21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 316 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2013

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan voor de Raad voor Concurrentievermogen van 26 en 27 september 2013. De Raad bestaat uit een deel over interne markt en industrie (26 september) en een deel over onderzoek (27 september).

Tijdens het interne markt en industriedeel zal een beleidsdebat plaatsvinden over de ondersteuning van het concurrentievermogen van het mkb in Europa. Dit is bedoeld als bijdrage aan de voorbereiding van de Europese Raad van 24 en 25 oktober 2013. Verder zal de Raad van gedachten wisselen over industrie beleid en daarbij ingaan op de mededeling «naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector». Tijdens de lunch zal worden gesproken over de concurrentieaspecten van energie- en klimaatbeleid.

Het deel over onderzoek bestaat uit toelichtingen door de Commissie op de stand van zaken van de onderhandelingen over de voorstellen voor publiek-publieke partnerschappen onder artikel 185 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de voorstellen voor de Joint Technology Initiatives (JTI) onder artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Verder vindt er een beleidsdebat plaats over de Innovatie Unie en de Europese Onderzoeksruimte (ERA). Vooralsnog is er geen lunchdiscussie voorzien.

Onder het punt diversen informeert de Commissie de Raad op 26 september over het actieplan staalindustrie en op 27 september over ITER en publiek-private partnerschappen onder Horizon 2020 als belangrijk instrument voor innovatie en groei in Europa.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

INDUSTRIE EN INTERNE MARKT

Ondersteuning van concurrentievermogen van mkb in Europa: bijdrage aan voorbereiding van de Europese Raad van 24-25 oktober 2013

Beleidsdebat

De Raad zal een beleidsdebat voeren ter voorbereiding van de Europese Raad van 24 en 25 oktober, die in het teken staat van de digitale agenda, diensten en innovatie. Het voorzitterschap wil de discussie in de Raad met name richten op de vraag hoe het concurrentievermogen van het mkb gestimuleerd kan worden. Het thema innovatie zal worden besproken tijdens het onderzoeksdeel van de Raad, onder het agendapunt «Innovatie Unie en de Europese Onderzoeksruimte».

Nederland verwelkomt de door het voorzitterschap gekozen focus van het debat. Mkb’ers ondervinden momenteel grote problemen bij het aantrekken van kapitaal, leiden disproportioneel onder onnodige wet- en regelgeving en ondervinden veel problemen bij het toetreden tot nieuwe markten. Met name op het terrein van de digitale economie en diensten ondervinden mkb’ers nog veel belemmeringen bij het opereren over de grens, en ligt er nog een groot onbenut potentieel.

Nederland ondersteunt de ambitie van de Europese Digitale Agenda. Ter voorbereiding van de Europese Raad over de digitale agenda presenteert de Commissie (Kroes) naar verwachting deze week een verordening ter versterking van de interne telecommarkt. In algemene zin staat Nederland positief tegenover maatregelen die de digitale interne markt kunnen versterken. Er resteren nog altijd vele belemmeringen voor ondernemers die grensoverschrijdend online willen opereren, terwijl juist daar een groot potentieel voor economische groei ligt. De Europese Raad heeft zich daarom eerder ten doel gesteld om voor 2015 een digitale interne markt te realiseren. Aanpassing van het auteursrecht aan het digitale tijdperk is hierbij essentieel. Ook digitale diensten als elektronische identificatie (eID) hebben op Europees niveau meerwaarde en Nederland hoopt op een spoedige afronding van de lopende onderhandelingen. Nederland ziet daarnaast graag extra aandacht voor de verdere ontwikkeling van e-commerce. Nederland is positief over de mededeling actieplan elektronische handel van 11 januari 2012 en onderschrijft dat verdere acties nodig zijn op het gebied van online betalingen. Zo zouden pan-Europese elektronische betalingsoplossingen mogelijk moeten worden om webwinkels nog beter gebruik te laten maken van de interne Europese online markt.

Op aandringen van Zweden en Nederland zal de Europese Raad ook stilstaan bij het thema diensten. Nog altijd worden grensoverschrijdende dienstverleners geconfronteerd met disproportionele eisen in andere lidstaten.

Een hoger ambitieniveau van lidstaten bij de implementatie van de dienstenrichtlijn, door het continueren van hervormingen van de dienstensector, kan leiden tot een extra € 330 miljard1, alleen al binnen de reikwijdte van de dienstenrichtlijn. Daarom pleit Nederland voor urgente actie om het volle potentieel van de dienstenrichtlijn te benutten, zoals het invoeren van een proportionaliteitstest waardoor het eenvoudiger wordt om een onderscheid te maken tussen proportionele eisen en disproportionele belemmeringen. Tevens kan dit lidstaten helpen bij het afschaffen van disproportionele maatregelen, omdat hen verschillende alternatieve vormen van regulering aangereikt worden. Ook op het terrein van gereguleerde beroepen is in veel lidstaten ruimte voor modernisering. De Commissie zal naar verwachting in aanloop naar de Europese Raad, op grond van de onlangs overeengekomen herziene richtlijn beroepskwalificaties, haar plan van aanpak presenteren ten aanzien de wederzijdse evaluatie van de gereguleerde beroepen in de EU.

Industriebeleid

Presentatie van de Commissie en Gedachtewisseling

Op de Raad zal gesproken worden over het concurrentievermogen van de industrie in Europa. De Raad zal in het bijzonder van gedachten wisselen over de mededeling «Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector», die de Europese Commissie op 24 juli heeft gepubliceerd.

Nederland steunt de integrale aanpak om het concurrentievermogen van de Europese industrie te versterken. Het versterken van de concurrentiepositie is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf. Beleid dat hiervoor de randvoorwaarden schept, is primair een nationale verantwoordelijkheid. Acties op EU-niveau moeten daarbij aanvullend zijn op het nationale beleid, met ondersteunende rollen voor regionale en lokale overheden op hun respectievelijke terreinen van bevoegdheid. Nederland ziet met name toegevoegde waarde bij het versterken van de interne markt, het verlagen van administratieve lasten, het verbeteren van de toegang tot financiering voor bedrijven, het stimuleren van onderzoek en innovatie en het creëren van open markten.

De mededeling «Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector» is uitgebracht met als doel het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie te vergroten. De mededeling benoemt acties op een groot aantal thema's, zoals ontwikkeling van normen en certificering, het bevorderen van het gebruik van technologie voor zowel civiele als militaire toepassingen en het versterken van de Europese interne defensiemarkt. Er wordt (vooralsnog) geen nieuwe regelgeving voorgesteld.

De toekomst van de defensie-industrie is één van de drie thema’s die onder het bredere thema Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) geagendeerd staat voor de Europese Raad op 19 en 20 december 2013.

De informele Raad van Ministers van Defensie heeft op 5 en 6 september ook over de mededeling gesproken. Tijdens deze bijeenkomst werd in de discussie over de Commissiemededeling de meeste aandacht geschonken aan een gezamenlijke aanpak voor dual use onderzoek (synergie civiele en militaire domein), standaardisering en certificering, en verbetering van de toegang van mkb tot internationale toeleveringsketens. Enkele lidstaten bepleitten uitfasering (in plaats van abrupte beëindiging) van de praktijk van offset/compensaties. Nederland bepleitte in de discussie over de defensiemarkt dat de Commissie spoedig, voor december, beziet hoe de toepassing van de richtlijn 2009/812 verbeterd kan worden. De Commissie werd opgeroepen om met voorstellen te komen, zodat verzekerd wordt dat internationale toeleveringsketens toegankelijk worden voor mkb. Deze oproep vond veel bijval van andere lidstaten en werd overgenomen door de Commissie. Het volledige verslag van deze informele Raad van Ministers van Defensie gaat separaat naar uw Kamer.

In de aanloop naar de Europese Raad, op 18 en 19 november a.s., zullen de Ministers van Buitenlandse Zaken zich eveneens over de mededeling buigen. Hieronder ga ik kort in op het Nederlands standpunt over de mededeling; voor een meer uitgebreide toelichting verwijs ik naar het BNC-fiche «naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector» dat uw Kamer op 30 augustus heeft ontvangen.

Nederland ondersteunt de acties in de Commissiemededeling over de defensiemarkt op hoofdlijnen. Nederland deelt de visie dat Europa voor een geloofwaardig GVDB een sterke Europese Defensie Technologische en Industriële Basis moet hebben (EDTIB). Een sterke EDTIB is innovatief en concurrerend en heeft als uitgangspunt gelijke kansen voor industrieën uit alle lidstaten. Daarbij is het van belang dat het mkb goede toegang heeft tot deze markt. Dit betreft Europese maatregelen ter bevordering van het concurrentievermogen van het mkb (vermindering administratieve lasten, toegang tot financiering), maar evenzeer de mogelijkheden die het mkb moet krijgen om toe te treden tot de toeleveringsketens: het creëren van een open en transparante interne markt.

De maatregelen die de Commissie al heeft genomen, zoals de introductie van de Richtlijn 2009/81 met daarin de onderaannemingsclausule, hebben vooralsnog niet geleid tot een open en transparante interne markt waar bedrijven uit alle Europese lidstaten gelijke kansen hebben. Met het huidige overwicht van industrieën in zes grote landen (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden) en gesloten toeleveringsketens is het in het bijzonder voor bedrijven uit lidstaten met veelal toeleveranciers, zoals Nederland, erg moeilijk een plek in de keten te behouden of te bemachtigen.

De acties van de Commissie zouden dan ook in de optiek van Nederland meer gericht moeten worden op het werkelijk verbeteren van de toegang tot de internationale toeleveringsketens, bijvoorbeeld door het stimuleren van het in concurrentie uitbesteden van subcontracten bij aanbestedingen.

ONDERZOEK

Voorstellen van de Europese Commissie voor publiek-publieke partnerschappen op basis van artikel 185 (VWEU)

Informatie van de Commissie over de stand van zaken

De Raad zal spreken over vier voorstellen van de Europese Commissie in het kader van publiek-publieke partnerschappen in Horizon 2020, gebaseerd op artikel 185 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

Het gaat hierbij om voorstellen tot besluiten van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Unie aan de volgende door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezette programma’s:

  • tweede onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma actief en ondersteun(en)d leven (AAL-2);

  • tweede partnerschapprogramma voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (EDCTP-2);

  • Europees programma voor innovatie en onderzoek op het gebied van de Metrologie (EMPIR, vervolgprogramma op EMRP);

  • tweede programma voor onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van onderzoek verrichtende midden- en kleinbedrijf (Eurostars-2).

Besluitvorming op deze voorstellen is op zijn vroegst voorzien in de Raad voor Concurrentievermogen van december 2013. Uw Kamer ontvangt op zeer korte termijn het BNC-fiche »Horizon 2020 investeringspakket onderzoek en innovatie», dat verder zal ingaan op bovengenoemde voorstellen. Deze voorstellen zijn allen een vervolg van al bestaande publiek-publieke partnerschappen onder het huidige Europese Zevende Kaderprogramma voor onderzoek (KP7). Met de vier voorstellen geeft de Commissie een nieuwe impuls aan de huidige publiek-publieke samenwerking met de lidstaten voor de gezamenlijke uitvoering van onderstaande onderzoek- en innovatieprogramma’s.

AAL-2

Het «Active and Assisted Living» programma (AAL-2) is een vervolg op het lopende EU-innovatieprogramma «Ambient Assisted Living» (AAL). AAL vergroot met name de mogelijkheden voor het samenbrengen van innovatie door bedrijven (vooral op mkb gericht, maar ook grote bedrijven doen mee) in samenwerking met zorgaanbieders en cliëntenorganisaties. De aanpak via Europese consortia zorgt voor internationale samenwerking en bundeling van kennis.

EDCTP-2

Dit tweede programma voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden, het «European and Developing Countries Clinical Trials Partnership» programma (EDCTP-2), streeft naar betere mogelijkheden voor de EU om efficiënter te investeren in onderzoek en ontwikkeling van nieuwe en betere medische interventies tegen armoedegerelateerde ziekten. Dit ten behoeve van – en in samenwerking met – ontwikkelingslanden, met name sub-Saharisch Afrika. EDCTP-2 draagt bij aan vergroting en verduurzaming van het onderzoekspotentieel in de wereld. Ook biedt EDCTP-2 kansen voor de private sector voor publiek-private samenwerking aan producten met een (beperkt) marktpotentieel.

EMPIR

Metrologie is de wetenschap van metingen, nauwkeurigheid en precisie. EMPIR (European metrology programme for innovation and research) is een vervolgprogramma op het huidige gezamenlijke Europees programma voor metrologisch onderzoek (European Metrology Research Programme, EMRP, een initiatief van 22 nationale meetinstituten dat in 2009 is vastgesteld). Het aantal aan EMPIR deelnemende landen stijgt naar 28 en daarmee zal EMPIR de grondslag leggen voor een Europees geïntegreerd systeem voor metrologisch onderzoek met een kritische massa en actieve betrokkenheid op nationaal, Europees en internationaal niveau.

Eurostars-2

Het Eurostars-2 programma bouwt voort op het gemeenschappelijke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma Eurostars, dat in 2007 werd geïnitieerd door verschillende lidstaten (waaronder Nederland) en de Europese Commissie binnen het kader van het Eureka-netwerk3. Het programma is gericht op het vergroten van de internationale R&D-samenwerking door het innovatieve mkb, en daarmee het versterken van het concurrentievermogen van de Europese economie. Dit programma heeft als meerwaarde dat het leidt tot een bundeling van nationale inspanningen in een Europese context.

De Nederlandse inzet met betrekking tot deze zogenaamde Artikel 185-initiatieven is dat investeringen in onderzoek en technologische ontwikkeling belangrijk zijn om te komen tot nieuwe inzichten en innovatieve producten, processen en diensten. De gecombineerde inzet van de Commissie en de lidstaten in de publiek-publieke partnerschappen leidt tot grensoverschrijdende samenwerking en zorgt voor focus en kritische massa. Nederland acht de nu voorliggende voorstellen dan ook van belang om de Europese Onderzoeksruimte verder gestalte te geven, belangrijke maatschappelijke opgaven te adresseren, de participatie van het bedrijfsleven, met name het mkb, in Horizon 2020 te verbeteren en de concurrentiepositie van Europa op de betreffende gebieden te versterken.

Daarnaast zijn de programma’s ook voor Nederlandse stakeholders van belang, zij zijn stevig gepositioneerd in alle programma’s en doen volop mee met de lopende programma’s. Deze Europese onderzoek- en innovatieprogramma’s passen goed bij het topsectorenbeleid.

Daarnaast heeft Nederland, bij zowel de Artikel 185- als de hierna beschreven Artikel 187- initiatieven, aandacht voor de volgende drie punten:

  • Administratieve lasten moeten zoveel mogelijk beperkt blijven. De overgang moet soepel verlopen voor de deelnemers aan de bestaande initiatieven die gecontinueerd worden;

  • Synergie met andere Europese programma’s en samenwerkingsverbanden moet actief geborgd worden. Binnen de initiatieven dienen de voor de maatschappij en economie belangrijkste onderwerpen geadresseerd te worden;

  • Lidstaten moeten voldoende zeggenschap houden om bovenstaande te kunnen bewaken.

Voorstellen van de Europese Commissie voor Gemeenschappelijke Technologie Initiatieven op basis van artikel 187 (VWEU)

Informatie van de Commissie over de stand van zaken

Tijdens de Raad zal tevens worden gesproken over vijf voorstellen voor publiek-private partnerschappen in Horizon 2020, op basis van artikel 187 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

Het gaat hierbij om voorstellen tot verordeningen van de Raad betreffende de gezamenlijke onderneming:

  • biogebaseerde industrieën (BBI);

  • op het gebied van luchtvaart (Clean Sky-2);

  • op het gebied van elektronische componenten en systemen (ECSEL, vervolgprogramma op Eniac en Artemis);

  • brandstofcellen en waterstof 2 (FCH-2);

  • voor het initiatief innovatieve medicijnen 2 (IMI-2).

Het is nog niet duidelijk wanneer over deze voorstellen definitief wordt besloten. Uw Kamer ontvangt op zeer korte termijn het BNC-fiche »Horizon 2020 investeringspakket onderzoek en innovatie», dat nader ingaat op bovengenoemde voorstellen.

Bovengenoemde vijf voorstellen gaan over publiek-private samenwerking door middel van de gezamenlijke technologie-initiatieven (de joint technology initiatives, JTI’s) en zijn in vier gevallen een vervolg van al bestaande publiek-private partnerschappen onder het huidige Europese Zevende Kaderprogramma (KP7). Het vijfde, nieuwe, partnerschap is de JTI voor de biobased industrie (BBI).

De JTI’s zijn gericht op strategische technologieën die de groei en werkgelegenheid in wereldwijd concurrerende sectoren bevorderen. Hiertoe stellen de private sector (bedrijfsleven, kennisinstellingen) en de publieke sector (Commissie en in enkele gevallen lidstaten) gezamenlijk een meerjaren strategische onderzoeksagenda voor een bepaald technologiegebied op. Ondanks de korte looptijd, lijkt de ervaring met de huidige JTI’s te bevestigen dat deze vorm van partnerschap werkt.

BBI

De oprichting van de gemeenschappelijke onderneming voor de implementatie van de JTI «Biobased Industries» (BBI) is een nieuw initiatief onder Horizon 2020. Biogebaseerde industrieën zijn industrieën waar gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare biologische grondstoffen voor de productie van biogebaseerde producten en biobrandstoffen. BBI beoogt een aanzienlijke impuls te geven aan private investeringen in onderzoek en innovatie activiteiten, met als doel om de concurrentie van Europese gebiobaseerde industrieën te stimuleren en werkgelegenheid te creëren, met name in rurale gebieden.

Clean Sky 2

De JTI Clean Sky-2 is een vervolg op en bouwt deels voort op de JTI Clean Sky die in 2008 van start ging onder de vlag van KP7. Daarnaast worden voor een deel nieuwe technologieën en onderzoekslijnen ontwikkeld en is grootschalige demonstratie voorzien (door middel van vliegend materiaal). De JTI Clean Sky is een publiek-private samenwerking die zich richt op het minimaliseren van de invloed van het groeiende aantal vliegbewegingen op het milieu en op het terugbrengen van de emissies in de luchtvaart. Specifieke doelstellingen zijn het vergroten van brandstofefficiëntie in de luchtvaart waardoor de CO2 emissies worden gereduceerd met 20 tot 30% en reductie van NOx en geluidsemissies van 20 tot 30% ten opzichte van volgens de huidige techniek gebouwde vliegtuigen die per 2014 in gebruik worden genomen. Aan deze doelstellingen zal worden bijgedragen door geavanceerd onderzoek en grootschalige demonstratieprojecten op het gebied van groene technologie in de luchtvaart. De horizon die hierbij wordt gehanteerd is 2050.

ECSEL

De JTI ECSEL (Electronics Components and Systems for European Leadership) vervangt en volgt tegelijkertijd op de gezamenlijke ondernemingen ARTEMIS (embedded software) en ENIAC (nano-elektronica) opgericht onder KP7. Tevens wordt het European Technology Platform (ETP) EpoSS (smart systems) in ECSEL opgenomen. Ondanks de sterke aanwezigheid in belangrijke verticale markten (automotive, energie, betalingssystemen, enz.), wordt de elektronische componenten- en embedded systemensector in Europa geconfronteerd met grote uitdagingen die de hele economie zullen beïnvloeden.

Ten eerste is dat behoud van de controle over de belangrijkste elementen van de waardeketen (dat wil zeggen het ontwerp, de productie en integratie in eindproducten), die essentieel zijn om de duurzaamheid van waardecreatie van elektronica in Europa te garanderen. Ten tweede is dat het overbruggen van belangrijke lacunes in de innovatieketen om toponderzoek beter om te zetten in commerciële successen. ECSEL is gericht op het aanpakken van deze uitdagingen, zodat Europa voorop kan blijven wat betreft onderzoek, innovatie en concurrentiekracht.

FCH-2

De Commissie stelt een verlenging voor van de termijn van de JTI «Fuel Cells and Hydrogen» (FCH-2). De Commissie heeft de JTI FCH onder KP7 opgezet omdat er sprake is van marktfalen door de hoge kosten van brandstofceltechnologie en het ontbreken van een infrastructuur voor de distributie van waterstof. Ook zijn de kosten en de benodigde onderzoekscapaciteit voor de verdere ontwikkeling van de brandstofceltechnologie te hoog om enkel door bedrijven of landen te worden gedragen. Daarnaast is de expertise en sector sterk verspreid over industriële actoren en de lidstaten zodat coördinatie op EU niveau gewenst is. In FCH-2 wil het partnerschap zich richten op het verder ontwikkelen van de brandstofceltechnologie voor transporttoepassingen. De Commissie wil de kostprijs reduceren, de efficiëntie verbeteren en de levensduur verlengen zodat de technologie competitief wordt met conventionele voertuigen. Daarnaast ligt de focus op het demonstreren van de rol van waterstof bij het inpassen van duurzame elektriciteit in het energiesysteem, en in het bijzonder op de productie van waterstof via elektriciteit (electrolyse).

Nederland zou graag zien dat binnen FCH-2 meer nadruk komt te liggen op de productie van waterstof uit aard- en biogas. Dit is belangrijk voor de positie van Nederland als gasproducent van noordwest Europa. Nederland acht het dan ook van belang dat óók onderzoek en implementatie van waterstofproductie uitgaande van biogas, biomassa en aardgas mogelijk wordt gemaakt.

IMI-2

Dit voorstel behelst de oprichting van de publiek-private gemeenschappelijke onderneming voor de tweede fase van de JTI Innovatieve Geneesmiddelen (IMI-2). IMI-2 borduurt voort op de successen van het huidige IMI met betrekking tot de verbetering van de samenwerking bij het onderzoek- en ontwikkelingsproces van nieuwe en effectievere diagnostiek en (bio)farmaceutische behandelingen. Ten opzichte van het huidige IMI is het initiatief verbreed met de terreinen van biomedische beeldvorming en medische informatietechnologieën. De partners in de gemeenschappelijke onderneming zijn de Europese Commissie en EFPIA4. IMI-2 zal zo bijdragen aan de Horizon 2020 doelen die zijn omschreven in de maatschappelijke uitdaging op het gebied van gezondheid, demografische verandering en welzijn.

Ook draagt IMI-2 bij aan de aanpak van de uitdagingen zoals deze zijn omschreven in het verslag van de Wereldgezondheidsorganisatie over prioritaire geneesmiddelen voor Europa en de Wereld. Tenslotte moet met verbeterde samenwerking en risicodeling tussen de verschillende belanghebbenden het toekomstige internationale concurrentievermogen van de Europese (bio)farmaceutische en (bio)wetenschappelijke industrie op terreinen als diagnostiek, vaccins, medische beeldvorming en medische informatietechnologieën worden gewaarborgd.

Hoewel de rechtsbasis en het behandeltraject afwijken, is de Nederlandse inzet voor de artikel 187-initiatieven grotendeels gelijk aan die gebaseerd op artikel 185. Daarom verwijs ik hiervoor naar de Nederlandse inzet onder de voorstellen van de Europese Commissie voor publiek-publieke partnerschappen op basis van artikel 185 (VWEU).

Ook voor de JTI’s geldt dat deze programma’s voor Nederlandse stakeholders van belang zijn, zij zijn stevig gepositioneerd in de JTI’s en doen volop mee in de lopende programma’s. Deze Europese onderzoek- en innovatieprogramma’s passen goed bij het topsectorenbeleid. De JTI’s hebben een eigen governance- en financieringsstructuur. Als gevolg hiervan is de sturing van de lidstaten over het algemeen op afstand. Nederland steunt dit maar wil daarbij wel voldoende inspraak kunnen hebben in de deelprogramma’s van de JTI’s. Uitzondering hierop is ECSEL, waarbij Nederland met cofinanciering (vanuit de EZ-begroting) als partner actief betrokken is. Nederland hecht verder bij de JTI’s aan een gebalanceerde verdeling van activiteiten en budget.

Innovatie Unie en de Europese Onderzoeksruimte

Beleidsdebat

De Commissie zal in het kader van de Innovatie Unie, waarbinnen de Europese Onderzoeksruimte een belangrijke doelstelling is, twee mededelingen en een voortgangsrapport presenteren, waarover ook een beleidsdebat zal plaatsvinden. Het gaat om de in maart 2013 gepubliceerde mededeling over de staat van de Innovatie Unie en de binnenkort te verschijnen Mededeling over een nieuwe innovatie-indicator en Rapportage over de voortgang in de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte.

De Commissie heeft in opdracht van de Europese Raad geruime tijd gewerkt aan haar mededeling over de Innovatie-indicator. De Europese Raad wil deze mededeling benutten om in oktober een debat over innovatie te voeren. Naar verwachting zal de Commissie uiteenzetten hoe de innovatie-indicator is samengesteld en hoe de lidstaten presteren ten opzichte van elkaar en ten opzichte van enkele innovatieve landen buiten de EU. De nieuwe indicator is gericht op de outputkant van de economie en zal waarschijnlijk alle sectoren meenemen; iets waar Nederland voorstander van is. Bij het uitkomen van de mededeling zal Nederland een oordeel moeten vellen over de vraag of de voorgestelde indicator daadwerkelijk een goed beeld geeft van verschillen in innovatie-output van economieën.

Ook de mededeling van de Commissie over de staat van de Innovatie Unie is geagendeerd voor deze Raad. Dit is de jaarlijkse voortgangsrapportage van de «Innovatie Unie», één van de zeven kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie. De mededeling bestaat uit een algemeen deel en een deel dat in gaat op de stand van zaken in de lidstaten. In het algemene deel wordt geconstateerd dat er goede vooruitgang wordt geboekt op 80 procent van de initiatieven die deel uitmaken van de Innovatie Unie. Zo is Horizon 2020 een grote vooruitgang ten opzichte van het verleden omdat de gehele waardeketen in één programma wordt gevat. Het zakelijk klimaat is verbeterd door de invoer van een gemeenschappelijk octrooi, gemoderniseerde Europese aanbestedingsregels en een Europees paspoort voor venture capital fondsen. Binnen de Europese Innovatie Partnerschappen worden de krachten gebundeld op het gebied van maatschappelijke uitdagingen. Veel van deze maatregelen moeten nog geïmplementeerd worden, maar zijn stappen in de goede richting. Er zijn echter ook kritische kanttekeningen te plaatsen. De totale publieke uitgaven van de 27 lidstaten voor publieke R&D liepen in 2011 voor het eerst licht terug en het convergentieproces op het gebied van innovatief presteren tussen de lidstaten is stilgevallen. Hierdoor kan de economische kloof tussen rijke en arme lidstaten op termijn weer vergroot worden. Tevens wijst de Commissie erop dat de Innovatie Unie kan bijdragen aan een klimaat van vertrouwen in de Europese Unie voor bedrijfsleven en burgers door duurzamere investeringen in onderzoek en innovatie en verdere intensieve hervormingen met het oog op een echte Europese Onderzoeksruimte. Om de groei in Europa verder te bevorderen wil de Europese Commissie, op basis van de nieuwste trends en standpunten van experts en stakeholders, nu een verdiepingsslag maken met de Innovatie Unie door ondermeer de structurele verandering in de richting van nieuwe, veelbelovende sectoren te versnellen.

In het landenspecifieke deel voor Nederland wordt geconstateerd dat de innovatiekracht van het Nederlandse onderzoeks- en innovatiesysteem tijdens de crisisjaren op peil gebleven is, met een hoge efficiëntie en effectiviteit van de publieke R&D-investeringen, een verbeterd excellentieniveau en de ontwikkeling van hotspots in sleuteltechnologieën, ondanks een stagnerende R&D-intensiteit. De relatief lage private R&D-investeringen blijven een punt van aandacht. Ten aanzien van de publieke R&D-investeringen is het van belang dat de Commissie de fiscale instrumenten heeft meegeteld, hetgeen resulteert in een stabiel beeld over de jaren 2011–2013. Het recente bedrijfslevenbeleid pakt de onderinvestering van R&D in de private sector aan door een combinatie van fiscale stimuli en de topsectorenaanpak gericht op intensieve samenwerking tussen bedrijfsleven, universiteiten en publieke kennisinstellingen voor onderzoek, innovatie en menselijk kapitaal. De Commissie constateert dat het Nederlandse onderzoekssysteem een sterke positie heeft en sterk internationaal georiënteerd is.

Nederland onderschrijft het belang van de Innovatie Unie en de verdiepingsslag die de Commissie voorstelt inclusief de bijbehorende maatregelen als het versterken van innovatievriendelijke randvoorwaarden, versterken van innovatie binnen de publieke sector, een coherent beleid voor open innovatie en kennistransfer, verbetering van kennisbescherming en het betrekken van de detailhandel via het Europees actieplan detailhandel. Nederland stelt daarbij het versterken van de totale Europese concurrentiekracht voorop en ziet het voorkomen van braindrain vooral in Europees perspectief. Wat het landenspecifieke deel betreft vindt Nederland het van belang dat fiscale instrumenten worden meegeteld bij de publieke onderzoeksbudgetten in vergelijking met andere landen. Dit om recht te doen aan de verschuiving in het Nederlandse beleid van subsidies naar fiscale maatregelen ter stimulering van R&D.

Sinds de Europese Raad van 4 februari 2011 hebben de regeringsleiders herhaaldelijk aangedrongen op het realiseren van de Europese Onderzoeksruimte (ERA) in 2014. In 2012 heeft de Commissie daarom een mededeling uitgebracht waarin (instellingen in) de lidstaten worden uitgenodigd om een aantal acties te ondernemen die het vrije verkeer van kennis, onderzoekers en technologie in Europa mogelijk maken en zo de ERA tot stand brengen. Na een jaar rapporteert de Commissie nu over de voortgang die hiermee in Europa is geboekt. Het voortgangsrapport zal naar verwachting vlak voor de Raad gepubliceerd worden.

Nederland is voorstander van de verdere ontwikkeling van de ERA en het wegnemen van de barrières die het vrije verkeer van kennis, onderzoekers en technologie tussen de lidstaten belemmeren, omdat zo optimaal gebruik gemaakt kan worden van de in Europa beschikbare middelen en het niveau van onderzoek en de groei in Europa kan worden bevorderd. Het Nederlandse beleid kwam aan vele van de door de Commissie gevraagd acties al tegemoet. Zo is er in Nederland al sprake van competitieve onderzoeksfinanciering en worden alle vacatures binnen de Nederlandse wetenschappelijke wereld op de internationaal toegankelijke website Academic Transfer geplaatst. Nederland zal daarnaast, bijvoorbeeld op het terrein van open access, graag een actieve rol spelen in Europa om ook zo een bijdrage te kunnen leveren aan de verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte.


X Noot
1

mededeling van de Commissie over de implementatie van de dienstenrichtlijn, juni 2012. De Commissie berekent dat de dienstenrichtlijn zo´n 0.8% extra BBP oplevert. Een nog ambitieuzere implementatie door lidstaten, door het wegnemen van alle resterende belemmeringen zou dit kunnen doen toenemen tot 2.6% van het BBP, ofwel 330 miljard euro.

X Noot
2

Deze Richtlijn betreft een procedure voor Openbare Aanschaffingen op het gebied van Defensie en Veiligheid.

X Noot
3

Intergouvernementeel netwerk opgezet in 1985 voor marktgericht technologieonderzoek en -ontwikkeling.

X Noot
4

European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations

Naar boven