21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 433 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 mei 2018

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen (Raad) aan die op 28 en 29 mei a.s. plaatsvindt in Brussel.

Op 28 mei zal tijdens de Raad naar verwachting een algemene oriëntatie worden bereikt over de wederzijdse erkenning van goederen. Daarnaast zal een beleidsdebat gehouden worden over het recent gepubliceerde voorstel tot een verordening over «Platforms-to-Business». Tijdens de informele lunch zal worden gesproken over artificial intelligence.

In de «competitiveness check-up», een vast onderdeel van de Raad, zal de Commissie een presentatie geven en zal er een gedachtewisseling plaatsvinden over de impact die een goed functionerende interne markt heeft op diverse industriesectoren.

Op 29 mei zal een gedachtewisseling plaatsvinden over de toekomst van de Europese Ruimtevaartprogramma’s. Tevens zal er een beleidsdebat plaatsvinden over onderzoek en innovatie in de context van het volgende Meerjarig Financieel Kader, wordt er een algemene oriëntatie aangenomen over de aanpak van de Euratom-verordening en wordt de voortgangsrapportage tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese High Performance Computing besproken. High performance computing is eveneens onderwerp van de informele lunch. Eveneens zal de Raad raadsconclusies aannemen over de European Open Science Cloud en de versnelling van kenniscirculatie in de Europese Unie.

Een aantal diversenpunten staan geagendeerd voor de Raad:

  • Voortgang op lopende wetgevende dossiers.

  • Het Eengemaakt Octrooigerecht.

  • Aanvullende beschermingscertificaten voor geneesmiddelen.

  • Uitkomsten en initiatieven van conferenties over toerisme.

  • Het programma van het Oostenrijkse voorzitterschap.

Tot slot informeer ik u via deze brief over de stand van zaken bij de onderhandelingen over de voorstellen voor een e-kaart en de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel voor effectieve nationale mededingingsautoriteiten.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

INTERNE MARKT

Competitiveness «check-up»

Gedachtenwisseling

Op de agenda van de Raad staat een presentatie van de Europese Commissie en een gedachtewisseling over de interne markt en industrie, naar verwachting specifiek gericht op de impact die een goed functionerende interne markt heeft op diverse industriesectoren. In algemene zin kan gesteld worden dat een meer geïntegreerde interne markt de (mondiale) concurrentiekracht van de Europese industrie ten goede komt. Daarbij zijn er uiteraard verschillen tussen sectoren. Het kabinet zet in op verdere verbetering van de dienstenmarkt, adequate handhaving en op een interne markt die toegerust is op digitalisering. Dit is van belang voor diverse industriesectoren, onder meer aangezien diensten een steeds grotere rol spelen in industriële waardenketens.

Goederenpakket – Wederzijdse erkenning

Algemene oriëntatie

Naar verwachting zal er een algemene oriëntatie bereikt worden over de wijziging van de verordening voor wederzijdse erkenning van goederen (COM (2017) 796). Deze verordening is onderdeel van het goederenpakket dat de Europese Commissie op 19 december 2017 presenteerde. Het pakket bestaat verder uit de wijziging van de verordening ten aanzien van regels en procedures voor de naleving en handhaving van de harmonisatiewetgeving van de Unie inzake producten. Het pakket moet invulling geven aan de ambitie van de Commissie om de goederenmarkt te versterken. Uw Kamer heeft van het kabinet de beoordeling van deze twee verordeningen ontvangen (Kamerstuk 22 112, nr. 2481).

Wederzijdse erkenning van goederen – dat voortvloeit uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie – is één van de beginselen om vrij goederenverkeer binnen de interne markt te bevorderen en geldt voor producten waarop geen geharmoniseerde wetgeving van toepassing is. Volgens het beginsel geldt dat wanneer producten in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn, deze ook in andere lidstaten op de markt gebracht mogen worden. Met deze verordening hoopt de Commissie enerzijds de kennis over het principe van wederzijdse erkenning te vergroten en anderzijds de rechtszekerheid voor bedrijven en nationale autoriteiten/toezichthouders te verbeteren.

Ik steun de algemene oriëntatie die het voorzitterschap op de Raad probeert te bereiken. Voor het kabinet blijft het van belang dat er een goede balans gevonden wordt tussen enerzijds de baten voor het Nederlandse bedrijfsleven – dit kan zo immers makkelijker goederen op de markt van andere lidstaten verhandelen – en anderzijds de controlebevoegdheid (markttoezicht) van de individuele lidstaat. Het voorstel van de Commissie mag niets afdoen aan de mogelijkheid voor de lidstaten om zich op basis van risico’s voor veiligheid, milieu of basis van andere dwingende redenen van openbaar belang te verzetten tegen het in de handel brengen van producten die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht. Dit wordt in de algemene oriëntatie gewaarborgd.

De onderhandelingen over dit deel van het goederenpakket zijn voortvarend verlopen onder het Bulgaarse voorzitterschap. Naar verwachting zullen andere lidstaten de algemene oriëntatie eveneens steunen.

Verordening «Platforms-to-business»

Beleidsdebat

De Europese Commissie heeft op 26 april jl. een voorstel voor een verordening gepubliceerd over de relatie tussen platforms en ondernemers die gebruikmaken van platforms (COM (2018) 238). Dit voorstel moet zorgen voor een eerlijke en voorspelbare bedrijfsomgeving voor (kleine) ondernemers die platforms gebruiken om hun goederen of diensten aan te bieden. Het voorstel is gebaseerd op twee inhoudelijke pijlers. Allereerst legt het voorstel verschillende transparantievereisten op. Deze gaan onder andere over de algemene voorwaarden, de volgorde van zoekresultaten en de wijze waarop een platform een ondernemer van een platform mag verwijderen. De tweede pijler is effectieve geschillenbeslechting tussen platforms en ondernemers. Naast de inhoudelijke pijlers wordt een expertgroep opgericht, die de ontwikkelingen in de relatie tussen platforms en ondernemers zal volgen.

Platforms spelen een steeds belangrijkere rol in onze maatschappij. Dit zorgt voor veel voordelen voor consumenten en ondernemers. Zo kunnen ondernemers via een platform een groter publiek bereiken dan via eigen verkoopkanalen. Tegelijkertijd ontstaat hierdoor het risico dat ondernemers afhankelijk raken van platforms. De rol van platforms vergt daarom aandacht. Omdat veel platforms in heel de EU actief zijn, is dit een Europees vraagstuk. Ik vind het belangrijk dat platforms transparant zijn over de voorwaarden die ze voor ondernemers hanteren en dat effectieve geschillenbeslechting mogelijk is. Transparantie en effectieve geschillenbeslechting dragen bij aan vertrouwen voor ondernemers die gebruikmaken van platforms. Hierdoor kunnen de voordelen van platforms voor ondernemers en consumenten beter worden benut. Hierbij is het wel van belang dat juist vanwege deze voordelen platforms niet te veel belemmerd worden door hoge naleveringskosten als gevolg van regelgeving. Ik ga overleg voeren met verschillende platforms en vertegenwoordigers van ondernemers over het voorstel. Het kabinet zal uw Kamer eind mei per BNC-fiche informeren over de Nederlandse inzet (Kamerstuk 22 112, nr. 2579).

RUIMTEVAART

Toekomst van Europese ruimtevaartprogramma’s

Gedachtewisseling

Tijdens de Raad zet het Bulgaarse voorzitterschap de discussie over de toekomst van de Europese ruimtevaartprogramma’s voort, en heeft daarbij speciale aandacht voor economie en digitalisering.

In drie voorbereidende werkgroepen zijn verschillende onderwerpen verder uitgediept, zoals de rol van ruimtevaart in digitalisering en veiligheid, de Europese inbreng in de VN Ruimtevaartconferentie UNISPACE+50 en het International Space Exploration Forum in Tokyo. Er is daarnaast gereflecteerd op verschillende studies die de discussie over de toekomst van het ruimtevaartbeleid onderbouwen. De Commissie heeft aangekondigd de huidige ruimtevaartprogramma’s (Galileo/EGNOS en Copernicus) te willen voortzetten en stelt daarnaast twee nieuwe programma’s voor: Space Situational Awareness (het monitoren van de ruimte, waaronder ruimteweer) en GOVSATCOM (veilige en gezamenlijke EU overheidssatellietcommunicatie). Om de synergie tussen de programma’s te bevorderen stelt de Commissie veranderingen in de governance voor middels het invoeren een zogenaamde horizontale verordening. Bovendien wordt gewerkt aan een launcher-strategie die als doel heeft om de autonome toegang van de EU te behouden. Er bestaat binnen de lidstaten, Commissie en Europees parlement grote steun voor het voortzetten van de huidige succesvolle ruimtevaartprogramma’s. De overige voorstellen zullen op hun merites en in het licht van budgettaire kaders worden beoordeeld. De voorstellen worden naar verwachting begin juni gepresenteerd.

Ook Nederland staat positief tegenover het voortzetten van de ruimtevaartprogramma’s Copernicus en Galileo: zij dragen bij aan maatschappelijke vraagstukken op het gebied van veiligheid, klimaat en digitalisering en genereren daarmee Europese toegevoegde waarde. Het is van belang komende jaren de vruchten te plukken van de gedane investeringen door het gebruik te vergroten op allerlei terreinen en de programma’s vraaggestuurd door te ontwikkelen. De precieze voorstellen en budgettaire inbedding zal het kabinet bestuderen en meenemen in de integrale beoordeling van het Meerjarig Financieel Kader. Met betrekking tot de horizontale verordening, waakt Nederland ervoor dat de constructieve samenwerking met het European Space Agency wordt voortgezet.

Nederland zal tijdens de interventie deze onderwerpen benadrukken en zich uitspreken voor een zorgvuldig ingericht proces richting de nieuwe verordeningen in het volgende Meerjarig Financieel Kader.

Stand van zaken onderhandelingen voor een Europese e-kaart voor diensten

Conform de motie van de leden Van den Berg-Jansen en Weverling (Kamerstuk 21 501-30, nr. 401) informeer ik uw Kamer over het verloop van de onderhandelingen over de e-kaart. De e-kaart staat niet op de agenda van de Raad van 28 en 29 mei 2018.

Op 21 maart jl. verwierp de eerstverantwoordelijke commissie van het Europees parlement (EP), de commissie Interne Markt en Consumentenbescherming (IMCO), de e-kaartvoorstellen. De Europese Commissie is zich momenteel aan het beraden over deze uitkomst bij het EP. Het is nog onduidelijk welke conclusies de Europese Commissie hier formeel aan wil verbinden. Het Bulgaarse voorzitterschap heeft, voor zover nu bekend, geen voornemens om de onderhandelingen binnen de Raad te hervatten. In de praktijk liggen daarmee de onderhandelingen rond dit voorstel stil.

Nederland heeft de e-kaart voorstellen steeds beoordeeld vanuit de inzet op een beter functionerende interne dienstenmarkt. Gelet op deze stemming, als ook de Nederlandse zorgen over de e-kaart, acht ik het van belang om nu samen met andere lidstaten en de Europese Commissie andere stappen te identificeren die bijdragen aan een toekomstbestendige Europese interne markt. Dit is mede van belang in aanloop naar het aantreden van een nieuwe Europese Commissie en het Europees parlement in 2019.

Met de conclusies van de Europese Raad van 22 en 23 maart jl. is een goede basis gelegd voor het denken over de toekomst van de interne markt. De komende maanden wordt gewerkt aan het verdiepen en verbreden van deze basis. U bent over de Europese Raad geïnformeerd bij Kamerstuk 21 501-20 nr. 1321.

Indien zich significante ontwikkelingen voordoen op het e-kaartdossier, zal uw Kamer hierover conform de motie worden geïnformeerd.

Stand van zaken onderhandelingen Richtlijnvoorstel versterken bevoegdheden nationale mededingingsautoriteiten

Conform de motie van de leden Weverling en Van den Berg-Jansen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 402) informeer ik u over een recente significante ontwikkeling over het richtlijnvoorstel inzake het versterken van de bevoegdheden van nationale mededingingsautoriteiten.

Het voorzitterschap heeft mij gemeld aanzienlijke voortgang te boeken in de onderhandeling met het EP over de inhoud van het richtlijnvoorstel. Op de onderwerpen boetes, onafhankelijkheid en middelen van nationale toezichthouders liggen vergevorderde compromisvoorstellen. De compromisvoorstellen komen naar mijn oordeel in voldoende mate overeen met de wensen van Nederland.

  • Lidstaten blijven de mogelijkheid houden algemene beleidsregels te stellen aan hun toezichthouder. Wel zijn aan deze mogelijkheid op verzoek van het EP voorwaarden gesteld, die ervoor zorg moeten dragen dat de onafhankelijkheid van de politiek in individuele zaken gewaarborgd wordt. Dit is in lijn met het huidige Nederlandse stelsel.

  • Lidstaten blijven de mogelijkheid houden het budget van hun mededingingsautoriteit te bepalen. Wel wordt op verzoek van het EP geregeld dat de mededingingsautoriteit binnen de kaders van dat budget zelf de prioriteiten bepaalt. Dit is conform het huidige Nederlandse stelsel.

  • Lidstaten moeten hun mededingingsautoriteit in meer detail eisen opleggen over procedures rond integriteit en openbaarmaking van stukken. Dit was een wens van het EP en verhoudt zich naar mijn oordeel slecht met het subsidiariteitsbeginsel en de wens van de Raad te komen tot minimumharmonisatie. Tegelijkertijd verwacht ik niet dat dit voor het Nederlandse stelsel grote problemen oplevert. Met het oog op de resultaten op andere voor Nederland belangrijke punten heb ik het voorzitterschap laten weten deze punten te kunnen accepteren.

Het voorzitterschap heeft mij naar aanleiding van interventies van onder andere Nederland laten weten er op in te zetten geen verplichting op te leggen aan lidstaten om hun nationale mededingingsautoriteit in staat te stellen advies uit te brengen over (overheids-)beleid dat raakt aan de interne markt. Dit was voorgesteld door het EP. Een aanzienlijk deel van de lidstaten vindt een dergelijke bepaling te ver gaan. Mededingingsautoriteiten zijn toezichthouders, geen adviesorgaan. Bovendien is het aan landen zelf om hun wetgevingsadvisering vorm te geven. Wel is er begrip voor een bepaling in het Richtlijnvoorstel die er op ziet dat áls een lidstaat voorziet in een adviesfunctie voor de mededingingsautoriteit, deze hier dan ook voldoende middelen voor heeft.

Het voorzitterschap heeft mij gemeld in juni tot definitieve besluitvorming over het Richtlijnvoorstel te willen komen. Ik zal u voorafgaand daaraan opnieuw informeren over de stand van zaken.

ONDERZOEK

Algemene aanpak Euratom verordening 2019–2020

Aanname Algemene oriëntatie

De Raad beoogt een Algemene Benadering («General Approach») aan te nemen over het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2019–2020), dat aanvullend is op het huidige Horizon 2020 kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.

Het Euratomprogramma kent een looptijd van vijf jaar en een verlenging van twee jaar (2019 en 2020) van het onderzoeks- en opleidingsprogramma van Euratom 2014–2018 is daarom nodig. Deze aanpak zal zorgen voor continuïteit en consistentie van de acties gedurende de volledige zevenjarige periode (2014–2020) en voor een betere aansluiting op het tijdschema van Horizon 2020. Dit is des te belangrijker gezien het feit dat de Euratomprogramma’s en Horizon 2020 op onderling versterkende doelen gericht zijn. De verlenging betreft zowel de «directe» eigen acties van de Commissie die uitgevoerd worden door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) en waarvoor apart budget is, als de indirecte acties, die onder contract worden uitgevoerd door onderzoeksinstellingen en bedrijven in de lidstaten. Het betreft zowel de activiteiten op het gebied van kernfusieonderzoek als op het gebied van kernsplijting- en stralingsbeschermingsonderzoek.

Nederland kan de tekst steunen. De betrokkenheid van Euratom bij het nucleaire onderzoek is van belang vanwege het grensoverschrijdende karakter van de toepassing van kernsplijtingsenergie en de synergie- en schaalvoordelen die behaald kunnen worden wanneer onderzoek naar bijvoorbeeld nucleaire veiligheid en stralingsbescherming gezamenlijk wordt uitgevoerd. Daarnaast is er vanwege de noodzakelijke grootschaligheid van experimentele apparatuur om nucleair onderzoek te doen, in het bijzonder voor het kernfusieproject ITER, een duidelijke EU-meerwaarde om dit in EU-verband te doen. De Raadsconclusies worden dan ook breed gesteund.

European Open Science Cloud

Aanname Raadsconclusies

De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over de European Open Science Cloud (EOSC). Met deze beoogde Raadsconclusies wordt onder meer voortgebouwd op de Mededelingen van de Commissie van 19 april 2016 over het Europees cloudinitiatief1 en van 10 mei 2017 over de tussentijdse evaluatie van de digitale internemarktstrategie. In beide documenten wordt de noodzaak bevestigd om te komen tot een roadmap voor de EOSC.

De voorliggende Raadsconclusies verwelkomen het werkdocument van de Commissie «Implementation Roadmap for the European Open Science Cloud» van 14 maart 2018 waarin de EOSC als een gefedereerd model wordt geïntroduceerd met een aanpak in twee fasen, en nemen nota van een geplande eerste fase vanuit van het huidige budget van Horizon 2020. De Raadsconclusies stemmen in dat de EOSC wordt gebaseerd op een pan-Europese federatie van (bestaande) data-infrastructuren, wat zorgt voor een flexibel model, aan te passen aan veranderende behoeften vanuit de wetenschap. De Raad verwelkomt een implementatie van de EOSC bestaande uit zes actielijnen: architectuur, diensten, data, toegang, regelgeving en governance. Het governance kader moet zorgen voor participatie van belanghebbenden uit de onderzoeksgemeenschap evenals effectieve betrokkenheid van alle lidstaten. De Commissie wil nog in 2018 de governance structuur lanceren.

De Raadsconclusies worden door een groot aantal lidstaten gesteund. Het belang van de EOSC om onderzoeksdata breed toegankelijk te maken voor interdisciplinair onderzoek, waarbij de FAIR-principes worden gehanteerd (findable, accessible, interoperable and reusable), wordt breed erkend. Voorafgaand vormde voornamelijk het governance-model een discussiepunt. Een aantal landen zag graag een nog sterkere rol van de lidstaten ten opzichte van de onderzoeksgemeenschap. Ook over het moment van de start van de EOSC governance-structuur bestond wat verschil van mening.

Nederland steunt de voorliggende Raadsconclusies. Deze Raadsconclusies vormen een belangrijke stap richting de implementatie van de EOSC, als instrument voor het optimaal delen van onderzoeksdata. Hiermee wordt excellent en interdisciplinair onderzoek gestimuleerd, en opbrengsten zouden ten goede moeten komen aan de hele samenleving inclusief mkb. Nederland is in Europa een voorloper op het gebied van Open Science en is met het GO FAIR initiatief, dat samen met Duitsland en Frankrijk is neergezet als opstap naar de EOSC, een belangrijke inspirator op het gebied van FAIR data. Onder het Nederlandse voorzitterschap zijn al in mei 2016 Raadsconclusies aangenomen over de transitie naar een open science systeem.2

Verordening tot oprichting van de Gemeenschappelijk Onderneming Europese high-performance computing

Voortgangsrapportage

De Raad zal de voortgang bespreken van de oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing (EuroHPC), onderdeel van het Europees Cloudinitiatief3. Het voornaamste doel van EuroHPC is om wetenschap, industrie en overheidsinstanties in Europa toegang te geven tot supercomputers met prestaties die tot de wereldtop behoren. Hiertoe zal een Gemeenschappelijke Onderneming worden opgericht, die voorziet in een kader voor aanbesteding van een geïntegreerde supercomputing- en data-infrastructuur van de EU en een R&D-programma.

Tijdens de bespreking in de Raad zal er een overzicht worden gegeven van de voortgang op de discussie over de Verordening. De ambitie van het voorzitterschap is om in juni een akkoord op hoofdlijnen te hebben, waarmee het Oostenrijkse voorzitterschap verder kan. De deadline voor akkoord tussen de Raad en de Europese Commissie is voorlopig gesteld op december 2018.

De lidstaten zijn nog wat verdeeld over de Verordening. Discussiepunten zijn onder meer de wijze waarop stemrechten en toegangsrechten worden bepaald en welke voorwaarden worden gehanteerd bij het verschaffen van rekentijd. Met name een aantal EU13-landen zit op de lijn van maximale toegangsrechten ook zonder financiële bijdragen van landen, in plaats van toegangsrechten naar rato van de eigen bijdrage. Lidstaten die zich actief inzetten om binnen redelijke termijn de huidige tekst te bekrachtigen zijn Frankrijk, Spanje, Italië en Luxemburg en in wat mindere mate Zweden, Duitsland, België, Finland, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en ook Nederland.

Nederland kan zich over het algemeen vinden in de huidige tekst van de Verordening. Voor het Nederlandse standpunt verwijs ik u ook naar het BNC-fiche4 over deze Verordening. Nederland is voorstander van het ontwikkelen van een pan-Europese HPC-infrastructuur vanwege de synergie met de nationale ICT-infrastructuur voor onderzoek en onderwijs (SURF) en de voordelen voor gebruikers (wetenschap en industrie) in Nederland. Het beoogde rechtsinstrument biedt de mogelijkheid om publieke (Europese en nationale) en private middelen samen te voegen en EU-middelen uit verschillende programma’s in dit initiatief te bundelen. Nederland zal wel letten op verdere uitwerking van de rol en commitments van het bedrijfsleven, een goede verhouding tussen nationale bijdragen en gebruik en een evenwichtige ontwikkeling en financiering van de verschillende onderdelen van het Europees Cloudinitiatief, waaronder relevante R&D-programma’s.

Versnelling van kenniscirculatie in de Europese Unie

Aanname Raadsconclusies

De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over versnelling van kenniscirculatie in de Europese Unie. Het voorzitterschap wil daarmee bijdragen aan het maximaliseren van de impact van Onderzoek en Innovatie (O&I). Dit past bij de inzet van de Raad om de impact van investeringen in O&I te vergroten in aanloop naar het volgende Kaderprogramma.

De conceptconclusies gaan over vier onderdelen. Ten eerste over het stimuleren van samenwerking in (fundamenteel) onderzoek en innovatie en de verspreiding van kennis. Daarbij wordt onder meer gewezen op het belang van de Europese Onderzoeksraad, Marie Skłodowska-Curie Actions en bottom-up incrementele innovatie. Het tweede onderdeel gaat over openheid, verspreiding van data en het stimuleren van de mobiliteit van onderzoekers. Als derde worden randvoorwaarden benoemd, zoals innovatievriendelijke regelgeving en de rol van alle overheidslagen om onderzoek en innovatie door de hele keten heen te versterken, inclusief publiek-private samenwerking, wat het multiplier-effect van innovatie positief zou beïnvloeden. Ook wordt het belang van synergie van het Kaderprogramma met andere EU-programma’s, zoals de Europese Structuur- en Investeringsfondsen en ERASMUS+, benadrukt. Als laatste onderdeel worden elementen rond onderzoekinfrastructuur benoemd, waaronder de beschikbaarheid op de lange termijn en de rol van ESFRI daarbij. Onderzoekinfrastructuur speelt een belangrijke rol bij het vergaren en verspreiden van kennis, aanmoedigen van wetenschappelijke excellentie en het faciliteren van onderzoekers om grensoverschrijdend samen te werken.

De conceptconclusies worden breed gedragen en door Nederland gesteund. Nederland is voorstander van het vergroten van de impact van Onderzoek en Innovatie onder meer via versnelling van kenniscirculatie. De conceptconclusies bevatten diverse specifieke elementen waar Nederland zich de afgelopen jaren sterk voor heeft gemaakt, zoals Open Science, innovatievriendelijke regelgeving en de beschikbaarheid van grootschalige onderzoekinfrastructuur.

Onderzoek en innovatie in de context van het volgende MFK

Beleidsdebat

De Raad zal debatteren over onderzoek en innovatie in relatie tot het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK).

Op 2 mei jl. presenteerde de Europese Commissie het voorstel voor het MFK voor de periode 2021–2027. De Commissie spreekt van een grote stijging van Onderzoek en Innovatie in de Begroting (114,8 miljard in totaal, waarvan 97,9 miljard voor het negende Kaderprogramma, dat door de Europese Commissie Horizon Europe genoemd is).

Naast het budget beschrijft de Europese Commissie dat Horizon Europe voortbouwt op het succes van het lopende Kaderprogramma (Horizon 2020) met focus op excellent onderzoek en versterken van innovatie, o.a. via de nieuwe Europese Innovatieraad (EIC). In het MFK-voorstel blijft de structuur van de drie pijlers gehandhaafd, zij het in gewijzigde vorm waarbij maatschappelijke uitdagingen en industrieel leiderschap gekoppeld worden.

Zoals in het regeerakkoord verwoord, is Nederland voorstander van een Europese begroting die meer wordt gericht op onder andere onderzoek en innovatie. Behoud van excellentie en impact is voor Nederland een belangrijk punt, evenals continuering van de huidige driepijlerstructuur. Voor Nederland is het bovendien belangrijk dat er meer synergie komt van Horizon Europe met o.a. het Cohesiebeleid. De opzet die wordt meegegeven in het MFK-voorstel bevat hier aanknopingspunten voor. Er wordt bijvoorbeeld meer accent gelegd op innovatie, Smart Specialisation Strategies en de Seal of Excellence in het Cohesiebeleid.

De Kamer wordt middels een separate brief over de Nederlandse appreciatie van het MFK-voorstel geïnformeerd en na publicatie langs de gebruikelijke weg ook over de Nederlandse appreciatie van Horizon Europe.

Nederland zal zich in deze discussie baseren op de bestaande standpunten en aandacht vragen voor investeringen en hervormingen, gericht op onderzoek en innovatie, ook in de nog te presenteren voorstellen van de Europese Commissie. Tevens zal het belang van excellentie en impact als criteria en van grensoverschrijdende samenwerking voor onderzoek en innovatie binnen de Europese Unie opnieuw worden benadrukt. Uitgangspunt daarbij is dat het kabinet de MFK-voorstellen gedurende de gehele onderhandelingsperiode in zijn integraliteit zal beoordelen en dat consistentie moet worden gewaarborgd tussen de Nederlandse inzet op het MFK als geheel en de inhoudelijke bespreking van deelterreinen.


X Noot
1

Kamerstuk 22 112, nr. 2130

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-30, nr. 378

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 2130

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 2502

Naar boven