21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 327 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 mei 2014

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan voor de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 26 mei 2014. De Raad bestaat uit een deel over interne markt en industrie, een deel over ruimtevaart en een deel over onderzoek. Al deze delen van de RvC zullen op één dag plaatsvinden in Brussel.

Tijdens het deel over interne markt en industrie worden er algemene oriëntaties aangenomen over de richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen en over de verordening inzake «type-goedkeuringseisen» voor de uitrol van het eCall- boordsysteem. Daarnaast zal het voorzitterschap twee voortgangsrapportages presenteren, over de modernisering van het merkenrechtstelsel en over pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen. Het Griekse voorzitterschap heeft vooralsnog geen lunchdiscussie ingepland.

Tijdens het deel over ruimtevaart is de Raad voornemens Raadsconclusies aan te nemen over de relaties tussen de Europese Unie en de European Space Agency (ESA).

Tijdens het onderzoeksdeel beoogt de Raad conclusies aan te nemen over ESFRI (Europees Strategie Forum voor Onderzoeksinfrastructuren). Verder voert de Raad een beleidsdebat over de Euro-Mediterrane samenwerking.

Onder het agendapunt diversen in het deel over interne markt en industrie zal het voorzitterschap de Raad informeren over het unitair octrooi en het eengemaakt octrooigerecht en zal de Commissie de Raad informeren over staatssteun, de sleuteltechnologieën en grondstoffen. Nederland heeft, samen met negen andere gelijkgezinde lidstaten, een notitie over het Frontrunnersinitiatief voor de interne markt onder het agendapunt «diversen» ingediend en zal dit samen met Zweden tijdens de Raad presenteren.

Tijdens het deel over ruimtevaart zal de Commissie de Raad onder het agendapunt diversen informeren over de lancering van de Copernicus Sentinel 1A-satelliet.

Tijdens het onderzoeksdeel zal het voorzitterschap onder het agendapunt diversen de Raad informeren over het Innovatie Investeringspakket, en samen met de Commissie de stand van zaken schetsen met betrekking tot de Europese Innovatiepartnerschappen (EIP). De Commissie zal de Raad informeren over innovatie in de publieke sector. Verder zal een rapport van het Strategisch Forum voor internationale samenwerking voor Wetenschap en Technologie (SFIC) worden gepresenteerd door de voorzitter van SFIC. Tot slot zal de Italiaanse delegatie de Raad informeren over het werkprogramma van het inkomend voorzitterschap.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

INDUSTRIE EN INTERNE MARKT

Richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen

Algemene oriëntatie

De Raad is voornemens een algemene oriëntatie aan te nemen ten aanzien van de richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen. Het voorstel beoogt de harmonisatie in de EU van de bescherming van bedrijfsgeheimen (vertrouwelijke bedrijfsinformatie). De richtlijn definieert wat onder een bedrijfsgeheim moet worden verstaan1, tegen welke vormen van inbreuk (onrechtmatige verkrijging, openbaarmaking of gebruik) kan worden opgetreden en welke maatregelen, procedures en rechtsmiddelen daarvoor kunnen worden ingezet. Deze maatregelen stemmen veelal overeen met de maatregelen die zijn opgenomen in de Richtlijn handhaving intellectuele eigendomsrechten.

Nederland ondersteunt het richtlijnvoorstel en het daarmee beoogde doel van een betere bescherming van bedrijfsgeheimen. Deze kan op innovatie gerichte (grensoverschrijdende) samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en onderzoeksinstellingen bevorderen. Gevoelige informatie kan met meer vertrouwen worden ingebracht, in de wetenschap dat tegen inbreuken effectiever kan worden opgetreden. Dit draagt bij aan het concurrentievermogen van Nederlandse en Europese bedrijven en aan een goede werking van de interne markt. De door het voorstel beoogde harmonisatie biedt een oplossing voor de huidige versnippering binnen de EU ten aanzien van de mogelijkheden om vertrouwelijke bedrijfsinformatie effectief te beschermen, hetgeen het beste op EU-niveau kan worden gerealiseerd. Tijdens de behandeling in Raadskader is gebleken dat alle lidstaten het beoogde doel van de richtlijn (bedrijfsgeheimen beter beschermen) ondersteunen.

Wel dienen de voorschriften aangaande maatregelen zo lastenarm mogelijk te worden vormgegeven. Zo is het oorspronkelijke voorstel op verzoek van een aantal lidstaten, waaronder Nederland, aangepast om een aantal voorschriften, met name ten aanzien van te treffen maatregelen, minder dwingend voor te schrijven. Het risico bestond dat nationale regelingen dreigden te worden doorkruist. Ook is Nederland van mening dat het voorstel nauwer moet aansluiten bij wat al geregeld is in de Richtlijn handhaving intellectuele eigendomsrechten. De verwachting is dat het Europees Parlement (EP) kritisch zal zijn op het voorstel. Het EP zal waarschijnlijk de klemtoon leggen op een evenwichtige benadering van de belangen van alle partijen die bij de bescherming van bedrijfsgeheimen betrokken zijn.

Voorstellen van de Europese Commissie voor een modernisering van het bestaande nationale en EU merkenstelsel (wijziging Gemeenschapsmerkenverordening en herschikking merkenrichtlijn)

Tweede voortgangsrapport

Het voorzitterschap zal een tweede voortgangsrapport presenteren over de op 27 maart 2013 gepubliceerde voorstellen tot wijziging van de Gemeenschapsmerkenverordening en de herschikking van de Merkenrichtlijn. Deze voorstellen maken deel uit van één pakket waarmee de Europese Commissie beoogt het bestaande merkenstelsel, zowel in de EU als op nationaal niveau, te moderniseren om merkenstelsels doeltreffender, efficiënter en meer samenhangend te maken. Beide voorstellen hebben met name betrekking op het verbeteren en stroomlijnen van de bestaande bepalingen over het verkrijgen van merken, de werkingssfeer en grenzen hiervan en het bevorderen van de samenwerking tussen het Bureau voor Harmonisatie in de Interne Markt (BHIM) en de nationale merkenbureaus/ diensten. Daarnaast worden in de verordening voorstellen gedaan om BHIM in overeenstemming te brengen met de gemeenschappelijke aanpak van de gedecentraliseerde agentschappen en de bevoegdheden van de Commissie die voortvloeien uit het verdrag van Lissabon. Onderdeel van het pakket is ook een discussie over de hoogte van de taksen, dat wil zeggen de kosten die voor het aanvragen van merken, en andere handelingen hieromtrent, door BHIM in rekening worden gebracht. De hoogte van de verschillende taksen hebben directe invloed op het aantal aangevraagde nationale merken.

De Raad staat positief tegenover deze voorstellen die, mits als één pakket beschouwd, passen binnen het streven naar co-existentie en complementariteit tussen de Unie en de nationale merksystemen. Door het systeem te stroomlijnen en te actualiseren zal het rechtszekerheid bieden aan de gebruikers ervan en kan het bijdragen aan economische groei en innovatie. Inmiddels zijn beide voorstellen in de Raadswerkgroep Intellectuele eigendom/merken besproken en heeft het Litouwse voorzitterschap een compromisvoorstel met betrekking tot de Merkenrichtlijn opgesteld en het Griekse voorzitterschap een compromisvoorstel met betrekking tot de Merkenverordening. Ook die voorstellen zijn inmiddels besproken. Het Griekse voorzitterschap heeft op 2 mei jl. een tweede compromistekst voor beide voorstellen verspreid. Inmiddels is op een groot aantal, met name technische, onderdelen van de voorstellen voorlopige overeenstemming bereikt. Op een aantal andere onderdelen is nader overleg nodig. Dit betreffen onder andere bepalingen met betrekking tot parallelimport en goederen in transit, het bestuur van het BHIM, de voorgestelde delegatiebepalingen en de hoogte van de taksen.

Op 25 februari jl. heeft het EP tijdens een plenaire vergadering in eerste lezing het verslag over de herziening van de Gemeenschapsmerkenverordening respectievelijk de Merkenrichtlijn met grote meerderheid aangenomen. Uit de ingenomen standpunten blijkt dat ook het EP positief staat tegenover de voorstellen van de Commissie en van mening is dat de «één pakket»-benadering zal zorgen voor harmonisatie van het merkensysteem.

Daarnaast moet het systeem simpel en flexibel zijn waardoor gebruikers, waaronder het mkb, de toegang tot bescherming van hun merk vinden die past bij hun behoeften.

Nederland staat positief tegenover het moderniseren van de nationale merkenstelsels en die van de EU. Nederland heeft veel baat bij een goed functionerend merkensysteem. Veel Nederlandse bedrijven, organisaties en burgers maken hier gebruik van door bijvoorbeeld naam, logo en vorm van hun innovaties te beschermen en zo hun concurrentiekracht te vergroten. De herziening van het merksysteem sluit goed aan bij het kabinetsbeleid. De inzet van Nederland ten aanzien van het pakket richt zich met name op de verbetering van de gebruiksvriendelijkheid van het stelsel. Hoewel het belang van een goede handhaving wordt onderkend, heeft Nederland bezwaar tegen de introductie van de mogelijkheid voor houders van merkrechten om onverkort goederen van derden die zich in doorvoer (zgn. transit) in het douanegebied bevinden, te verhinderen. Tenslotte is Nederland voorstander van het behouden van een goede balans tussen Commissie en lidstaten ten aanzien van de positie van BHIM, de opgenomen delegatiebepalingen en de oplossingen omtrent financiering die in de voorstellen zijn opgenomen.

Richtlijn pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen

Voortgangsrapportage

Het voorzitterschap zal tijdens de Raad de voortgang van de onderhandelingen over het onderwerp richtlijn pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen toelichten. Uw Kamer is hierover eind 2013 geïnformeerd door een BNC-fiche (TK 22 112, nr. 1695).

De voorgestelde richtlijn moderniseert de huidige Europese regelgeving voor pakketreizen. Daarnaast wordt de reikwijdte van de richtlijn uitgebreid. Naast de «klassieke pakketreizen», vallen ook online geboekte «klassieke pakketreizen», «pakketreizen op maat» en zogenaamde «geassisteerde reisarrangementen» onder het nieuwe toepassingsbereik. Ook wordt de verplichting tot het treffen van maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van insolventie (faillissement van een reisaanbieder, hierna ook: garantiemaatregelen) verbreed naar een grotere groep ondernemers. De garantiemaatregelen zien toe op het stellen van zekerheid voor effectieve en snelle terugbetaling van de door de reiziger reeds betaalde bedragen en – voor zover personenvervoer in de pakketreis is inbegrepen –, op repatriëring van de reiziger. Ten slotte wordt voorgesteld in iedere lidstaat een nationaal contactpunt in te richten voor de administratieve samenwerking bij het toezicht op de naleving van de insolventiemaatregelen.

Tijdens de onderhandelingen hebben veel lidstaten vragen gesteld bij de gehanteerde definities, de precieze vormgeving van de aansprakelijkheid en het bereik van de Richtlijn, met name de uitbreiding tot geassisteerde reisovereenkomsten. Er heeft zich nog geen duidelijk krachtenveld afgetekend.

Het voorzitterschap heeft nog geen compromisvoorstellen gepresenteerd en zal zich in de Raad beperken tot de presentatie van een voortgangsrapportage waarin het commentaar van alle lidstaten per artikel is opgenomen. Het EP heeft inmiddels (12 maart 2014) plenair gestemd over de voorstellen. Een groot aantal amendementen is aangenomen.

Het kabinet is voorstander van de herziening van de huidige Europese regelgeving inzake pakketreizen, maar is onder meer kritisch ten aanzien van de reikwijdte van de voorstellen, de gehanteerde definities, de voorgestelde nationale contactpunten voor insolventieregelingen en de verhouding met andere EU-wetgeving.

De regeling dient gemoderniseerd te worden, zodat deze beter afgestemd wordt op de huidige marktomstandigheden waarbij verkoop via het internet belangrijker is geworden. Hierdoor zijn nieuwe vormen van pakketreizen ontstaan, hetgeen aanpassing van de definities vereist. Het voorstel dient voor zowel het bedrijfsleven als de reiziger meerwaarde en helderheid te bieden.

Een regime dat ervoor zorgt dat een reiziger precies weet welke partij aansprakelijk is en tevens insolventiebescherming regelt, is wenselijk. Een richtlijn die voldoende rekening houdt met de huidige bedrijfsmodellen en die ook in belangrijke mate toekomstbestendig is, is eveneens wenselijk. In lijn hiermee is Nederland voorstander van de uitbreiding van het toepassingsbereik van de huidige richtlijn tot die pakketreizen waarbij, net als bij de «klassieke pakketreis», sprake is van risico’s ten aanzien van insolventie en aansprakelijkheid. Het is zeer de vraag of bij een geassisteerd reisarrangement dat – conform het voorstel – bestaat uit afzonderlijke overeenkomsten met de verschillende dienstverleners, een reiziger dezelfde risico’s loopt op een faillissement van de ondernemer. De reiziger heeft immers niet te maken met één partij die optreedt voor andere partijen, en (vooruit)betalingen zullen rechtstreeks aan de diverse dienstverleners worden gedaan. In deze situatie loopt de reiziger geen risico bij een eventueel faillissement van de doorverkoper. Door toevoeging van de geassisteerde reisarrangementen aan de reikwijdte van de richtlijn, biedt de richtlijn een pakketreis-«plus» regime. Nederland heeft grote bedenkingen bij het concept van de geassisteerde reisovereenkomst.

Voorstel voor een besluit en verordening Emergency Call (eCall)

Algemene oriëntatie

Het voorzitterschap is voornemens tot een algemene oriëntatie te komen over het door de Commissie op 13 juni 2013 gepubliceerde pakket inzake eCall.

Emergency Call (eCall) is een systeem dat in voertuigen kan worden ingebouwd en dat na een ernstig ongeval automatisch 112 belt. De Europese Commissie schat in dat dit systeem in de EU 2500 verkeersdoden per jaar kan voorkomen (ongeveer 10–15 verkeersdoden in Nederland) door kortere aanrijtijden van hulpdiensten. Invoering van eCall zou ook de vervolgschade voor andere verkeersdeelnemers beperken (met name voertuigverliesuren), doordat ongevallocaties eerder beveiligd en opgeruimd worden.

Het pakket bestaat uit twee voorstellen:

  • Een besluit tot «invoering van interoperabele eCall». Dit betreft het aanpassen van de nodige infrastructuur voor een correcte ontvangst en behandeling van eCalls in noodoproep-centrales om de compatibiliteit, interoperabiliteit en continuïteit van eCall-diensten in de EU te garanderen.

  • Een verordening inzake «type-goedkeuringseisen» voor de eisen aan het eCall-systeem dat in de voertuigen moet worden ingebouwd. De verordening wordt nu in de RvC besproken met als doel een algemene oriëntatie te bereiken, waarna de triloog met het EP kan beginnen.

Het besluit is in maart in de Transportraad behandeld en aangenomen na stemming van het EP op 15 april jl. Er lijkt een meerderheid in de Raad te zijn voor de verordening. De voornaamste bespreekpunten betreffen het tijdspad van invoering (streefdatum was oktober 2015, maar is reeds bijgesteld naar oktober 2017) alsmede de mogelijkheid voor derde partijen om als alternatief voor het eCall-systeem in aanmerking te komen. In plenaire stemming heeft het EP op 26 februari 2014 aangegeven in te kunnen stemmen met de verordening, waarmee de kans groot is dat een akkoord op korte termijn binnen handbereik is.

Nederland is positief over de verplichte invoering van eCall in de EU. eCall kan een bijdrage leveren aan een verbetering van de noodhulp door middel van kortere aanrijtijden bij incidenten, omdat de exacte locatie bekend is. Nederland wil wel dat het systeem of de autobestuurder alleen de hulpdiensten waarschuwt als dat echt nodig is, om zo onnodig uitrukken te voorkomen. Nederland steunt ook de mogelijkheid dat derde partijen alternatieven voor eCall kunnen aanbieden.

Diversepunt «Frontrunnersinitiatief» voor de interne markt

Nederland heeft samen met Denemarken, Zweden, Verenigd Koninkrijk, Tsjechië, Litouwen, Ierland, Malta, Estland en Letland een discussienotitie over het Frontrunnersinitiatief onder «diversen» op de agenda van de Raad geplaatst. Het doel van deze notitie in de Raad is om dit initiatief ook op Raadsniveau te delen. Dit stelt andere lidstaten in de gelegenheid zich aan te sluiten.

Het Frontrunnersinitiatief voor de interne markt is een initiatief van een groep van gelijkgestemde lidstaten, gestart door het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Denemarken en Nederland, met als doel de werking van de interne markt verder te verbeteren. Nederland acht dit van groot belang, juist in tijden van beginnend economisch herstel. De Frontrunners beogen een verbeterde werking van de interne markt te bereiken door zich te richten op verbeterde coördinatie tussen lidstaten en uitwisseling van «best practices» in de vorm van «business cases» die andere lidstaten eenvoudig kunnen overnemen.

De betrokken lidstaten nemen zodoende de verantwoordelijkheid om barrières op nationaal niveau weg te nemen, daar waar zij daartoe nationaal bevoegd zijn, teneinde grensoverschrijdend verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen te faciliteren en daarmee het economisch potentieel tussen de deelnemende landen verder te ontwikkelen. Het Frontrunnersinitiatief is daarmee complementair aan het traditionele wetgevingsproces op EU niveau ten aanzien van interne marktwetgeving.

Momenteel werken de Frontrunners aan vier concrete projecten. Nederland werkt aan het opzetten van een Single Market Centre, Zweden aan het faciliteren van grensoverschrijdende e-commerce, Denemarken aan het verbeteren van de Points of Single Contact en het Verenigd Koninkrijk werkt aan het samenwerken ten aanzien van de wederzijdse evaluatie van gereglementeerde beroepen. Eind 2014 zullen de eerste resultaten in de RvC worden gepresenteerd.

RUIMTEVAART

EU-ESA relaties

Raadsconclusies

Na behandeling van een voortgangsrapportage tijdens de afgelopen Raad voor Concurrentievermogen van 20–21 februari jl., is de Raad voornemens Raadsconclusies met betrekking tot de relaties tussen de EU en ESA aan te nemen. Over de relaties tussen EU en ESA is vaker gediscussieerd, onder andere tijdens de ESA-Ministersconferentie in november 2012 en in eerdere Raden voor Concurrentievermogen.

Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, is de Europese Unie al jaren actief in de ruimtevaart. Voorbeelden hiervan zijn de programma’s Galileo, EGNOS (beide satellietnavigatieprogramma’s) en GMES/Copernicus (aardobservatieprogramma). Met het Verdrag van Lissabon heeft de Unie met de lidstaten een gedeeld mandaat gekregen op het gebied van ruimtevaartbeleid. De European Space Agency (ESA, met als grootste vestiging ESTEC in Nederland en al 50 jaar bezig met Europese ruimtevaartactiviteiten) is een intergouvernementele organisatie waarin ruimtevaartactiviteiten van de deelnemende landen gezamenlijk worden vormgegeven. ESA realiseert in opdracht van de EU bovengenoemde programma’s tot deze volledig ontplooid zijn en klaar zijn voor exploitatie.

Vanwege het verschil in karakter tussen de EU (met 28 lidstaten) en dat van ESA (met 20 lidstaten, waaronder ook de niet-EU lidstaten Noorwegen en Zwitserland), hebben de EU en ESA ook verschillende besluitvormingsstructuren en regels.

Tijdens de zitting van de Raad in februari 2014 spraken vrijwel alle lidstaten zich uit voor verbeterde samenwerking op korte termijn. Daarnaast wilden vele lidstaten een gezamenlijke analyse door EU, ESA en de lidstaten om de mogelijkheden van een EU-kolom binnen ESA te verkennen.

Nederland acht het van belang dat bij het aannemen van de Raadsconclusies de eerdere uitkomsten van de Raad en de ESA-Ministerconferentie van 20 en 21 november 2012 als uitgangspunt gelden. Daarnaast moet duplicatie in activiteiten van de EU en ESA zoveel mogelijk worden voorkomen en dient programmatische samenwerking tussen beide organisaties centraal te staan. Nederland is van mening dat er een gezamenlijke analyse van EU en ESA op zowel de verbeterde samenwerking als de verkenning van een EU-kolom moeten komen. Nederland zal naar verwachting in kunnen stemmen met het goedkeuren van de Raadsconclusies.

ONDERZOEK

European Strategy Forum for Research Infrastructures

Raadsconclusies

De Raad zal naar verwachting conclusies aannemen over de brief van ESFRI (European Strategy Forum for Research Infrastructures). Deze conclusies betreffen de prioritering van grootschalige onderzoeksfaciliteiten op de ESFRI-roadmap. De Europese Commissie heeft voor deze geprioriteerde projecten extra middelen gereserveerd binnen het werkprogramma 2014–2015 van Horizon 2020.

ESFRI heeft aan de Raad aangegeven welke drie projecten de meeste prioriteit zouden moeten hebben en welke projecten daarnaast baat zouden hebben bij extra middelen om versneld van start te kunnen gaan. De doelstelling van deze prioritering is om bij te dragen aan het doel om 60% van de ESFRI-roadmap geïmplementeerd te krijgen in 2015. De Raadsconclusies verwijzen verder naar de actualisatie van de ESFRI-roadmap die in 2016 zal plaatsvinden.

Nederland steunt de voorliggende Raadsconclusies, omdat het advies van ESFRI over de prioritering van de projecten bijdraagt aan een snellere implementatie van de projecten op de huidige ESFRI-roadmap. Daarmee worden ook onderzoeksfaciliteiten ondersteund die op de Nederlandse roadmap voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten staan. Het gaat onder andere over een faciliteit voor aardobservatie en seismologie, een faciliteit voor het opslaan en toegankelijk maken van life science data en een faciliteit voor taal- en spraaktechnologie.

Euro-Mediterrane samenwerking

Beleidsdebat

Tijdens het onderzoeksdeel van de informele Raad in Athene van 13 mei jl. heeft een gedachtewisseling plaatsgevonden over Euro-Mediterrane samenwerking en het voorstel tot een nieuw op te richten artikel 185-initiatief2 «Partnership in Research and Innovation in the Mediterranean Area» (PRIMA).

U bent over dit samenwerkingsverband waarmee de aangesloten landen3 een geïntegreerde aanpak ontwikkelen op het gebied van onderzoek ten behoeve van gezondheid, duurzaamheid en ontwikkeling in de mediterrane regio, inhoudelijk geïnformeerd met de geannoteerde agenda voor de informele Raad (TK 21 501-30, nr. 325). Naar verwachting zal de discussie hierover worden vervolgd in het onderzoeksdeel van de Raad op 26 mei aanstaande. Het komende Italiaanse voorzitterschap zal de uitwerking van het PRIMA-initiatief na de bespreking in de Raad verder oppakken. De verwachting is dat de Commissie in 2015 met een voorstel komt, waarna een triloogprocedure zal plaatsvinden met de Raad, het EP en de Europese Commissie.

Zoals eerder aangegeven vindt Nederland investeringen in onderzoek en technologische ontwikkeling belangrijk om te komen tot nieuwe inzichten en innovatieve producten, processen en diensten die bijdragen aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. De gecombineerde inzet van de deelnemende lidstaten, geassocieerde of andere derde landen en de Commissie in de artikel 185-initiatieven kan zorgen voor focus, kritische massa en geharmoniseerde en grensoverschrijdende financiering. Aan de hand van het voorstel van de Europese Commissie zal Nederland een positie bepalen ten aanzien van het PRIMA-initiatief. Daarover wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd door middel van een BNC-fiche. Nederland vindt het in ieder geval van belang dat de Euro-Mediterrane onderzoekssamenwerking aanvullend is op andere acties binnen Horizon 2020 en voldoet aan de criteria die voor artikel 185-initiatieven gelden in Horizon 2020, in het bijzonder de Europese meerwaarde.


X Noot
1

Vertrouwelijke informatie kan een technisch / technologisch karakter hebben, maar kan ook «zachte» informatie betreffen, zoals informatie met een commercieel en / of personeel karakter, die met name voor bedrijven in de dienstensectoren van groot belang kan zijn. Het kan dus gaan om meer en andere informatie dan die informatie die voor (de ontwikkeling van) Intellectuele Eigendom van belang is.

X Noot
2

Publiek-publieke samenwerking gebaseerd op artikel 185 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)

X Noot
3

Betrokken landen zijn Algerije, Duitsland, Egypte, Frankrijk, Griekenland, Israël, Italië, Jordanië, Libanon, Malta, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesië en Turkije.

Naar boven