Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 21501-31 nr. 105 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 21501-31 nr. 105 |
Vastgesteld 20 juni 2006
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 23 mei 2006 overleg gevoerd met minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– het verslag van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 10 maart 2006 (gedeelte werkgelegenheid en sociaal beleid) (21 501-31, nr. 98);
– de geannoteerde agenda van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van donderdag 1 en vrijdag 2 juni 2006, ontvangen op 18 mei 2006.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Van Dijk (CDA) vraagt de minister om op korte termijn een technische briefing te houden over de nieuwe verordening nr. 883/04, ter vervanging van 1408/71, en over de richtlijn ter verbetering van de overdraagbaarheid van aanvullende pensioenen. Uit een recent fiche blijkt dat de financiële gevolgen hiervan nog niet duidelijk zijn. De heer Van Dijk staat kritisch tegenover de laatste richtlijn, maar hij merkt op dat er wel positieve elementen in zitten, zoals de drempelperiode die in sommige landen wordt gehanteerd, of een minimumleeftijd. Het is niet duidelijk hoe de overdraagbaarheid van de aanvullende pensioenen op basis van kapitaaldekking die voor een beperkt aantal lidstaten toepasbaar is, moet worden geregeld en wat de gevolgen hiervan zijn voor Nederland. Is het haalbaar om dit ook op andere systemen toe te passen, zoals Nederland wil? Aan de hand van meer concrete informatie kan hierover nader politiek overleg worden gevoerd.
Het Nederlandse standpunt bij de arbeidstijdenrichtlijn dat de opt-outmogelijkheid langzaam uitgefaseerd moet worden, lijkt onhaalbaar te zijn. De heer Van Dijk vindt het onacceptabel om een opt-outmogelijkheid op individuele basis te handhaven, maar hij acht een collectieve opt-outmogelijkheid nog wel aanvaardbaar.
Het is niet duidelijk onder welke raad het globaliseringsfonds valt. Dit punt stond ook al op de agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen, waarover onlangs met de minister van Economische Zaken is gesproken. Wordt dit ook besproken in de Ecofinraad? Welke criteria worden er bij dit fonds gehanteerd? De heer Van Dijk onderschrijft het Nederlandse standpunt dat inkomenstoeslagen er niet onder moeten vallen, omdat het fonds eraan moet bijdragen dat bedrijven zich structureel kunnen aanpassen aan de gevolgen van globalisering. Geldt dit ook voor een bedrijf als NedCar?
Het voorstel voor de uitzendrichtlijn ligt er al enige tijd, maar het staat niet op de agenda, onder andere omdat onderdelen ervan in de dienstenrichtlijn zouden worden opgenomen. Welke stappen worden er gezet om te komen tot een richtlijn op dit gebied, die ook gedragen wordt door de sector? Als duidelijk is dat er geen uitzendrichtlijn komt, zouden er sectorale richtlijnen moeten worden ontwikkeld.
Flexicurity is het referentiepunt op het gebied van arbeidsmarkt en sociale zekerheid, maar Nederland is hierbij wat verder dan de omringende landen. De voorgestelde resolutie is geen dwingend instrument. Wat verwacht de minister hiervan?
De heer Douma (PvdA) merkt op dat de voorbereiding van dit overleg is bemoeilijkt door de late komst van een aantal fiches. Er zou meer uitgebreide en gedetailleerde informatie over de politieke verschilpunten bij bepaalde dossiers, zoals de arbeidstijdenrichtlijn, bij de geannoteerde agenda kunnen worden gevoegd. Hij onderschrijft het verzoek om een technische briefing te houden over sociale zekerheid en pensioenen. Het debat over dit laatste punt is nog maar net begonnen, zodat de woordvoerders er van het begin af aan bij betrokken kunnen worden.
In de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling wordt te weinig aandacht besteed aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wordt aan dit bezwaar tegemoetgekomen in de mededeling over maatschappelijk ondernemen? Moet Nederland op dit gebied sneller voortgang boeken dan andere landen of moet er op Europees niveau iets gebeuren? Er kan worden geprobeerd de OESO-gedragscode voor maatschappelijk verantwoord ondernemen minder vrijblijvend te maken en meer wettelijke kracht te geven. Een andere mogelijkheid is om een zorgplicht voor ondernemers in te voeren. Is de minister van plan om op dit terrein initiatieven te nemen?
De discussie over diensten van algemeen belang lijkt enigszins uit de belangstelling te raken, ook al wordt er al enige tijd gesproken over een witboek voor diensten van algemeen belang. Hoe verhoudt het debat over de sociale diensten van algemeen belang zich hiermee?
De heer Douma gaat akkoord met het voorstel om te komen tot een verkenning van een reeks gemeenschappelijke beginselen voor flexibility. Het Oostenrijks voorzitterschap heeft zich ten doel gesteld een politiek akkoord te bereiken over de arbeidstijdenrichtlijn. Hierbij kunnen zich drie politieke problemen voordoen. Ten eerste moet er een oplossing worden gezocht inzake het arrest over wachtdiensten op locatie. Wordt er gestreefd naar een Europees compromis om deze diensten een derde categorie te laten vormen, naast arbeidstijd en vrije tijd, of een vorm van arbeidstijd?
Ten tweede is er een maximale arbeidstijd vastgesteld van gemiddeld 48 uur per week. Daarbij zijn verschillende voorstellen gedaan voor de periode waarover dit gemiddelde berekend moet worden. Deze variëren van 3 of 4 maanden tot een jaar. De heer Douma zou niet instemmen met een voorstel om dit over een jaar te berekenen.
Ten derde is er weinig voortgang geboekt bij de opt-outmogelijkheid. Een belangrijk argument om tot een Europese richtlijn te komen is dat er een level playing field binnen de Europese Unie ontstaat. Blijft Nederland bij zijn voorkeur om de opt-outmogelijkheid geleidelijk uit te faseren?
Het was niet duidelijk waarom het noodzakelijk is om te komen tot een globaliseringsfonds, maar er moet wel duidelijkheid komen over de criteria die hierbij gelden. Een van de criteria in het voorstel is dat het gaat om meer dan duizend arbeidsplaatsen in een bedrijf, een sector of een cluster van bedrijven. In deze criteria moet ook tot uitdrukking komen dat de ontslagen het gevolg zijn van de globalisering, maar dat is er niet in terug te vinden.
Bij de Lissabonstrategie, die voor een deel is bedoeld als antwoord op de globalisering, zijn afspraken gemaakt over hoe in het economisch, werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid van de lidstaten moet worden omgegaan met reorganisaties en herstructurering in bepaalde sectoren. Het zou logisch zijn om landen niet in aanmerking te laten komen voor een uitkering uit het globaliseringsfonds, als de Commissie een negatief oordeel heeft gegeven over deze onderdelen van de Lissabonstrategie.
Er wordt vooral gedacht aan uitgaven voor reactivering en scholing en niet aan inkomenstoeslagen. Kan er ook een beroep worden gedaan op het globaliseringsfonds als oneerlijke concurrentie of dumping grote economische of werkgelegenheidsgevolgen heeft voor een bedrijf of een groep bedrijven? Het gevaar bestaat dat een bedrijf dat netter is dan de andere, niet rendabel kan opereren. Over de scheepsbouwsector is een vergelijkbare discussie gevoerd.
Wat is de verhouding tussen de notificatieplicht, waar de staatssecretaris van Sociale Zaken aan vasthoudt, de dienstenrichtlijn en de richtsnoeren voor detachering van werknemers bij grensoverschrijdende diensten? In de dienstenrichtlijn is de mogelijkheid van notificatieregelingen gecreëerd. De huidige notificatieplicht geldt voor 8 van de 10 nieuwe toetreders en niet voor de hele Unie. Het zou logisch zijn om de notificatieplicht niet alleen te laten gelden voor deze acht nieuw toetredende landen, maar voor alle lidstaten van de Europese Unie, ook om te voorkomen dat de nieuwe lidstaten zich gediscrimineerd voelen. Is dit standpunt in overeenstemming met de dienstenrichtlijn?
De minister merkt op dat een nauwkeurige informatievoorziening aan de Kamer enigszins wordt bemoeilijkt doordat de stukken van het voorzitterschap en de Europese Commissie vaak pas laat worden ontvangen. Hij is bereid om tegemoet te komen aan het verzoek om een technische briefing over verordening 883/04 en de overdraagbaarheid van aanvullende pensioenen. In de komende vergadering zal Nederland zich kritisch opstellen tegenover deze portability-richtlijn, omdat er een groot risico bestaat van eenzijdige afspraken. Bij het Nederlandse stelsel van aanvullende pensioenen met kapitaaldekking zou er veel kapitaal worden geëxporteerd, als iemand naar het buitenland gaat, terwijl andere lidstaten niets te exporteren hebben. Nederland is hiervan een tegenstander, maar staat wel open voor gesprekken met landen die een ander beleid op dit punt voorstaan. In de technische briefing zal de minister nader ingaan op de bezwaren en op de discussie die hierover is gevoerd. Hij zegt toe, binnen drie weken twee notities aan de Kamer te doen toekomen. Daarna kan hierover een algemeen overleg worden geagendeerd.
Het Nederlandse voorzitterschap heeft indertijd bijna een politiek akkoord bereikt over de arbeidstijdenrichtlijn, maar de Europese Commissie durfde dat niet aan. Onder het Engelse voorzitterschap kon men in de raadsvergadering van december ook niet tot een compromis komen. Het Oostenrijks voorzitterschap is met een voorstel gekomen dat waarschijnlijk zowel voor Frankrijk als voor het Verenigd Koninkrijk onaanvaardbaar is, zodat de kans op een akkoord niet erg groot is. Het voorstel van het voorzitterschap wordt zo spoedig mogelijk toegezonden.
In de vergadering van maart 2005 is al gesproken over een arbeidstijdenrichtlijn met een opt-outmogelijkheid op individuele basis, zoals is beschreven in de bijlage van het verslag. Het Verenigd Koninkrijk is een van de lidstaten die hier sterk aan hechten, onder andere omdat daar geen traditie bestaat van een opt-outmogelijkheid op collectief niveau. Nederland heeft zelf geen behoefte aan een opt-outmogelijkheid, omdat de Nederlandse sociale wetgeving meer bescherming biedt dan de resultaten die op dit terrein geboekt kunnen worden. De toegevoegde waarde van een arbeidstijdenrichtlijn is dat er consensus is over bepaalde sociale normen en dat de concurrentie daarmee enigszins wordt ingekaderd. Bij de weging van de maximale arbeidstijd is het voorstel om standaard uit te gaan van vier maanden, terwijl men in de nationale wetgeving de mogelijkheid behoudt om te komen tot een periode van twaalf maanden. Dit is bedoeld als buffer, om te voorkomen dat er gebruik wordt gemaakt van opt-outclausules. Verder wordt er gestreefd naar een politiek compromis over de twee arresten van het Europese Hof, in de zin van een derde categorie tussen arbeidstijd en rusttijd.
De opt-outmogelijkheid blijft het grootste politieke probleem, omdat men zich daardoor altijd aan de regelgeving kan onttrekken. Tijdens het Nederlands voorzitterschap is geprobeerd om een procedureafspraak te maken over een evaluatie van het gebruik van deze mogelijkheid, maar er is nog geen politiek draagvlak om te komen tot een tijdshorizon. Het Nederlandse standpunt is dat een zorgvuldige uitfasering acceptabel is. De inzet van de minister is om ten minste te komen tot een evaluatie, als er een richtlijn tot stand wordt gebracht waarbij opt-out in de overgangsfase mogelijk blijft.
Het voorzitterschap zal een mededeling doen over de stand van zaken bij het globaliseringsfonds. De politieke besluitvorming hierover zal naar verwachting in december plaatsvinden, zodat dit punt in een volgend overleg met de Kamer kan terugkomen. De beslissingen over het globaliseringsfonds worden in de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (WSBVC) genomen, maar de financiële en economische aspecten komen ook in andere raden aan de orde. Nederland heeft als bezwaar naar voren gebracht dat dit fonds allerlei oneigenlijke effecten kan hebben. Bij de bevolking kan de indruk worden gewekt dat Europa gebaat is bij protectionisme. Verschillende grotere lidstaten hebben aangedrongen op de totstandkoming van dit fonds, zodat het niet mogelijk was om dit tegen te houden. Het is wel van belang om invloed te hebben op de verschillende financiële, juridische, sociale en economische parameters bij de totstandkoming ervan.
Een belangrijk uitgangspunt bij het globaliseringsfonds is dat het niet moet gaan om inkomenstoeslagen, omdat de positie van Europa daardoor niet wordt versterkt. Er is nog veel onduidelijkheid over de overige criteria, afgezien van het criterium van duizend werknemers waarvoor is gekozen, want dit is concreet. Opvallend is wel dat NedCar hier net onder zit. De oprichting van het fonds is nog niet in het stadium dat het soelaas kan bieden voor de problemen van dit bedrijf. Een ander criterium is dat het dient te gaan om regio’s waar de werkloosheid een procent hoger ligt dan elders in het land of in Europa. Verder moeten de andere publiek- en privaatrechtelijke voorzieningen in een land, zoals sociale plannen en de mogelijkheden van het ESF, volstrekt zijn uitgeput. De betekenis van het globaliseringsfonds is beperkt doordat er verschillende voorliggende voorzieningen zijn. De andere incentives om de verantwoordelijkheid van de sociale partners in de lidstaten tot gelding te brengen moeten eerst worden benut.
Als Nederland het standpunt inneemt dat een land dat de Lissabondoelstellingen niet onderschrijft, geen recht kan doen gelden op het globaliseringsfonds, kan dat bij een aantal landen wrijving oproepen. De minister acht dit wel een zinnig standpunt. Hij heeft naar voren gebracht dat het fonds in ieder geval geen beloning mag vormen voor landen die hun arbeidsmarktbeleid niet op orde hebben. Het globaliseringsfonds is bedoeld als een sociaal vangnet. Het effect ervan moet niet zijn dat er een vorm van oneerlijke concurrentie ontstaat.
Er is een concept voor de uitzendrichtlijn, maar dat staat nog niet op de agenda, omdat er onoverkomelijke moeilijkheden zijn ontstaan op dit terrein. Soms kan de onderhandelingsruimte worden vergroot door er meer onderwerpen bij te betrekken, maar in dit geval wordt de zaak er niet eenvoudiger op doordat de uitzendrichtlijn met de arbeidstijdenrichtlijn in verband wordt gebracht. Zolang er nog geen overeenstemming is over bepalingen over uitzendarbeid in de dienstenrichtlijn, blijft een uitzendrichtlijn nodig. Als er voldoende voortgang wordt geboekt met de dienstenrichtlijn, kan het zijn dat er helemaal geen uitzendrichtlijn komt. Ook hierbij geldt dat de regelgeving in Nederland er niet door wordt beïnvloed, maar dat het vooral van belang is voor een level playing field binnen Europa.
Er is nog geen besluitvorming voorzien over een resolutie op het gebied van flexicurity. De Commissie komt in het najaar met een bijdrage over flexicurity, waarin wordt voortgebouwd op het werk van EMCO en SPC (Employment en Social Protection Committee). Daarbij wordt ook het groenboek arbeidsrecht betrokken, dat binnen afzienbare tijd zal verschijnen. In het voorjaar van 2007 zal de Commissie een voorstel doen voor de gemeenschappelijke beginselen inzake flexicurity.
De notificatieplicht bij de richtsnoeren voor detachering bij grensoverschrijdende diensten heeft te maken met de overgangssituatie voor het vrije verkeer van werknemers, zoals staatssecretaris Van Hoof recentelijk heeft toegelicht. Als deze notificatieplicht van toepassing wordt verklaard voor alle lidstaten, zou deze ook gelden voor landen waar al sprake is van vrij verkeer van werknemers. Dat zou leiden tot een inperking en niet tot vooruitgang.
Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Varela (LPF), Eski (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Van Hijum (CDA) en Van der Sande (VVD).
Plv. leden: Depla (PvdA), Koşer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Özütok (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Azough (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Meijer (PvdA), Nijs (VVD) Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Hessels (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijk (CDA) en Aptroot (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-31-105.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.