21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 381 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 augustus 2016

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het verslag aan van de informele Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 18 en 19 juli 2016 in Bratislava. De informele Raad bestond uit een deel over de interne markt en industrie (18 juli) en een onderzoeksdeel (19 juli).

Voor het interne markt en industriedeel koos het Slowaakse voorzitterschap voor een bespreking van de digitale transformatie van de industrie. De plenaire bijeenkomst werd gevolgd door twee parallelle sessies waarbij de lidstaten in twee groepen werden verdeeld en waarin het hoofdthema nader is uitgediept. Nederland deed mee aan de deelsessie over slimme investeringen door bedrijfsleven en overheden. De informele Raad werd afgesloten met een lunchdebat, waarin uit de deelsessies werd teruggekoppeld.

Het Slowaakse voorzitterschap stelde tijdens het onderzoeksdeel van de informele Raad «jonge onderzoekers» en een «Europees onderzoeks- en innovatie-ecosysteem voor innovatieve mkb'ers» centraal. Het Slowaakse voorzitterschap hanteerde hier een traditionele aanpak, waarbij de discussies in plenaire tafelrondes werden gevoerd. Tijdens de discussie over jonge onderzoekers werd verkend hoe onderzoeksloopbanen en investeringen in human capital aantrekkelijker kunnen worden gemaakt, met het oog op mogelijke Raadsconclusies in november 2016. De discussie over innovatieve mkb’ers richtte zich onder andere op de mogelijke rol van een (nog op te richten) European Innovation Council (EIC).

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Industrie en interne markt

Internationaal concurrentievermogen: de versnelling van de digitale transformatie van Europa’s industrie en ondernemingen.

Het Slowaakse voorzitterschap heeft de informele Raad voor Concurrentievermogen benut om informeel van gedachten te wisselen over de versnelling van de digitale transformatie van Europa’s industrie. Dit is een van de prioriteiten van het Slowaakse voorzitterschap. De discussie bouwde voort op het Nederlandse voorzitterschap inzake de digitalisering van de industrie.

De informele Raad voerde een discussie over hoe geavanceerde technologieën de vierde industriële revolutie sturen. Daarbij was het doel van de bijeenkomst te discussiëren over een gemeenschappelijke visie en een serie voorziene acties waardoor investeringen worden aangemoedigd, drempels worden weggenomen en vaardigheden van de Europese beroepsbevolking verder worden opgebouwd, opdat het Europese bedrijfsleven beter in staat zal zijn zich slim te transformeren.

Tijdens een plenaire bijeenkomst belichtten verschillende sprekers het centrale thema vanuit verschillende perspectieven. Vicevoorzitter van de Commissie, Jyrki Katainen benoemde als een van de belangrijkste prestaties van de Europese Unie, de eenwording van de interne markt met vrij verkeer van goederen, personen en data. Belangrijk daarbij is dat de interne markt actueel wordt gehouden en er wordt ingezet op concrete maatregelen. Voor de digitale interne markt vroeg vicevoorzitter Katainen vooral om een open blik op nieuwe verdienmodellen en de samenwerkende- of collaborative economy. Hij refereerde daarbij aan de per november 2016 te verschijnen mededeling inzake vrij data verkeer. Nadat de mededeling ontvangen en beoordeeld is zal uw Kamer een fiche ontvangen. De vicevoorzitter benoemde ook de op 19 april 2016 uitgebrachte mededeling «digitalisering industrie» (zie ook Kamerstuk 22 112 nr. 2129) en de 10 juni 2016 uitgebrachte mededeling «nieuwe vaardigheden voor Europa». Uw Kamer heeft over dit laatste voorstel onlangs een BNC-fiche ontvangen, Kamerstuk 22 112, nr. 2174.

In zijn algemeenheid riep vicevoorzitter Katainen alle lidstaten op om eigenaarschap te tonen en er gezamenlijk voor te zorgen dat voorstellen zo snel mogelijk aangenomen worden, om zo de interne markt verder te versterken.

Na de plenaire bijeenkomst nam Nederland deel aan een sessie over slimme investeringen door bedrijfsleven en overheden. Centraal stond hoe publiek-private samenwerkingen hierin een centrale rol zouden kunnen spelen, waarbij EFSI een belangrijke rol werd toegedicht.

Lidstaten vroegen aandacht voor het verbeteren van de verbinding tussen grote bedrijven en start-ups en de suggestie werd gedaan om structurele EU-fondsen meer in te zetten als risicodragend kapitaal. Ook werd de rol van banken, EFSI en risicokapitaal genoemd. Nederland gaf aan dat het open staat voor alternatieve financieringsconstructies via bijvoorbeeld het EFSI, en dat het verder stimuleren van de innovatiecapaciteit en het vinden van synergie tussen grote publiek- private samenwerkingen op het terrein van digitale technologie waardeketens verwelkomt.

Wat betreft initiatieven binnen Horizon 2020 gaf Nederland aan het van belang te vinden dat niet vooruit wordt gelopen op de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020. Nederland bevestigde het belang van de toegang tot financiering, maar noemde ook het garanderen van een regulerend kader wat innovatie stimuleert en het implementeren van de voorstellen voor de digitale interne markt als belangrijke aandachtspunten. Het samenwerken van industrie, Europese Commissie, nationale en regionale overheden, kennisinstellingen en andere stakeholders is daarbij essentieel.

Nederland benoemde in dit kader de Nederlandse Green Deals en de daarop geïnspireerde aanpak van de Innovation Deals, zoals door de Commissie voorgesteld. Het belang van innovatievriendelijke regelgeving en de aanpak voor Innovation Deals werd ondersteund door de lidstaten.

Tijdens de lunchbijeenkomst werden de resultaten van de deelsessies teruggekoppeld. Wat betreft »slimme investeringen» riep vicevoorzitter Katainen de lidstaten op om ideeën voor EFSI aan de Commissie kenbaar te maken. Hij noemde voorbeelden van een aantal lidstaten, waaronder Denemarken, dat een infrastructureel fonds heeft opgericht voor hernieuwbare energie, wat deels uit EFSI-gelden en deels uit geld afkomstig van institutionele beleggers bestaat. Commissaris Bieńkowska onderstreepte toegang tot financiering voor het mkb als belangrijk aandachtspunt.

Uit de sessie over een toekomstgerichte beroepsbevolking, waar Nederland niet bij was ingedeeld, wezen verschillende lidstaten erop dat de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden van de beroepsbevolking nodig is, zodat werknemers niet achterblijven bij de digitale transformatie van de industrie en bijkomende vaardigheden die hiervoor nodig zijn. Hierbij moeten overheid en bedrijfsleven samenwerken.

Onderzoek

Jonge onderzoekers

Tijdens het Onderzoeksdeel bestond het ochtendprogramma uit een discussie over de ondersteuning van jonge onderzoekers.

De discussie werd ingeleid door drie onderzoekers die betrokken waren bij het opstellen van de «Bratislava declaration on young researchers» tijdens een conferentie in juni. Zij lichtten toe dat het doel van de declaration is om de randvoorwaarden voor jonge onderzoekers te verbeteren en interesse te wekken bij jongeren voor de wetenschap. Om succesvol te zijn als Europa moeten we jonge mensen kunnen interesseren en aantrekken en vervolgens behouden voor Europa en de wetenschap om «brain drain» te voorkomen. Zij gaven daarbij een reeks voorbeelden van maatregelen, zoals het bijhouden van een database met veelbelovende studenten, bevorderen van de toegang tot laboratoria, voorkomen van machtsmisbruik met name in de PhD-fase, duidelijkheid over carrièrepaden en ondersteuning voor partner en kinderen wanneer onderzoekers mobiel willen zijn. De onderzoekers benadrukten ook het belang van voldoende ruimte voor het door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek, naast resultaatgedreven onderzoek, en het plezier dat onderzoekers in hun werk moeten kunnen vinden, omdat juist de wetenschappelijke manier van denken leidt tot innovatie en economische groei.

Commissaris Moedas nam uit de presentaties een aantal punten mee die voor jonge mensen van belang zijn om een carrière in het onderzoek te ambiëren en waaraan de EU vaak een bijdrage kan leveren of al levert. Hij beaamde dat het onderwijs de nieuwsgierigheid van mensen moet aanspreken en stimuleren. Op Europees niveau draagt een aantal instrumenten bij aan de mogelijkheden voor de onderzoeker, waaronder de ERC- en Marie Sklodowska Curie-beurzen, die dan ook verder versterkt zouden moeten worden. Ook mobiliteit moet vergemakkelijkt worden. Daar dragen de «European Charter for Researchers» en de «Code of Conduct for the Recruitment of Researchers» aan bij en binnenkort wordt het Europese pensioenplan RESAVER gelanceerd. Recente afspraken op het terrein van open access en optimaal hergebruik van onderzoeksdata en wetenschappelijke integriteit zijn belangrijk voor de status en de carrière van onderzoekers. Commissaris Moedas noemde een goede genderbalans en de balans tussen werk en privé belangrijke aandachtspunten.

In de discussie die volgde, brachten de aanwezige landen de verschillende punten naar voren die zij van belang achten voor jonge onderzoekers. Waar het gaat om aantrekken van jonge onderzoekers werd genoemd dat het aantrekkelijk moet zijn om voor een onderzoekscarrière te kiezen, maar ook het belang van onderwijs werd verschillende keren genoemd; scholieren moeten enthousiast worden over de wetenschap. Dat mag niet afhangen van een enkel bezoek van een wetenschapper, maar onderzoekend leren zou moeten worden opgenomen in het curriculum. Ook werden voorbeelden genoemd als een «researchers night» en de kinderuniversiteit. Enkele landen besteedden expliciet aandacht aan de mogelijkheden voor immigranten en vluchtelingen om in Europa te studeren. Daarnaast moet worden geïnvesteerd in de onderzoekers die buiten Europa zijn gaan werken om hen te interesseren in terugkomst.

Als het gaat om de carrière van de onderzoeker, schetsten landen het belang van inzichtelijkheid in de mogelijkheden die onderzoekers hebben, naast het creëren van betere kansen door bijvoorbeeld goede rekruteringsregels en het voorkomen van machtsmisbruik. Er moet dan ook zorg voor gedragen worden dat de «European Charter for Researchers» en de «Code of Conduct for the Recruitment of Researchers» daadwerkelijk worden geïmplementeerd. Over mobiliteit zouden er betere gegevens bekend moeten zijn, zodat er beter inzicht kan ontstaan in de huidige praktijk en die op een effectieve manier verbeterd kan worden.

Nederland onderstreepte het belang van verschillende carrièremogelijkheden voor de onderzoeker, zowel binnen als buiten de wetenschap. Andere landen benadrukten daarbij ook dat de barrière tussen de publieke en de private wereld geslecht moet worden: ook het bedrijfsleven heeft tenslotte onderzoekers nodig. «Industrial doctorates» of «innovative doctorates» werden daarbij genoemd door verschillende landen en de JRC-pilot voor een doctoraal partnership werd positief beoordeeld. Voor het bedrijfsleven zijn verschillende vaardigheden nodig en daar moet tijdens de opleiding dan ook aandacht aan worden besteed.

Door de lidstaten werd beaamd dat er, naast vraaggedreven onderzoek, voldoende ruimte moet zijn voor door nieuwsgierigheid gedreven, fundamenteel onderzoek. De kwantumtechnologie, die voorkomt uit fundamenteel onderzoek, werd hierbij als voorbeeld aangehaald. Er wordt steeds meer gekeken naar de mogelijkheid leningen in te zetten als financieringsinstrument, maar voor fundamenteel onderzoek, dat afhankelijk is van publieke investeringen, is dat over het algemeen niet geschikt en moeten andere mogelijkheden blijven bestaan.

Een Europees onderzoeks- en innovatie-ecosysteem voor innovatieve mkb'ers

In de middag stond het Europese onderzoeks- en innovatie-ecosysteem voor snel groeiende, innovatieve mkb’ers centraal. De discussie werd ingeleid door het Slowaakse voorzitterschap, commissaris Moedas en vier externe sprekers uit het veld. Het Slowaakse voorzitterschap, commissaris Moedas en de sprekers benadrukten het belang van het stimuleren van innovatie voor de toekomst van Europa. Europa kent veel sterkten, maar veel disruptieve, markt creërende innovatie vindt nog buiten Europa plaats. Genoemde uitdagingen zijn: het vergroten van private investeringen, innovatievriendelijke regelgeving en het maximaliseren van de impact van investeringen in onderzoek en innovatie. Commissaris Moedas benadrukte dat hiertoe belangrijke stappen zijn gezet tijdens het Nederlandse voorzitterschap: voor het eerst zijn Raadsconclusies aangenomen over het innovation principle, zie ook Kamerstuk 21 501-30, nr. 378.

Commissaris Moedas refereerde vervolgens aan het recente rapport van de Commissie waarin de resultaten van de publieke stakeholdersconsultatie over de rol van de (nog op te richten) European Innovation Council (EIC) worden gepresenteerd. In lijn met de Nederlandse inzet zal een mogelijke EIC niet de vorm van een nieuw instituut krijgen. Ook zal een EIC niet ten koste gaan van investeringen in fundamenteel onderzoek. Het doel van de EIC is om de snelheid en impact van innovatie te vergroten. De commissaris noemde tien pragmatische zaken die op korte termijn kunnen worden opgepakt in samenwerking met stakeholders binnen de bestaande structuren. Hiertoe behoren het opzetten van een adviesgroep bestaande uit high level innovators; het vereenvoudigen van toegang tot het beleidsinstrumentarium voor innovatieve spelers; een «bottom-up benadering», waarbij het idee van de innovator leidend is (en niet een vooropgesteld thema); het ondersteunen van het opschalen van innovaties die potentieel markt creërend zijn; het verbeteren van condities voor het opschalen van innovatie (bijvoorbeeld middels coaching); en betere projectevaluatie voor innovatie en follow-up van (de impact van) projecten op de langere termijn. Op deze wijze kunnen bijvoorbeeld barrières voor innovatie in regelgeving geïdentificeerd worden. Tot slot onderstreepte de commissaris het belang van «branding», zodat innovatieve spelers hun weg vinden naar het EU-beleidsinstrumentarium.

De sprekers lichtten in hun bijdrage vanuit eigen ervaring met het oprichten en opschalen van startups toe tegen welke barrières zij aanlopen in Europa. Een spreker gaf aan dat het veel moeilijker is om te ondernemen in de verschillende Europese landen, dan in de Verenigde Staten. Daarnaast speelt onder meer de toegang tot middelen in Europa een belangrijke rol. De sprekers gaven aan dat het EU-beleidsinstrumentarium complex is voor innovatieve spelers. Ook benadrukten meerdere sprekers dat het van wezenlijk belang is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de inzet die nodig is voor een digitale versus een «science based/deep technology»-startup (zoals de zelfrijdende auto). Laatstgenoemde categorie vergt over het algemeen een veel langere periode voordat er een product gebouwd kan worden. Ook zijn er hiervoor meer middelen nodig. De sprekers gaven aan dat hun niet-Europese concurrenten eenvoudiger toegang krijgen tot de benodigde venture capital. Dit heeft consequenties voor de opschalingsmogelijkheden in Europa.

Vanuit de landen was er veel steun voor het verder ontwikkelen van een Europees onderzoeks -en innovatie-ecosysteem, met specifiek aandacht voor disruptieve markt creërende innovatie en het opschalen van innovaties. De Ministers verwelkomden de voorgestelde tienpuntenaanpak van commissaris Moedas voor een EIC. Er was brede steun voor verdere simplificatie van het Europese beleidsinstrumentarium, een bottom up-approach van het mkb-instrument in Horizon 2020 en de creatie van een «European brand». Het idee van een EIC als een «one-stop-shop» voor innovators werd positief ontvangen. Enkele Ministers onderstreepten hierbij dat het uitgangspunt steeds de «EU added value» dient te zijn en dat ook incrementele innovatie belangrijk blijft. Enkele landen riepen op ervoor te waken dat de focus gericht blijft op de creatie van nieuwe markten en niet verschuift naar een discussie over middelen.

Tot slot benadrukten veel Ministers dat de resultaten van het Nederlandse voorzitterschap op het gebied van innovatievriendelijke regelgeving en het innovation principle aan deze uitdagingen zullen bijdragen. De snelheid van technologische ontwikkeling neemt toe en Europese wet- en regelgeving dient op deze realiteit te worden aangepast. Wet- en regelgeving moet toekomstbestendig worden. Een aantal landen herhaalde het belang van het verder werken aan een Europese interne markt voor innovatie. Bedrijven moeten kunnen ondernemen en opschalen over de grenzen heen. In deze context werden ook het Europese Start-up Visum en de Europese Innovation Deals genoemd, waarover tijdens het Nederlandse voorzitterschap eveneens Raadsconclusies zijn aangenomen, zie ook Kamerstuk 21 501-30, nr. 378.

Naar boven