21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 588 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 november 2023

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over:

  • de geannoteerde agenda EU-ESA top 6-7 november 2023 (Kamerstukken 24 446 en 21 501-30, nr. 86),

  • het verslag van het schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 25 september 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 584),

  • het fiche: Mededeling voortgang en koers EU-missies Horizon Europe (Kamerstuk 22 112, nr. 3781) en

  • het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 25 september 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 587)

De vragen en opmerkingen zijn op 25 oktober 2023 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 10 november 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Klink

Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg

Vragen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken voor de ministeriële ESA-Raad een informele Raad voor Concurrentievermogen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat door de vertragingen in het Ariane 6- en Vega-C programma Europa op dit moment niet over eigen lanceercapaciteit beschikt, waardoor voor de lancering van satellieten voor vitale Europese infrastructuur in de ruimte een beroep op aanbieders elders in de wereld moet worden gedaan. Is er bekend wanneer Europa wel over een eigen lanceercapaciteit kan beschikken? Wat zijn de gevolgen van het ontbreken van Europese lanceercapaciteit voor de continuïteit van de Europese ruimtevaart? Wat zijn de risico’s van de afhankelijkheid van aanbieders elders ter wereld voor de Europese ruimtevaart? Daarnaast lezen deze leden dat het Amerikaanse ruimtevaartagentschap NASA een rol voor private aanbieders ziet voor transport naar een lage aardbaan. Hoe apprecieert de Minister deze ontwikkeling? Welke rol ziet de Minister hierin weggelegd voor Europa?

Antwoord

Hoewel de testprogramma’s voor de Ariane 6 en Vega C nog in volle gang zijn, bestaat er bij het Europees Ruimtevaartagentschap (ESA) voorzichtig optimisme dat de eerste lancering van de Ariane 6 en de return-to-flight van de Vega C in 2024 kan plaatsvinden, zonder dat er op dit punt overigens garanties kunnen worden gegeven. Het tijdelijk ontbreken van Europese lanceercapaciteiten betekent dat Europese private en publieke partijen voor tijdkritische missies lanceerdiensten van niet-Europese partijen moeten betrekken. Dit betekent bijvoorbeeld voor veiligheidsrelevante missies van de EU (zoals de lancering van satellieten voor het Galileo satellietnavigatie-systeem) dat de Europese Commissie veiligheidsgaranties van niet-Europese partijen moet krijgen. Hoewel dit voor een kortere periode realiseerbaar is, en we geen indicaties krijgen dat de veiligheid en het voorzieningenniveau in Europa in het geding komt, maakt een afhankelijkheid van niet-Europese aanbieders voor een langere periode Europa kwetsbaar voor geopolitieke spanningen en prijsopdrijving door monopolisten. Dat maakt Europese autonome toegang tot de ruimte een essentiële randvoorwaarde voor onze vitale infrastructuur in de ruimte.

Momenteel vindt de bevoorrading van het Internationale Ruimtestation (ISS) voor een deel plaats met commerciële aanbieders uit de Verenigde Staten (VS). Dit is het gevolg van een bewuste beleidskeuze van het Amerikaanse ruimtevaartagentschap (NASA) om lanceer- en transport capaciteit van en naar de ruimte privaat te laten ontwikkelen. Door het succes van deze beleidskeuze heeft de commerciële ruimtevaartsector in de Verenigde Staten een grote technologische voorsprong op de rest van de wereld uitgebouwd. Zelfs met een operationele Ariane 6 en Vega C beschikt Europa op dit moment niet over transportcapaciteit van en naar het ISS, ook niet voor bemenste ruimtevaart.

Voor Europa roept de technologische achterstand op de VS vragen op over de toekomstige rol van Europa in de ruimte. Zo hebben verschillende lidstaten van ESA, waaronder Nederland, de internationale afspraken over het ISS ondertekend. Naar verwachting bereikt het ISS aan het einde van dit decennium het einde van zijn levensduur. NASA heeft aangegeven daarna een rol te zien voor private investeerders om een ruimtestation in een lage aardbaan te realiseren. Hoewel het nog onzeker is of dit zal lukken, zal in dat geval de rol van Europa veranderen. Terwijl Europa (veelal via ESA) nu nog via ruilovereenkomsten met andere overheden technologische en industriële bijdragen aan het ISS levert, zal Europa in dat geval in eerste instantie als klant van een Amerikaanse commerciële partij kunnen opereren. Hierdoor dreigt de technologische achterstand van Europa op de VS nog verder op te lopen.

Tegen deze achtergrond zullen de lidstaten van ESA tijdens de ESA Ministeriële Raad stappen zetten, die het begin vormen van een strategische oriëntatie van Europa op haar rol in de ruimte in het «post-ISS tijdperk». Deze strategische oriëntatie vindt overigens plaats tegen de achtergrond van de enorme onbalans in de verdeling van de wereldwijde uitgaven voor ruimtevaart. Zo namen in 2021 de VS in 2021 maar liefst 59% van de wereldwijde civiele en militaire ruimtevaartuitgaven (€ 78,2 miljard) voor hun rekening, terwijl het aandeel van Europa 15%1 bedroeg. De technologische en industriële achterstand van Europa op het terrein van lanceercapaciteit heeft dus een duidelijke budgettaire achtergrond, met name omdat hierdoor het aantal institutionele missies in de VS een veelvoud is van die in Europa. Het veel grotere aantal institutionele missies maakt het voor lanceerbedrijven in de VS haalbaar om op dit terrein een business case te ontwikkelen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland op het terrein van autonome toegang tot de ruimte pleit voor een duidelijke koppeling tussen stimuleringsmaatregelen op de korte termijn en meer concurrentie op de lange termijn. Meer concurrentie zorgt ook voor meer gebruik van de ruimte, waardoor er ook meer ruimteafval zal ontstaan. Hoe kijkt de Minister tegen het toenemende ruimteafval? Wat zijn de risico’s van toenemend ruimteafval ten opzichte van toekomstige ruimtevaartprogramma’s van Europa? Zijn er op dit moment concrete plannen om de hoeveelheid ruimteafval te laten verminderen? Zo ja, hoe zien die plannen eruit?

Antwoord

De groei van de hoeveelheid ruimteafval is zorgelijk vanwege het groeiende botsingsrisico dat hierdoor ontstaat. Botsingen zorgen op hun beurt ook weer voor meer ruimteafval, waardoor een onbeheersbare kettingreactie kan ontstaan. Het is in dat geval niet uitgesloten dat de ruimte onbereikbaar zal worden, met alle gevolgen voor onze vitale infrastructuur in de ruimte vandien.

Beheersing van de groei van de hoeveelheid ruimtepuin is dus urgent. Dat vraagt ten eerste om betere regulering van de ruimtevaart, die in beginsel in het kader van de Verenigde Naties (VN) op mondiaal niveau dient plaats te vinden. Hoewel overeenstemming op mondiaal niveau momenteel ver weg ligt, is het wel gelukt om het over richtlijnen, zoals de Guidelines for the Long-term Sustainability of Outer Space, eens te worden. Een andere stap is de verbintenis die een groeiend aantal landen, waaronder alle EU-lidstaten, is aangegaan om te stoppen met destructieve testen van antisatellietraketten. Binnen de EU heeft de Europese Commissie een EU-ruimtevaartwet2 aangekondigd, die ook op het terrein van het terugdringen van ruimteafval een voorbeeldfunctie voor de wereld kan vervullen.

Ten tweede zullen er verkeersregels voor satellieten en transportbewegingen in de ruimte moeten komen. Ook hiervoor is in beginsel een mondiaal perspectief in VN-kader noodzakelijk, maar neemt de EU alvast concrete stappen. Naast regulering via een nog uit te werken EU-ruimtevaartwet, is er een Europese aanpak van ruimteverkeersbeheer, met als onderdeel het EU Space Surveillance and Tracking Partnership (EU-SST)3. Deze aanpak zal zorgen voor betere monitoring van de ruimte, waardoor tijdige waarschuwingen voor botsingsrisico’s mogelijk worden.

Ten derde vraagt het beheersen van de groei van ruimteafval om technologische vernieuwing. De lidstaten van ESA hebben het voornemen om uiterlijk in 2030 geen ruimteafval meer te produceren. Dat vergt investeringen over een breed front, zoals herbruikbare draagraketten, robuuste satellietontwerpen en technologie om satellieten te kunnen onderhouden of te verwijderen. Deze technologieontwikkeling wordt via technologieprogramma’s van ESA en de EU ondersteund.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland het gebruik van satellietdata voor de monitoring van klimaatbeleid en de handhaving van overheidsmaatregelen ondersteunt. Welke verdere ambities heeft de Minister om deze satellietdata voor monitoring verder uit te bouwen, bijvoorbeeld voor het live meten van stikstofuitstoot naast de uitstoot van broeikasgassen? Op welke wijze kan dit bijdragen aan het meer effectief maken van beleid? Welke verdienmodellen ziet de Minister hier ontstaan als Nederland op dit vlak vooraan loopt? De Minister noemt tevens ruimtevaart als groeimarkt die economische kansen biedt voor bedrijven, maar ziet een uitdaging om het innovatiepotentieel te koppelen aan de maatschappelijke behoefte. Hoe gaat de Minister deze koppeling, zowel nationaal als internationaal verder stimuleren?

Antwoord

Er liggen nog veel, deels onbenutte, mogelijkheden om het gebruik van satellietdata bij het monitoren en handhaven van klimaatbeleid en op andere terreinen zoals het stikstofbeleid, te vergroten. Deze maatschappelijke toepassing van satellietdata wordt deels voorgeschreven door Europese regelgeving. De EU ondersteunt dit beleid door het beschikbaar stellen van data en kennis.

De toepassingsmogelijkheden van satellietdata voor Nederland worden meegenomen in de Lange-termijn Ruimtevaartagenda4die eind dit jaar zal worden afgerond. Daarbij zal duidelijk worden dat het gebruik van satellietdata ook voor Nederland maatschappelijke en economische kansen biedt en tevens op de wereldwijde exportmarkten.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het standpunt van de Minister voor wat betreft een zesde horizon Europe missie en de kritische kanttekeningen die de Minister hierbij plaatst. Daarnaast stipt de Minister de mogelijkheden aan voor een sterkere koppeling van de EU-missies met nationaal innovatiebeleid. Hoe is de Minister voornemens deze koppeling te versterken?

Antwoord

Het kabinet zet in op een goede koppeling tussen nationaal en Europees innovatiebeleid. In het nieuwe Kennis- en Innovatieconvenant (KIC) tussen overheden en vertegenwoordigers van kennisinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties wordt aandacht besteed aan de samenhang tussen de Nederlandse missies en sleuteltechnologieën en Europese programma’s (waaronder Horizon Europe en fondsen onder cohesiebeleid) met het doel synergiën te creëren waar mogelijk. Ook sluiten de Nederlandse missies en bijbehorende kennis- en innovatieagenda’s (KIA’s) goed aan op de Europese missies die zijn geformuleerd om tot concrete oplossingen te komen voor maatschappelijke uitdagingen. Met name de KIA’s Klimaat en Energietransitie, Circulaire Economie, Landbouw, Water en Voedsel en Gezondheid & Zorg ondersteunen de Europese missies. Het KIC wordt op 2 november 2023 gepresenteerd en ondertekend op de InnovatieExpo.


X Noot
1

ESA (2022), Report on the Space Economy, blz. 7

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 3664 – Fiche: Mededeling over EU Space Strategy for Security and Defense (EUSSD).

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 3413 – Fiche: Mededeling EU-benadering ruimteverkeersbeheer.

X Noot
4

Kamerstuk 24 446, nr. 84, blz. 8

Naar boven