. Alle lidstaten die nog voorbehouden hadden op de tekst, hieven deze op. Het voorzitterschap gaf aan het compromisvoorstel (beperking tot grensarbeiders) als enige mogelijke uitweg te zien om tot overeenstemming te komen. Het voorzitterschap noemde het niet de meest bevredigende oplossing, maar een hanteerbaar en werkbaar compromis.

Commissaris Andor uitte zijn dankbaarheid aan het huidige en afgelopen voorzitterschap, Cyprus en Ierland, voor de presentatie van dit gedurfde compromis. Nederland complimenteerde eveneens deze twee voorzitterschappen en stelde dat het resultaat een vooruitgang voor mobiele werknemers is en dat het door zijn beperkte reikwijdte de competenties die lidstaten zelf hebben op pensioengebied respecteert.

Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

Ofschoon slechts een voortgangsrapport geagendeerd stond, heeft een aanzienlijk aantal lidstaten geïntervenieerd. Het grootste meningsverschil daarbij was de eventuele vrijwilligheid van deelname aan het fonds. Het voorzitterschap gaf daarbij de aftrap door te stellen dat vrijwillige deelname de enige weg naar overeenstemming in de Raad is, ondanks het feit dat het Europees Parlement zich recent heeft uitgesproken voor verplichte deelname van alle lidstaten. De Commissie sprak zich juist uit tegen vrijwillige deelname. Alle burgers in de EU die dit nodig hebben dienen voor steun in aanmerking te kunnen komen, aldus Commissaris Andor. Voorts zou een vrijwillig fonds er de facto toe kunnen leiden dat er minder dan de 2.5 miljard zal worden uitgegeven dan die door de Europese Raad zijn toebedeeld.

Een aantal voor- en tegenstanders van vrijwillige deelname namen vervolgens het woord. Nederland heeft aangegeven voorstander te zijn van vrijwillige deelname, aangezien dat elke lidstaat in staat stelt om zelf de inzet te bepalen die het beste bij de eigen specifieke nationale situatie aansluit. Net als enkele andere lidstaten is daarbij voor Nederland van belang dat niet-deelnemende lidstaten hun oorspronkelijke ESF allocatie dienen te behouden. Niet-deelneming mag geen financiële consequenties hebben voor niet-deelnemers.

Handhavingsrichtlijn

Het Ierse voorzitterschap, dat er niet in was geslaagd om overeenstemming te bereiken op dit dossier, stelde dat de voortgangsrapportage voldoende mogelijkheden biedt om tot een akkoord te komen. Ook Commissaris Andor was van mening dat er grote vooruitgang is geboekt, maar dat de artikelen over nationale controlemaatregelen (artikel 9) en ketenaansprakelijkheid (artikel 12) nog op een oplossing wachtten. De Commissaris riep de lidstaten op tot openheid en compromisbereidheid. Voorts refereerde hij aan de stemming over de ontwerprichtlijn in het werkgelegenheidscomité van het EP, dat op de ochtend van de Raad plaats had gevonden. Het werkgelegenheidscomité van het EP heeft gestemd voor een open lijst van controlemaatregelen en voor invoering van ketenaansprakelijkheid bij grensoverschrijdende detachering. Ook is gestemd voor het openen van de onderhandelingen met de Raad. Volgens de Commissaris sprak uit deze stemming dat het EP graag verder wil op constructieve wijze.

Genderbalans in raden van commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen

Negen lidstaten, waaronder Nederland, hadden een verklaring voorbereid, omdat zij van mening waren dat het voortgangsrapport onvoldoende de kritische elementen van de discussie belichtte. De verklaring verwoordde daarom de bezwaren die deze lidstaten hebben. Deze liggen op het terrein van subsidiariteit en de rechtsgrondslag. Deze verklaring is aan de notulen van de Raad toegevoegd.

Weinig lidstaten vroegen het woord. Commissaris Reding hield een gematigd betoog waarin zij kort uiteen zette waarom het voorstel noodzakelijk is. De kern van het betoog was dat gendergelijkheid een belangrijk doel van de EU is en dat de lidstaten te weinig initiatieven op dit terrein nemen. Vandaar dat de Commissie tot actie heeft besloten.

Richtlijn gelijke behandeling buiten de arbeid

De Raad heeft nota heeft genomen van het voortgangsverslag.

Raadsconclusies

Tot slot hebben de lidstaten twee sets raadsconclusies aangenomen. Dit betroffen raadsconclusies over het sociaal investeringspakket «Naar sociale investering voor groei en cohesie» en raadsconclusies over Vrouwen en de media: verbetering van de positie van vrouwen in de besluitvorming.

Naar boven