Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 21501-30 nr. 295 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 21501-30 nr. 295 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 augustus 2012
Hierbij bied ik u, mede namens staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het verslag aan van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 18–20 juli 2012.
Tijdens het deel over industrie vond een discussie plaats over het belang van ondernemerschap voor werkgelegenheid en economische groei in Europa. Het onderzoeksdeel van de Raad stond in het teken van samenwerking op onderzoeks- en innovatiegebied met niet-EU-landen rond de Middellandse Zee en vereenvoudiging binnen Horizon 2020, het toekomstige programma voor onderzoek en innovatie.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie a.i., J. W. E. Spies
INDUSTRIEDEEL
Ondernemerschap en het mkb
Bij de opening van het debat benadrukte het voorzitterschap, bij monde van de Cypriotische minister Sylikiotis, het belang van ondernemerschap voor werkgelegenheid en economische groei in Europa. Europa blijft ten opzichte van de VS en China achter in het aantal mensen dat bereid is te kiezen voor ondernemerschap. Minister Sylikiotis gaf vervolgens aan de discussie te willen richten op vier aspecten:
1. ondernemerschap en onderwijs;
2. vrouwelijk ondernemerschap;
3. innovatie als drijvende kracht achter ondernemerschap;
4. een tweede kans voor eerlijke ondernemers.
De Europese Commissie, bij monde van Commissaris Tajani en de heer Crespo, DG Ondernemen, gingen in op de mededeling over ondernemerschap die de Commissie dit najaar zal uitbrengen. De Commissie markeerde dat slechts 11% van de Europeanen ondernemer is. Ongeveer 45% van de Europeanen, tegenover 70% van de Chinezen, wenst ondernemer te worden. Hier is dus een onbenut potentieel van nieuwe bedrijven en banen. Ter voorbereiding op de mededeling heeft de Commissie tot 1 oktober 2012 een consultatie uitstaan om belemmeringen en maatregelen voor ondernemen te identificeren. In de mededeling over ondernemerschap zal de Commissie in ieder geval aandacht besteden aan het verbeteren van de randvoorwaarden, zoals lastendrukvermindering, het richten van Horizon 2020 op het bedrijfsleven, en het vereenvoudigen van faillissemensprocedures. Ook benadrukte de Commissie het belang van het uitwisselen van best practices tussen de lidstaten.
De heer Markides, professor Strategisch Leiderschap aan de London Business School, verwees in zijn presentatie naar de periode van 1970–1990 toen de VS uit de economische neergang kwam door innovatie en het creëren van nieuwe bedrijven. Om in Europa echte stappen te zetten moeten we meer aandacht besteden aan de doorgroei van bedrijven. Professor Markides onderscheidde twee fasen van innoveren; de fase van uitvindingen en de fase van het opschalen. Vooral kleine bedrijven doen relatief meer uitvindingen, terwijl de grote bedrijven die uitvindingen grootschalig op de markt brengen. Ter illustratie gaf hij aan dat een product als pampers is ontdekt door een klein bedrijf Chux, maar vervolgens grootschalig op de markt is gezet door Procter&Gamble. Investeren in R&D is slechts het halve verhaal. Daarom zijn van belang: het stimuleren van samenwerking tussen kleine en grote bedrijven, een gunstig ondernemingsklimaat, open innovatie en ondernemerschap in het onderwijs. Iedere lidstaat moet hiervoor zijn verantwoordelijkheid nemen.
In de discussie lichtten de lidstaten, waaronder Nederland, hun nationale beleid ten aanzien van ondernemerschap toe en wisselden best practices uit. Veel lidstaten, waaronder Nederland, benadrukten dat ondernemerschapsbeleid veelal een nationale bevoegdheid is. Ten aanzien van acties op EU-niveau vonden de lidstaten onder andere van belang: het verminderen van administratieve lasten, het versterken van de interne markt, het verbeteren van de toegang tot financiering voor ondernemingen, het stimuleren van innovatie onder andere via Horizon 2020 en het stimuleren van ondernemerschap in onderwijs. Nederland benadrukte in zijn interventie dat de Raad verantwoordelijkheid moet nemen voor snellere besluitvorming in de Raad om deze randvoorwaarden te verbeteren.
Vervolgens gingen de lidstaten in verschillende breakoutsessies uiteen. Nederland nam deel aan de break out sessie over een tweede kans voor failliete ondernemers. Tijdens deze sessie lichtte een ondernemer (de heer Geyer, eigenaar van het Duitse bedrijf Aperto) zijn eigen ervaringen toe en wisselden de lidstaten best practices uit. De lidstaten herhaalden ook hier, dat dit beleid in eerste instantie een nationale bevoegdheid is. Diverse lidstaten, waaronder Nederland, benadrukten dat faillisementen een onderdeel vormen van een gezonde economische cyclus van bedrijvigheid. Tegelijkertijd waren de lidstaten het eens, dat door zo vroeg mogelijk in te grijpen in een neergang van een bedrijf een onnodig faillissement kan worden voorkomen. Hierbij is ook van belang dat betrokken instanties zo goed mogelijk samenwerken. Daarnaast benadrukten de lidstaten het belang van een duidelijk onderscheid tussen bonafide en malafide faillissementen. Nederland benadrukte dat bonafide en malafide faillissementen verschillend behandeld moeten worden. Zonder dit onderscheid raakt iedereen «besmet» met een negatief imago dat slechts voor een kleine minderheid terecht zou zijn. De lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan dat herstartbevordering is gediend met vlotte afwikkeling van insolventiezaken en het oplossen van restschuldproblematiek. Een lidstaat hield een pleidooi voor maximum van een jaar voor afronding van een faillissementsprocedure. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte dat de procedures rond faillissementen zo kort mogelijk moeten zijn, maar dat ze ook, met het oog op eventuele fraude, flexibel moeten zijn.
Het voorzitterschap sloot vervolgens de vergadering af en gaf aan dat de discussie tijdens deze Raad mede zal dienen als input voor de conclusies van de Raad voor Concurrentievermogen van 10 december a.s. Met de conclusies zal de Raad reageren op de mededeling van de Commissie over ondernemerschap die dit najaar zal verschijnen.
ONDERZOEKSDEEL
Samenwerking op onderzoeks- en innovatiegebied met niet-EU-landen rond de Middellandse Zee
Namens het voorzitterschap benadrukte de Cypriotische minister Malas het belang van samenwerking op onderzoeks- en innovatiegebied met niet-EU-landen rond de Middellandse Zee. Een gezamenlijke beleidsdialoog, nationale en regionale capaciteitsopbouw, samenwerking op gebied van onderzoek en innovatie en meer mobiliteit van onderzoekers spelen hierbij een essentiële rol.
De Europese Commissie onderstreepte, bij monde van Commissaris Geoghegan-Quinn, het belang van samenwerking met deze regio. Zij sprak zich uit voor versterking hiervan binnen het toekomstige programma voor onderzoek en innovatie, Horizon 2020. De focus zal voornamelijk moeten liggen op de maatschappelijke uitdagingen binnen dit programma zoals maritiem onderzoek, klimaat en energie. Eind 2012 zal de Commissie met een mededeling op het terrein van internationale samenwerking komen.
In de daaropvolgende discussie spraken verschillende, met name Zuid-Europese lidstaten, hun steun uit voor versterkte samenwerking op onderzoeks- en innovatiegebied met landen rond de Middellandse Zee. Zij mikken daarmee op het oprichten van een zogenaamd «Artikel-185-initiatief». Dit is een groot, gezamenlijk onderzoeksprogramma waarbij een aantal landen geld bij elkaar legt en een gezamenlijke onderzoeksagenda ontwikkelt. Op grond van EU-meerwaarde is bij een dergelijk initiatief ook sprake van aanvulling van het budget vanuit de Europese Unie. Aansluiting bij thema’s binnen Horizon 2020 is hierbij van belang om zo gefragmenteerde onderzoeksagenda’s te voorkomen, aldus de lidstaten. Enkele lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan terughoudend te zijn met een nieuw «Artikel-185 initiatief» om het doel van versterkte samenwerking te verwezenlijken. Een dergelijk initiatief draagt niet bij aan de vereenvoudiging van het onderzoekslandschap. Bovendien zijn dit soort initiatieven tot op heden altijd het resultaat geweest van een al veel langer lopende gezamenlijke inspanning, waarbij bewezen EU-meerwaarde dan «bekroond» werd door een bijdrage vanuit de Unie. Vooralsnog kan beter gekeken worden naar de mogelijkheden om bestaande samenwerking te intensiveren.
Het voorzitterschap sloot dit agendapunt af. De Cypriotische minister Malas concludeerde dat de lidstaten het eens zijn dat de samenwerking tussen de EU en de mediterrane landen versterkt moet worden. Het opstellen van een duidelijke onderzoeks- en innovatieagenda is hiervoor een eerste stap. Voor de ontwikkeling van deze agenda dient wel gekeken te worden naar die onderzoeksgebieden die zowel voor de EU als voor de mediterrane landen van belang zijn.
Vereenvoudiging van deelname aan Horizon 2020
Namens het voorzitterschap opende de Cypriotische minister Malas de discussie over vereenvoudiging binnen Horizon 2020. Hij benadrukte dat Europa de plicht heeft om maximale efficiëntie en effectiviteit binnen haar onderzoeks- en innovatieprogramma na te streven om zo het onderzoeks- en in innovatielandschap binnen Europa te versterken.
Commissaris Geoghegan-Quinn beklemtoonde namens de Commissie dat vereenvoudiging binnen het toekomstige onderzoeks- en innovatieprogramma, Horizon 2020, absolute prioriteit heeft. Deze vereenvoudiging is van belang voor alle deelnemers aan het programma zoals wetenschappers, onderzoeksinstellingen en bedrijven, met name het mkb. De commissie streeft naar vereenvoudiging door onder andere één enkele set van regels, het inkorten van de gemiddelde termijn voor subsidietoekenning met 100 dagen en een nieuw model voor de vergoeding van kosten.
Alle lidstaten verwelkomden de vereenvoudiging binnen Horizon 2020 die de Commissie nastreeft. Het huidige Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) wordt vaak gezien als een complex geheel doordat er verschillende regels gelden voor verschillende deelnemers. Een punt dat tot de nodige discussie leidde, was de kostenberekening binnen Horizon 2020. In Horizon 2020 wil de Commissie in het kader van vereenvoudiging vergoedingen gaan berekenen op basis van de vergoeding van de directe kosten van een deelnemende organisatie plus een flat rate van 20 % hiervan als tegemoetkoming voor de indirecte kosten. De keuzemogelijkheid in het huidige programma KP7 voor berekening van de reële kosten, via de zogenaamde integrale kostprijsmethode (full cost), zou dan wat de Commissie betreft moeten verdwijnen. Hierbij kunnen deelnemers de reële kosten berekenen op basis van de zogenaamde integrale kostprijsmethode (full cost). Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, pleitte voor het behoud van full cost. Het schrappen van deze optie zal wat deze landen betreft niet tot echte administratieve lastenverlaging en vereenvoudiging vanuit het oogpunt van de deelnemers leiden. Bovendien is het nadelig voor moderne, transparante organisaties, die het gebruik van laboratoria en andere faciliteiten moeten doorberekenen in indirecte kosten om hun begroting rond te krijgen. Deze organisaties, waaronder Nederlandse universiteiten en onderzoeksinstellingen, zouden er in het nieuwe regime op achteruitgaan. Uiteindelijk kan dit zelfs leiden tot afhaken van de beste deelnemers in Europa.
Diverse lidstaten, voornamelijk uit Centraal- en Oost-Europa, brachten het punt van harmoniseren van de salarissen van onderzoekers in de verschillende lidstaten naar voren. Zij willen dat de vergoedingen in Horizon 2020 bijdragen aan het opheffen van de nu nog grote verschillen in onderzoekssalarissen tussen lidstaten. Deze verschillen zouden de grensoverschrijdende samenwerking in de weg staan. Diverse andere lidstaten, waaronder Nederland, zijn tegen het inzetten van middelen uit Horizon 2020 voor het opheffen van verschillen in onderzoekssalarissen. Het uitgangspunt binnen Horizon 2020 is «excellentie» en het programma is niet het instrument om bij te dragen aan de nivellering van verschillen in salariëring tussen onderzoekers uit verschillende lidstaten.
In reactie op de discussie gaf de Commissie aan dat Horizon 2020 niet bedoeld is om verschillen in salarissen weg te nemen. Commissaris Geoghegan-Quinn erkende dat dit een probleem is voor bepaalde lidstaten is, maar tegelijkertijd benadrukte zij dat dat probleem breder is dan alleen Horizon 2020 en ook in de context van de sociaaleconomische verhoudingen binnen de verschillende lidstaten bekeken moet worden. Daarnaast gaat het hier primair om een nationale aangelegenheid.
Verder sprak de Commissaris de wens uit dat er verder gewerkt zal worden aan een oplossing voor het discussiepunt van de kostenberekening.
Het voorzitterschap sloot vervolgens de vergadering af en benadrukte dat het streven van het Cypriotisch voorzitterschap is om voor het einde van 2012 te komen tot een gedeeltelijke algemene benadering over de regels voor deelname aan Horizon 2020.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-30-295.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.