21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 298 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2012

Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), het verslag aan van de Raad voor Concurrentievermogen van 10 en 11 oktober 2012.

Tijdens het deel over interne markt en industrie heeft de Raad conclusies aangenomen over sleuteltechnologieën en het Europese Innovatiepartnerschap (EIP) inzake grondstoffen. De Raad wisselde verder van gedachten over de mededeling over het Europees industriebeleid. De Raad nam ook een resolutie aan over de Europese Consumentenagenda. Tot slot wisselde de Raad van gedachten over de voortgang van de onderhandelingen over de voorstellen binnen de Akte voor de interne markt (SMA I).

Tijdens het onderzoeksdeel nam de Raad een partiële algemene oriëntatie aan over het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) en de Regels voor Deelname aan Horizon 2020, het nieuwe kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. Daarnaast sprak de Raad over de mededelingen over de Europese Onderzoeksruimte (ERA) en betere toegang tot wetenschappelijke informatie.

Onder het punt diversen hebben het Voorzitterschap, de Commissie en een lidstaat de Raad geïnformeerd over de uitkomsten van de bijeenkomst over de toekomst van de Europese staalindustrie, de tweede reeks prioriteiten van de Interne Markt Akte (SMA II), het twaalfde Europese Toerisme Forum en de mededeling over staatssteun voor films en andere audiovisuele werken.

Het lunchonderwerp tijdens het onderzoeksdeel was de implementatie en prioritering van onderzoeksinfrastructuur van Europa. Tijdens de lunch van het interne markt en industriedeel is er gesproken over de werkmethoden van de Raad voor Concurrentievermogen.

Tijdens het Algemeen Overleg van woensdag 3 oktober jl. is aan uw Kamer toegezegd terug te komen op de vraag van het lid Mulder over de koppeling van de Knowledge and Innovation Communities (KIC’s) met het Ondernemersplein. De staatssecretaris van OCW heeft toen toegezegd terug te komen op de vraag van het lid Vos over open Access voor publiek gefinancierd onderzoek. Hieronder treft u beide antwoorden aan.

Koppeling KIC’s en Ondernemersplein

Begin 2014 zal er één Kamer van Koophandel zijn, de huidige 12 Kamers van Koophandel en Syntens versmelten daarin. Dat is grote winst voor de Nederlandse ondernemer, die hierdoor nog maar naar één loket hoeft voor vragen. De digitale versie van dat loket heet «Ondernemersplein». Ondernemers kunnen er terecht voor overheidsinformatie, voorlichting, advies over en stimulering bij ondernemen en innoveren. Ook alle transacties met de overheid zullen uiteindelijk afgehandeld kunnen worden via het Ondernemersplein.

De Kennis- en Innovatiegemeenschappen van het European Institute for Innovation and Technology (EIT) zijn van een geheel andere aard. Deze «Knowledge and Innovation Communities (KIC’s)» zijn gericht op innovatie op een specifiek terrein. In Nederland zijn 3 KIC's actief: ICT-Labs, Climate, InnoEnergy.

Nederland vindt het van belang dat het bedrijfsleven ook actief deelneemt aan de initiatieven van de KIC’s. Samenwerking op Europees niveau kan onderzoek en innovatie letterlijk naar een hoger plan tillen. De private sector is bovendien onmisbaar binnen de Kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie die het EIT integreert om te kunnen bijdragen aan de economische groei en concurrentiekracht van de EU.

Er ligt een belangrijke rol voor Ondernemersplein om deze en andere Europese programma’s op het gebied van innovatie onder de aandacht te brengen van het bedrijfsleven. Ik denk dan vooral aan het Horizon 2020 programma (waar het EIT onderdeel van uit zal gaan maken). Ik zal erop toezien dat deze communicatie via Ondernemersplein goed verloopt.

Beschikbaarheid van de publicaties voortkomend uit publiek gefinancierd onderzoek via Open Access

De Commissie heeft in haar mededeling over verbeterde toegang tot wetenschappelijke informatie aangegeven dat uiterlijk in 2016 het aandeel van de door de overheid gefinancierde wetenschappelijke artikelen waartoe in de gehele EU open toegang bestaat, verhoogd moet zijn van 20% naar 60%.

Ik ben het eens met de stelling geuit door het lid Vos dat het streven in feite zou moeten zijn om zo veel mogelijk van het volledig door publiek geld gefinancierde onderzoek in open access te publiceren. Ik verwacht echter dat het in 2016 nog niet haalbaar is om 100% van de publicaties voortkomend uit volledig door publiek geld gefinancierd onderzoek via open access beschikbaar te laten zijn. Hierbij is een aantal factoren relevant. Allereerst moeten veel nationale overheden en instellingen nog beleid ontwikkelen om de transitie via welke weg dan ook mogelijk te maken. Daarnaast kan het voor onderzoekers van belang zijn te publiceren in zogenaamde «high ranking» tijdschriften. Op dit moment, en ook nog in 2016, zullen dat voornamelijk tijdschriften zijn die niet open access zijn. Er komen wel steeds meer open access tijdschriften, maar die moeten in de loop van vele jaren een high ranking verwerven en dat vergt tijd. Ten slotte kost de transitie naar een nieuw systeem tijd en geld.

Op dit moment sluiten de wetenschappelijke instellingen met de wetenschappelijke uitgeverijen licenties af voor toegang tot een grote hoeveelheid wetenschappelijke tijdschriften en artikelen tegelijk (de «big deals»). Daarmee hebben studenten en werknemers van de instellingen toegang tot een grote hoeveelheid wetenschappelijke tijdschriften tegelijk. Het open-access-model gaat er van uit dat de auteur (in de praktijk meestal de instelling) voorafgaand aan de publicatie van het artikel, een zogenaamde «publication fee» betaalt, waarna het open access beschikbaar komt voor iedereen, waar ook ter wereld. Deze ideale weg naar volledig in open access publiceren wordt de «golden road» genoemd. Er is ook een zogenaamde «green road» naar open access. Daarbij bevorderen of verplichten nationale overheden en onderzoeksinstellingen onderzoekers om in ieder geval de finale auteursversie van een artikel in een instellingsrepository te deponeren, zodat andere onderzoekers er toch kennis van kunnen nemen, ook al wordt het artikel zelf in een niet open access tijdschrift gepubliceerd. Hiervoor is het noodzakelijk dat zij hun auteursrecht behouden en hun uitgevers licenties verlenen.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

VERSLAG VAN DE RAAD VOOR CONCURRENTIEVERMOGEN VAN 10–11 OKTOBER 2012

INTERNE MARKT EN INDUSTRIEDEEL

Europese Consumentenagenda

Het Voorzitterschap, bij monde van minister Sylikiotis, gaf een korte toelichting op de resolutie waarin de Europese Consumentenagenda van de Commissie van 22 mei 2012 wordt omarmd. Deze agenda betreft de vaststelling van een ambitieuze lijst van uiterlijk in 2014 uit te voeren acties om vertrouwen van consumenten op de interne markt te vergroten.

De Commissie, bij monde van Commissaris Dalli, benadrukte het belang van acties om het consumentenvertrouwen te vergroten, met name door verbeteringen op het terrein van productveiligheid, voorlichting, betere handhaving, verhaalmogelijkheden en aanpassing van het consumentenrecht aan het digitale tijdperk.

De resolutie werd vervolgens aangenomen.

Europees Industriebeleid

Namens het voorzitterschap benadrukte de Cypriotische minister Sylikiotis het belang van de Europese industrie voor werkgelegenheid en economische groei in Europa. Een solide industriële basis is onmisbaar voor het stimuleren van economisch herstel. Het voorzitterschap nodigde de lidstaten uit tot een debat over de mededeling over het Europese industriebeleid, de mededeling over de bouwsector en de mededeling over de creatieve industrie. Daarnaast gaf het voorzitterschap een toelichting op de voorliggende Raadsconclusies over sleuteltechnologieën en het Europees Innovatie Partnerschap (EIP) grondstoffen.

De Europese Commissie, bij monde van Commissaris Tajani, ging voornamelijk in op de mededeling over het Europees industriebeleid die de Commissie de dag voor de Raad had gepresenteerd. Het gaat hierbij om een herziening van een mededeling uit 2010. In de mededeling wordt benadrukt dat de industrie een belangrijke bijdrage kan leveren om de Europese economie uit de crisis te helpen. Er wordt dan ook een proactief industriebeleid voorgesteld dat het concurrentievermogen kan vergroten en de basis kan leggen voor de herindustrialisatie van Europa. Doel is de herindustrialisatie van de Unie en het aandeel van de industrie in het BBP verhogen van de huidige circa 16% naar 20% in 2020.

Een groot aantal lidstaten steunde de Commissie in haar ambititie tot herindustrialiseren. Verschillende lidstaten wezen daarbij op het feit, dat voldoende rekening moet worden gehouden met het nadeel dat bedrijven kunnen ondervinden ten opzichte van hun internationale concurrenten. Een aantal lidstaten riep in dit kader op tot modernisering van de staatssteunregels voor innovatieve technologieën om zodoende gelijke concurrentievoorwaarden te houden. Deze lidstaten zouden graag ruimere mogelijkheden willen creëren voor staatssteun en wilden de tekst van de conclusies op dit punt aanpassen. Samen met enkele andere lidstaten benadrukte Nederland dat het versterken van concurrentievermogen primair een taak van de industrie zelf is. Acties op Europees niveau moeten aanvullend zijn en toegevoegde waarde hebben, zoals bijvoorbeeld vermindering van administratieve lasten, toegang tot financiering met name voor het MKB en het stimuleren van open markten. Nederland benadrukte dat het van belang is om naast de maakindustrie ook de dienstensector goed mee te nemen. Deze belangrijke sector is immers verantwoordelijk voor 70% van het BBP in de EU. Ten aanzien van de modernisering van het staatssteunkader pleitte Nederland, samen met enkele andere lidstaten, voor beperkte en gerichte staatssteun. Door het verruimen van de mogelijkheden voor het verlenen van staatssteun wordt het niveau plating fieldt binnen Europa verstoord.

Het Voorzitterschap presenteerde een nieuwe staatssteuntekst binnen de conclusietekst over sleuteltechnologieën. Hierin wordt de Commissie opgeroepen om binnen de geïntegreerde aanpak voor sleuteltechnologieën de gevolgen van mogelijke staatssteun in kaart te brengen. De Raad zal voorts in december een debat over de modernisering van de staatssteunregels voeren. De conclusies over sleuteltechnologieën en het Europees partnerschap grondstoffen werden vervolgens aangenomen. Tenslotte kondigde het Voorzitterschap aan dat in de Raad voor Concurrentievermogen van december conclusies worden aangenomen over het Europese Industriebeleid.

Akte voor de interne markt

Het voorzitterschap herinnerde aan de oproep van de Europese Raad om nog voor eind 2012 de Single Market Act I (SMA I) maatregelen vast te stellen en schetste kort de stand van zaken van de onderhandelingen over de twaalf voorstellen van deze Akte voor de interne markt. Het beeld is divers. Eén voorstel is aangenomen (normalisatie). Vijf voorstellen kunnen in december 2012 in de Raad en het EP worden aangenomen indien de huidige dynamiek behouden blijft (unitair octrooi, ADR/ODR, paspoort voor durfkapitaalfondsen, sociale investeringsfondsen, jaarrekeningenrichtlijn). Voor vier voorstellen geldt dat de beoogde deadline van het einde van dit jaar waarschijnlijk niet wordt gehaald (beroepskwalificaties, het aanbestedingspakket, handhaving detacheringsrichtlijn en elektronische identificatie). De voorstellen voor het CEF (Connecting Europe Facility) en de TEN’s Energie, Transport en Telecommunicatie houden verband met de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader en kunnen daarom ook iets doorlopen begin 2013.

De Commissie, bij monde van Commissaris Barnier, benadrukte dat in de huidige economische crisis en de bijbehorende sociale uitdagingen de interne markt één van de belangrijkste instrumenten is voor groei en banen en riep op tot versnelling van het proces tot aanname van de voorstellen.

Veel lidstaten, waaronder Nederland, sloten zich aan bij de oproep de SMA I voorstellen spoedig af te ronden. Vooral het unitair octrooi werd in dit verband veelvuldig genoemd. Met het oog op de gewenste versnelling van het proces tot afronding van de SMA I voorstellen werd een aantal aspecten benadrukt: het belang van een flexibele opstelling, nauwer contact met het Europees Parlement, het beter inbedden van de interne markt binnen het Europees Semester en het versnellen van procedures binnen Raad en Europees Parlement. Tegelijkertijd sprak een aantal lidstaten zich positief uit over de voortgang die afgelopen jaar is geboekt. Een reeks voorstellen bevindt zich in een vergevorderd stadium. Het clusteren van voorstellen en de politieke aandacht voor SMA I hebben daar aan bijgedragen. Diverse lidstaten waarschuwden ervoor snelheid niet ten koste te laten gaan van kwaliteit. SMA I bevat een aantal complexe voorstellen die zorgvuldige discussie vergen. Naast het belang van spoedige afronding van voorstellen benadrukten veel lidstaten het belang van kwalitatief goede en tijdige implementatie van voorstellen. Nederland sloot zich hierbij aan en wees in dit verband eveneens op het belang van realistische implementatietermijnen.

Tot slot maakten veel lidstaten van de gelegenheid gebruik om waardering uit te spreken voor het nieuwe pakket met voorstellen van Commissaris Barnier in de Single Market Act II. Veel lidstaten lieten zich positief uit over de focus binnen het nieuwe pakket op groei, terwijl sommigen aangaven tevens te hechten aan de aandacht voor sociale cohesie en consumentenrechten.

ONDERZOEKSDEEL

Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT)

Namens het voorzitterschap leidde de Cypriotische minister Malas de partiële algemene oriëntatie in voor de Gewijzigde Verordening voor het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). Het EIT wordt onderdeel van Horizon 2020 en draagt bij aan dit programma door de drie elementen van de Kennisdriehoek – onderwijs, onderzoek en innovatie – met elkaar te verbinden.

Namens de Europese Commissie gaf Commissaris Geoghegan-Quinn aan deze partiële algemene oriëntatie te zien als steun voor het EIT. De Commissie wacht de uitkomsten af van de bespreking van het Europees Parlement over deze verordening en de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader. Geoghegan-Quinn riep de Raad voor Concurrentievermogen op om ondertussen verder te werken aan de besluitvorming over de Strategische Innovatie Agenda (SIA) van het EIT.

De Raad heeft de partiële algemene oriëntatie vervolgens zonder discussie aangenomen.

Regels voor deelname Horizon 2020

Namens het Voorzitterschap benadrukte de Cypriotische minister Malas het belang om te komen tot een akkoord in de vorm van een partiële algemene oriëntatie over de regels voor deelname aan Horizon 2020. Hij riep de lidstaten op om over de bestaande verschillen heen te stappen om zo tot een akkoord te komen. De regels voor deelname gaan over de juridische, financiële en technische aspecten van Horizon 2020. In mei jl. heeft de Raad al een akkoord bereikt over de algemene verordening met de globale inhoud en de opbouw van het programma. Het specifiek programma (de uitwerking van de algemene verordening) staat voor de Raad van december op de agenda.

Namens de Commissie benadrukte Commissaris Geoghegan-Quinn dat de coherentie van regels voor deelname aan Horizon 2020 en de vereenvoudiging daarvan absolute prioriteit heeft. Deze vereenvoudiging is van belang voor zowel bestaande als nieuwe deelnemers aan het toekomstige programma, waaronder wetenschappers, onderzoeksinstellingen en bedrijven, met name het MKB. Bij deze vereenvoudiging hoort wat de Commissie betreft ook een nieuw model voor de vergoeding van kosten: een enkele flat rate voor de vergoeding van indirecte kosten. In het huidige Zevende Kaderprogramma (KP7) bedraagt het flate rate percentage 20% en de Commissie stelt een ophoging voor naar 23% voor Horizon 2020. De keuzemogelijkheid die in het huidige KP7 bestaat voor berekening van de vergoeding voor de indirecte kosten, de zogenaamde integrale kostprijsmethode (full cost), zou daarmee moeten komen te vervallen.

Nederland pleitte, samen met diverse andere lidstaten, voor het behoud van de full cost-optie. Het schrappen van de optie leidt wat deze landen betreft niet tot echte administratieve lastenverlaging en vereenvoudiging vanuit het oogpunt van de deelnemers. Bovendien wordt de relatie tussen de daadwerkelijk gemaakte kosten en de toe te kennen subsidie zwakker.

Daarnaast stelden diverse Centraal- en Oost-Europese lidstaten dat kennisorganisaties in hun landen te weinig profijt hebben van de Europese middelen ter bevordering van onderzoek en innovatie. Zij wilden daarom vergoedingen in het kader van Horizon 2020 laten bijdragen aan het opheffen van de nu nog grote verschillen in onderzoekssalarissen tussen de lidstaten. Nederland heeft zich samen met de meeste West-Europese landen sterk verzet tegen het gebruik van Horizon 2020 als instrument om de verschillen in salarissen van onderzoekers in verschillende lidstaten in de Unie te verkleinen. Horizon 2020 moet wat Nederland en de andere tegenstanders betreft, net als het huidige KP7, onderzoek en innovatie stimuleren met «excellentie» als belangrijkste criterium voor het verdelen van geld.

Het Voorzitterschap concludeerde, dat met deze inzet van de lidstaten een akkoord niet mogelijk was en ondernam verscheidene pogingen om toch een partiële algemene oriëntatie te kunnen bereiken. In eerste instantie leverde dit echter geen resultaat op. Het Voorzitterschap benadrukte daarop nogmaals het belang van vereenvoudiging en vroeg de lidstaten dit aspect niet uit het oog te verliezen. Ook de Commissie gaf in reactie op de discussie aan teleurgesteld te zijn in de houding van sommige lidstaten. Een stem tegen een compromis zag zij als een stem tegen vereenvoudiging. Voor het behoud van met name de full cost-optie was naar de mening van de Commissie binnen de vereenvoudiging geen ruimte.

Een laatste voorstel van het Voorzitterschap kreeg in eerste instantie nog een blokkerende minderheid tegen maar de bereidheid tot compromissen bij de meerderheid van de lidstaten bleek toch doorslaggevend. Er bleek uiteindelijk voldoende steun voor het compromisvoorstel. Dit voorstel kwam voldoende tegemoet aan de vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte kosten en deels aan het punt van nivellering van salarissen zonder daarbij afbreuk te doen aan het excellentiecriterium. De volgende punten werden in de uiteindelijke compromistekst opgenomen:

  • 1) om het verschil tussen de huidige op full cost gebaseerde vergoeding van de indirecte kosten en de nieuwe situatie te verkleinen, is de flat rate verhoogd van 23% naar 25%;

  • 2) de Commissie zal richtlijnen opstellen voor de mogelijkheid de kosten voor het gebruik van kostbare onderzoeksinfrastructuur te declareren onder de directe kosten;

  • 3) aan de bestaande praktijk van het opvoeren van extra loonkosten (het zogenaamd «bonusvoorstel») is een plafond van € 8 000 per onderzoeker per jaar toegevoegd;

  • 4) er wordt een mechanisme ingebouwd (halfweg evaluatie) om de impact van de nieuw voorgestelde vergoedingsmaatregelen te evalueren.

Samen met een aantal andere lidstaten heeft Nederland in zijn reactie aangegeven het finale compromisvoorstel niet te kunnen steunen. Nederland was van mening dat full cost weer als optie moet terugkomen in Horizon 2020. De hoogte van een subsidie moet een relatie hebben met de daadwerkelijke kosten die een deelnemer aan het programma maakt. Verder was het voor Nederland onvoldoende duidelijk wat de richtlijnen van de Commissie, over het declareren van indirecte kosten (onderzoeksinfrastructuur) onder directie kosten, precies gaan inhouden.

Het Cypriotisch Voorzitterschap sloot de bespreking van dit agendapunt af met de conclusie dat er voldoende steun was voor de partiële algemene oriëntatie over de regels voor deelname van Horizon 2020. Uiteindelijk zal met het Europees Parlement een akkoord bereikt moeten worden over het gehele programma.

Europese Onderzoeksruimte (ERA) en betere toegang tot wetenschappelijke informatie

Namens de Commissie presenteerde Commissaris Geoghegan-Quinn de mededeling over de Europese Onderzoeksruimte (ERA) die op 17 juli 2012 gepubliceerd is. In de afgelopen jaren is op dit onderwerp vooruitgang geboekt binnen de EU, via bijvoorbeeld de Gemeenschappelijke Programmerings Initiatieven. De vooruitgang op de verschillende onderdelen van de ERA en tussen de verschillende lidstaten loopt echter uiteen. De Europese Raad heeft in februari 2011 opgeroepen om de ERA verder te ontwikkelen.

Commissaris Kroes presenteerde vervolgens de mededeling over betere toegang tot wetenschappelijke informatie, vergezeld van een aanbeveling hierover. Toegang tot wetenschappelijke informatie is volgens de Commissie van groot belang binnen de ERA en ook hierin moeten ambitieuze doelen gesteld worden.

Diverse lidstaten gaven aan hun eigen prioriteiten te kiezen om bij te dragen aan de ontwikkeling van de ERA. Toegang tot wetenschappelijke informatie wordt hierbij breed gedragen als aandachtspunt. Nederland benadrukte dat het stimuleren van open access van groot belang is en dat publicaties die het resultaat zijn van publiek gefinancierd onderzoek breed en gratis toegankelijk moeten zijn. Ook bij onderzoeksdata moet zoveel mogelijk sprake zijn van open access, maar de belangen van de verschillende deelnemers moeten daarbij gerespecteerd worden. De monitoring van de ERA zal de komende tijd duidelijker moeten worden. Deze mag vooral geen onnodige administratieve lasten met zich meebrengen voor deelnemers. Nederland ging verder in op de bijdrage die het bedrijfsleven kan leveren aan de ERA en gaf aan dat ook het bedrijfsleven bij de verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoekruimte betrokken moet worden.

Namens het voorzitterschap gaf minister Malas aan dat de Raad in december conclusies zal aannemen over ERA en betere toegang tot wetenschappelijke informatie.

Diversen

Verslag over de rondetafelbijeenkomst op hoog niveau over de toekomst van de Europese staalindustrie (Brussel, 19 september 2012)

Het voorzitterschap deed kort verslag van de bijeenkomst op hoog niveau die op 19 september plaatsvond over de toekomst van de Europese staalindustrie. Doel van de ronde tafel is een platform te bieden voor overleg tussen industrie, vakbonden en de Commissie over het concurrentievermogen van de staalindustrie. Aspecten die in de ronde tafel naar voren kwamen waren het belang van een eerlijk speelveld wereldwijd, het belang van stabiliteit van regulering, een juiste balans tussen milieu- en klimaatdoelstellingen en het doel om banen te behouden en toegang tot grondstoffen. De volgende rondetafel zal in november plaatsvinden.

11e Europees Toerismeforum (Nicosia, 25 en 26 oktober)

Het voorzitterschap kondigde het 11e Europees toerisme forum aan dat op 25 en 26 oktober plaatsvindt in Nicosia. Het forum is bedoeld om kennis en best practices uit te wisselen tussen de verschillende stakeholders in de sector. De onderwerpen die voorliggen ter bespreking zijn het versterken van het imago van Europa als een collectie van duurzame en hoge kwaliteitsbestemmingen en het faciliteren van toerisme stromen vanuit derde landen.

Ontwerpmededeling over overheidssteun voor films en andere audiovisuele werken

Dit onderwerp stond op verzoek van Duitsland op de agenda. Duitsland gaf aan bezwaar te hebben tegen de ontwerpmededeling van de Commissie over staatssteun voor de film, met name het voorstel om de territoriale bestedingseisen die sommige lidstaten stellen bij het verlenen van subsidies of fiscale steun aan internationale coproductie, in te perken. Frankrijk merkte op de zorgen van Duitsland te onderschrijven. Commissaris Barnier merkte op dat de mededeling in alle openheid en samenwerking met de lidstaten wordt vastgesteld en dat de opmerkingen van Duitsland duidelijk genoteerd staan en meegenomen zullen worden in de finale versie van de mededeling. Nederland kent zelf overigens geen territoriale bestedingseisen en wordt niet door de inperking getroffen.

Tweede wetgevingspakket interne markt (Single Market Act II)

Commissaris Barnier presenteerde het tweede wetgevingspakket voor de interne markt, de zogenaamde Single Market Act II, die op 3 oktober jl. uitkwam. Commissaris Barnier gaf aan dat hij met het tweede wetgevingspakket wil werken aan de resterende belemmeringen op de interne markt, die ook na het eerste wetgevingspakket (Single Market Act I) nog bestaan. Focus ligt op de netwerksectoren transport en energie, de digitale interne markt, mobiliteit en consumentenvertrouwen. Het voorzitterschap gaf aan dat in december Raadsconclusies zullen voorliggen over de Single Market Act II.

Naar boven