21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 305 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 februari 2013

Op 28 februari vindt de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid plaats in Brussel. De belangrijkste onderwerpen van de Raad betreffen de aanbeveling voor een jeugdgarantie en het Europees Semester. Tevens zal voorafgaande aan de Raad een werkontbijt plaatsvinden in aanwezigheid van de heer Van Rompuy over de sociale dimensie van de EMU.

Voorts heeft op 7 en 8 februari de Informele Raad WSBVC plaatsgevonden in Dublin. De aanbeveling voor een jeugdgarantie was het belangrijkste onderwerp van deze Informele Raad.

Hierbij ontvangt u de geannoteerde agenda met daarin de inzet van Nederland voor de Raad, alsmede het verslag van de Informele Raad in Dublin.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Geannoteerde Agenda Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 28 februari 2013

Agendapunt: Voorstel voor een aanbeveling van de Raad voor een jeugdgarantie

Aard van de bespreking:

Politiek akkoord

Voorstel en toelichting

De aanbeveling voor een jeugdgarantie vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat alle jongeren tot de leeftijd van 25 jaar binnen vier maanden nadat zij het formele onderwijs hebben verlaten of werkloos zijn geworden, een goede baan, voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel of een stage krijgen aangeboden.

De aanbeveling wordt door de Raad met gekwalificeerde meerderheid aangenomen en is niet juridisch bindend voor de lidstaten.

Het idee van een jeugdgarantie op Europees niveau leeft al langere tijd. De Commissie, het Europees Parlement en het Europees Jeugdforum hebben meermaals hiertoe opgeroepen. De Europese Raad van juni 2012 heeft er bij de lidstaten op aangedrongen hun inspanningen ter bevordering van de werkgelegenheid voor jongeren op te voeren, opdat zij binnen enkele maanden nadat zij van school komen, een deugdelijk aanbod krijgen voor een baan, voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel of een stage.

Doelstelling van de voorgestelde aanbeveling is de lidstaten ertoe aan te sporen sterke partnerschappen met de belanghebbenden te sluiten, vroegtijdige interventie door diensten voor arbeidsvoorziening en andere partners die jongeren ondersteunen te verzekeren, ondersteunende maatregelen te nemen met het oog op integratie in de arbeidsmarkt, optimaal gebruik te maken van het Europees Sociaal Fonds en andere structuurfondsen voor dat doel, nationale jeugdgarantieregelingen te evalueren en voortdurend te verbeteren, en deze regelingen snel in te voeren. Daarbij is oog voor de uiteenlopende situaties in lidstaten die kunnen leiden tot verschillen in de wijze waarop de regeling zal worden opgezet en verder ten uitvoer zal worden gelegd.

De Commissie geeft aan de lidstaten te kunnen ondersteunen door middel van EU-financiering uit bijvoorbeeld het ESF, door het uitwisselen van goede praktijken tussen de lidstaten te stimuleren, door op de uitvoering van jeugdgarantieregelingen toezicht te houden in het kader van het Europees semester (middels de landenspecifieke aanbevelingen) en door middel van bewustmakingsactiviteiten.

Nederlandse opstelling

Zoals in het BNC-fiche over het jeugdwerkgelegenheidspakket is verwoord, steunt Nederland het doel dat de jeugdgarantie nastreeft. Het probleem van jeugdwerkloosheid in een aantal lidstaten is zodanig dat Europese aandacht om de bestrijding hiervan tot prioriteit te verheffen gerechtvaardigd is. Nederland ziet de jeugdgarantie als inspanningsverplichting die ervoor zorgt dat lidstaten maatregelen nemen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden.

Wel heeft het kabinet in het BNC-fiche benadrukt dat arbeidsmarktbeleid en de vormgeving van het stelsel van sociale zekerheid vooral een nationale aangelegenheid zijn. Het kabinet heeft daarom ook als voorwaarde bij de aanbeveling gesteld dat lidstaten de volledige vrijheid houden op het terrein van jeugdwerkgelegenheid om de jeugdgarantie door nationaal beleid invulling te geven. Ook mag de jeugdgarantie niet leiden tot extra uitgaven voor de rijksbegroting of een extra afdracht in de richting van de EU.

Ten slotte was het kabinet van mening dat in een aanbeveling meer de nadruk moet worden gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van jongeren. Naast een inspanning van de overheid, dienen jongeren vooral ook zelf actief op zoek te zijn naar een passende opleiding of baan. Bovendien moet voorkomen worden dat een jeugdgarantie leidt tot een prikkel voor lidstaten te zoeken naar tijdelijke oplossingen, die veelal niet zullen leiden tot een duurzame verhoging van de arbeidsparticipatie onder jongeren. Dit is inmiddels ook verankerd in de overwegingen bij de aanbeveling.

Er zijn geen lidstaten die tegen de aanbeveling als zodanig zijn. Wel vindt er nog discussie plaats over de vraag in hoeverre benadrukt moet worden dat lidstaten zelf invulling zullen geven aan de aanbeveling en over de periode waarbinnen een jongere een aanbod moet krijgen.

Agendapunt: Mededeling van de Commissie over een «Sociaal Investeringspakket»

Aard van de bespreking:

Presentatie

Voorstel en toelichting

De Commissie zal het Sociaal Investeringspakket presenteren, welke zij op 20 februari publiceert.

Nederlandse opstelling

Nederland zal de presentatie aanhoren.

Agendapunt: Europees Semester 2013

Aard van de bespreking:

  • Debat

  • Aanname Raadsconclusies (AGS) en gezamenlijk werkgelegenheidsrapport

  • Aanname algemene oriëntatie

  • Onderschrijven hoofdboodschappen rapport SPC

Voorstel en toelichting

De Raad zal debatteren over het Europees Semester met het oog op het geven van input aan de Europese Raad van 14-15 maart. Ten behoeve van de gedachtewisseling zal het Ierse Voorzitterschap vragen opstellen om het debat te structureren. Deze vragen zijn ten tijde van het opstellen van de geannoteerde agenda nog niet bekend.

In november 2012 heeft de Europese Commissie de Jaarlijkse Groei-analyse (Annual Growth Survey, AGS), inclusief bijbehorend Joint Employment Report (JER) gepubliceerd. In de AGS presenteert de Commissie haar analyse van prioriteiten voor groeiversterking in de Europese Unie voor 2013. Het bevorderen van een spoedig herstel uit de crisis en het versterken van de Europese economie blijft prioriteit in het Europees Semester. Daarbij zijn vijf prioriteiten aan te merken, te weten:

  • 1. streven naar gedifferentieerde en groeivriendelijke begrotingsconsolidatie

  • 2. kredietverschaffing aan de economie normaliseren

  • 3. bevorderen van groei en concurrentievermogen

  • 4. tegengaan van werkloosheid en de sociale consequenties van de crisis

  • 5. moderniseren overheden

Het Joint Employment Rapport, dat als bijlage bij de AGS is gepubliceerd, laat zien dat werkloosheid, met name jeugdwerkloosheid, een groeiend probleem is in Europa. Ook valt op dat er sprake is van divergentie: de werkloosheid en armoede zijn in de zuidelijke lidstaten sneller opgelopen dan in de noordelijke lidstaten, wier systemen relatief beter met de effecten van de economische neergang hebben kunnen omspringen.

In de Raadsconclusies over het AGS wordt benadrukt dat het werkgelegenheidsniveau verbeterd moet worden om lange termijn werkloosheid te verminderen. Daarbij is een banenrijk herstel van belang. Vanuit sociale beschermingsinvalshoek zijn de aandachtspunten het aanpakken van sociale consequenties van de crisis en het verminderen van armoede en sociale exclusie. Daarbij zijn toereikende en betaalbare pensioenen, gezondheidszorg en lange termijn zorg van belang.

De Werkgelegenheidsrichtsnoeren die nu voorliggen zijn in 2010 opgesteld in het kader van de Europa 2020 strategie. Deze richtsnoeren geven de lidstaten wenken voor de inrichting van hun nationale beleid, met inachtneming van de uiteenlopende uitgangsposities en de nationale omstandigheden. Hoewel de richtsnoeren jaarlijks moeten worden vastgesteld, is de afspraak dat zij tot 2014 grotendeels stabiel blijven, zodat alle aandacht kan uitgaan naar de uitvoering. De voorgestelde richtsnoeren voor 2013 zijn gelijk aan die van afgelopen jaren.

Het SPC heeft een rapport opgesteld over de sociale consequenties van de crisis. De hoofdboodschappen uit deze rapportage liggen voor aan de Raad. In de rapportage worden de belangrijkste sociale trends in de EU geïdentificeerd. Onderwerpen die onder de loep genomen worden zijn oa armoede, toereikendheid pensioenen, kinderarmoede, actieve inclusie (adequate income), en gezondheid.

Nederlandse opstelling

De precieze Nederlandse inbreng in het debat is afhankelijk van de richting die het Ierse Voorzitterschap aan het debat zal geven. In relatie tot het Europees Semester is voor Nederland een belangrijke notie dat structurele hervormingen nodig zijn om de economie te laten groeien en de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Ook hecht Nederland aan een efficiënte en activerende sociale zekerheid waar enkel beroep op kan worden gedaan door mensen die echt (nog) niet kunnen werken. Indien passend, zal Nederland deze noties inbrengen in het debat.

Het kabinet kan instemmen met de conclusies over het AGS en met het Gezamenlijk Werkgelegenheidsrapport. Ook kan worden ingestemd met de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2013. Tot slot kan Nederland instemmen met het onderschrijven van de hoofdboodschappen uit het SPC-rapport over de sociale gevolgen van de crisis.

Naar verwachting zullen ook de overige lidstaten kunnen instemmen met bovengenoemde documenten.

Agendapunt: voorbereiding van de Tripartiete Sociale Top

Aard van de bespreking:

Informatie van het voorzitterschap

Voorstel en toelichting

Het voorzitterschap zal de Raad informeren over de voorbereidingen voor de Tripartiete Sociale Top, die bijeenkomt op 14 maart. Dit is op de eerste ochtend van de Europese Raad van 14 en 15 maart 2013.

De Top bestaat uit het voorzitterschap van de Raad en de twee opeenvolgende voorzitterschappen, de Commissie en de sociale partners, vertegenwoordigd op Europees niveau. Deze Tripartiete Sociale Top komt minstens één keer per jaar bijeen, meestal kort voor aanvang van een Europese Raad.

De agenda wordt bepaald door het voorzitterschap, de Commissie en de sociale partners.

Ter voorbereiding van deze Top bespreekt het voorzitterschap zijn ideeën in de Raad. Het voorzitterschap informeert de Europese Raad over de besprekingen in de Tripartiete Top.

Nederlandse opstelling:

Nederland zal de informatie aanhoren.

Agendapunt: diversen

Aard van de bespreking:

Informatie

Voorstel en toelichting

  • Het voorzitterschap zal informatie verschaffen over de stand van zaken van de onderhandelingen over lopende dossiers op sociaal terrein

  • De voorzitter van het werkgelegenheidscomité (EMCO) zal informatie geven over de bijeenkomst van EMCO met sociale partners over loonontwikkeling.

  • De voorzitter van EMCO en van het Sociaal Beschermingcomité (SPC) zullen hun werkprogramma’s voor 2013 presenteren.

  • De Commissie zal informatie verschaffen over de overgangsmaatregelen met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers van Bulgaarse of Roemeense nationaliteit.

Nederlandse opstelling:

Nederland zal de informatie aanhoren.

Sociale Dimensie EMU

Aard van de bespreking:

Bespreking tijdens ontbijt voorafgaande aan de Raad

Voorstel en toelichting

De Europese Raad van 13/14 december jl. heeft ER-Voorzitter Van Rompuy het mandaat gegeven om voorstellen te doen voor het uitwerken van de sociale dimensie van de EMU, inclusief de sociale dialoog.

Tijdens de WSBVC-Raad zal ER-Voorzitter Van Rompuy aanwezig zijn bij het debat van de ministers over de sociale dimensie van de EMU. Het onderwerp zal mogelijkerwijs ook aan de orde komen op de Europese Raad half maart (Voorjaarsraad). Mede op basis van deze discussie zal de ER-Voorzitter voorstellen doen voor de invulling van de sociale dimensie van de EMU. Besluitvorming hierover is gepland tijdens de Europese Raad van juni 2013, tezamen met andere elementen voor versterking van de EMU.

Benadrukt moet worden dat de verschillende voorstellen en ideeën zich nog verder moeten uitkristalliseren, ook tussen de lidstaten en binnen de Commissie. De Nederlandse opstelling moet in dat licht worden bezien.

Nederlandse opstelling:

Het kabinet deelt de gedachte dat de hoge werkloosheid en de toenemende armoede in een aantal EU-lidstaten het nodig maken meer aandacht te schenken aan de sociale gevolgen van de crisis, ook om te voorkomen dat het draagvlak voor de EU afneemt. Nederland zelf heeft ook een groot belang bij economische en sociale stabiliteit in Europa.

Daarbij is essentieel dat de maatregelen op sociaal gebied bijdragen aan een duurzaam herstel. Sociaal beleid is voor Nederland gericht op actieve deelname aan de arbeidsmarkt en bescherming waar dat echt nodig is. Het effectiever en activerender maken van werkgelegenheidsbeleid en sociaal zekerheidsbeleid dient daarbij centraal te staan. Alleen zo kan een duurzame economische groei en versterking van de concurrentiekracht van de EU bereikt worden. Dat betekent dat in Europa gestreefd moet worden naar een gedeeld begrip over de noodzaak voor een meer effectief en efficiënt sociaal beleid in de lidstaten, met in achtneming van de specifieke nationale en regionale omstandigheden. Nationale sociale partners dienen hier nadrukkelijk bij betrokken te worden.

Het kabinet is van mening dat versterking van de sociale dimensie van de EMU vooral moet aansluiten bij de bestaande afspraken en binnen de huidige (juridische, financiële) kaders moet passen. Om te komen tot een betere sociaaleconomische coördinatie binnen Europa zijn geen nieuwe instrumenten nodig. Het is vooral belangrijk om het bestaande instrumentarium beter in te zetten, zoals de open methode van coördinatie (OMC), de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van Europa 2020 en het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), afspraken in het kader van de Macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP) en afspraken met programmalanden. Ook is het van belang de Europese financiële middelen zo effectief mogelijk in te zetten. Nederland is geen voorstander van meer geharmoniseerd beleid. Het kabinet ziet de rol van Europa vooral in het geven van landenspecifieke aanbevelingen en het bevorderen van de uitwisseling van «best practices». Daarbij moet worden aangesloten bij de doelstellingen op het terrein van arbeidsparticipatie en armoedebestrijding uit de Europa 2020-strategie.

De sociale dimensie zou moeten gaan over:

  • De kwaliteit van sociaal beleid van de lidstaten, rekening houdend met nationale verschillen en lerend van elkaars «best practices».

  • Het adresseren van de ernstige sociale gevolgen van de crisis, en lidstaten behulpzaam zijn bij het oplossen daarvan, vooral op het gebied van hoge (jeugd)werkloosheid en de toenemende armoede.

  • Het belang van meewegen van de gevolgen van de hervormingen en bezuinigingsmaatregelen op zowel financieel-economisch als op sociaal gebied, waarbij ook oog moet zijn voor de langetermijneffecten van maatregelen.

  • Het voorkomen van negatieve sociale gevolgen van arbeidsmigratie in de EU.

Concreet betekent dit dat Europa-breed gestreefd moet worden naar grotere arbeidsmarktparticipatie van jongeren en ouderen, re-integratie van arbeidsongeschikten, het afhankelijk maken van de pensioenleeftijden van de levensverwachting, het bevorderen van duurzame inzetbaarheid. Investeringen in sociaal beleid moeten hieraan bijdragen en zo zorgen voor een verhoging van de productiviteit en activering. Ook moet worden voorkomen dat het vrij verkeer van personen in de EU leidt tot nadelige sociale gevolgen, bijvoorbeeld door zorg te dragen voor eerlijke lonen in EU-lidstaten («gelijke lonen voor gelijk werk op dezelfde locatie»).

Europese middelen, zoals het Europees Sociaal Fonds, zouden optimaal benut moeten worden. Lidstaten dienen zich bij de besteding daarvan te richten op het bereiken van de Europa2020-doelstellingen, waaronder verhoging van de arbeidsparticipatie en de bestrijding van armoede. Bij besteding van middelen dienen lidstaten rekening te houden met de belangrijkste nationale uitdagingen, zoals geformuleerd in de relevante landenspecifieke aanbevelingen binnen het Europees Semester. Uitbetaling kan worden opgeschort wanneer lidstaten zich niet aan afspraken onder het SGP, MEOP of ESM houden, ook indien die afspraken sociaaleconomisch beleid betreffen.

Verslag Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 7–8 februari 2013 te Dublin

Belangrijkste onderwerp op de agenda was de bespreking van een Commissie-voorstel om werkloze jongeren binnen vier maanden een aanbod in de vorm van bijvoorbeeld werk of scholing te doen. Het Voorzitterschap had dit onderwerp geagendeerd om een akkoord tijdens de formele Raad WSBVC op 28 februari a.s. zeker te stellen. Tijdens de bespreking werd stilgestaan bij de dramatische c.q. uitzichtloze situatie waarin veel Europese jongeren zich bevinden en, door een aantal lidstaten, bij de urgentie om in aanvulling op nationale inspanningen ook op Europees niveau concreet aan verbetering te werken.

Europees Commissaris voor werkgelegenheid, sociale zaken en insluiting, de heer Andór, benadrukte de plicht om scherp te sturen op resultaat en om het ambitieniveau met betrekking tot het te leveren aanbod dus hoog te houden. Tevens was voor het slagen van de aanpak bepalend of er op EU-niveau ook geld ter beschikking wordt gesteld, daarbij doelend op de 6 miljard die in het MFK is toebedeeld aan bestrijding van de jeugdwerkloosheid.

De bespreking stond in het teken van de twee hoofdpunten van discussie op dit onderwerp. Het gaat dan om de termijn waarbinnen werkloze jongeren en schoolverlaters een aanbod moeten krijgen (voorstel vier maanden) en de vraag wat er onder dit begrip «aanbod» kan vallen. Volgens het voorstel moet het gaan om «a good quality offer of employment, continued education, an apprenticeship or a traineeship». Veel lidstaten noemden het belangrijk dat het initiatief voldoende ruimte biedt voor toespitsing op lokale omstandigheden en voor maatwerk met betrekking tot het aanbod afhankelijk van de situatie van de jongere. Terwijl de meeste lidstaten in essentie vroegen om een voldoende ruime interpretatie van de lijst met mogelijk aanbod vroegen slechts enkele lidstaten expliciet om aanpassing. Een aantal lidstaten vroeg om een langere termijn dan vier maanden, dan wel toonde zich expliciet flexibel op dit punt.

Naast de jeugdgarantie, bespraken de ministers in een plenaire sessie over de uitwisseling van beleidservaringen tussen de arbeidsbureaus van de lidstaten. Arbeidsbureaus spelen een sleutelrol bij de strijd tegen werkloosheid. Nauwere en meer gefocuste onderlinge samenwerking draagt ertoe bij dat men meer en beter kan leren van elkaars ervaringen en goede praktijken. De Europese Commissie zal nu een voorstel voor «bench learning» tussen Europese arbeidsbureaus uitwerken. Voor Nederland is belangrijk dat een dergelijk initiatief aansluit bij bestaande structuren en instrumenten.

Verder discussieerden de ministers verdeeld over drie workshops over de uitdaging om zo veel mogelijk mensen in de EU aan het werk te krijgen. Namens Nederland nam Staatssecretaris Klijnsma deel aan workshop 1 «Active inclusion for jobless households, with a focus on youth initiatives». De deelnemende ministers benadrukten het belang van actieve inclusie-strategieën die inkomensondersteuning nauw aan activering koppelen. Het tegengaan van baanloze huishoudens vergt een integrale aanpak van de multiproblematiek die vaak in deze huishoudens te vinden is. De verantwoordelijkheid hiervoor kan niet alleen bij de overheid liggen, ook sociale partners hebben een belangrijke rol.

In haar bijdrage lichtte Staatssecretaris Klijnsma toe dat de Nederlandse beleidsfocus ligt bij het terugbrengen van het aantal huishoudens waarbinnen niemand werkt. Werk is immers de beste uitweg uit armoede. Ten minste als de sociale zekerheid genoeg activerende prikkels bevat. Zo dienen Nederlandse bijstandsgerechtigden beschikbaar te zijn voor vrijwilligerswerk en zich actief in te zetten voor het vinden van werk. Verder is de bedoeling dat met ingang van 1 januari 2014 uitkeringsgerechtigden een op maat gemaakt activeringsplan krijgen. Ook moet werk financieel aantrekkelijker gemaakt worden voor alleenstaande ouders zodat het voor hen lonend wordt om te gaan werken tegen het minimumloon. Ook voor gehandicapten wordt gericht beleid ontwikkeld om hen te helpen bij het vinden van een baan. Daarnaast krijgen werkgevers die een gehandicapte in dienst nemen een tegemoetkoming in de loonkosten en hoeven zij minder sociale zekerheidsbijdragen te betalen. Tot slot dienen bedrijven met meer dan 25 werknemers vanaf 1 januari 2015 ernaar te streven dat 5% van hun personeelsbestand bestaat uit personen met een beperking.

De tweede workshop had als thema «Job rich recovery: key actions on future skills needs and employment in ICT». Deelnemers bespraken de baan mogelijkheden die de ICT sector biedt. Tegen 2015 zal volgens sommige schattingen in deze sector sprake zijn van maar liefst 700.000 vacatures. Er ligt dus een enorme uitdaging om ervoor te zorgen dat de beschikbare werkzoekenden, in het bijzonder jongeren, het werk in deze sector kunnen doen. Ook mensen die al in deze sector werkzaam zijn moeten in staat gesteld worden om hun vaardigheden te vergroten en te actualiseren. Dat betekent dat er in deze tijden van hard bezuinigen dus ook geïnvesteerd moet worden in beroepsopleidingen en gerichte training op de werkvloer. Enkele ICT bedrijven – zowel een multinational als een klein lokaal bedrijf – informeerden ministers hoe zij ervoor zorgen dat zij de vaardigheden binnenhalen die ze nodig hebben om te groeien en succesvol te zijn.

De derde workshop «Older women and Europe’s labour market – working together for the needs of all» ging over de vraag waarom deze groep soms ver van de arbeidsmarkt staat, met grote gevolgen voor de hoogte van hun pensioen en het risico op armoede na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Van de Europese vrouwen loopt 23% dit risico tegenover 16% van de mannen. Terwijl oudere vrouwen over het algemeen beter zijn opgeleid dan hun mannelijke tegenhangers uit dezelfde leeftijdsgroep is hun deelname aan de arbeidsmarkt vele malen lager. De workshop benadrukte het belang van attitude veranderingen, zoals met betrekking tot de carrière keuzes die jonge meisjes maken en de opvatting dat vrouwen beter in het verlenen van zorg zouden zijn. Ook werden er goede voorbeelden gedeeld over het gebruik van EU fondsen, belastingmaatregelen die werkgevers aanmoedigen om oudere werknemers in dienst te nemen en het gedeeld – door zowel vader als moeder – opnemen van ouderschapsverlof.

Naar boven