21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 271 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 oktober 2011

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 hebben enkele fracties de behoefte om enige vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de brief van 27 september 2011 inzake de geannoteerde agenda van de informele Toerismeraad, 6 oktober 2011 te Kraków, Polen (Kamerstuk 21 201-30, nr. 268).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 oktober 2011.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie,

Schüssel

Inhoudsopgave

   

blz.

     

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     

Reactie van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

3

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de positie van het kabinet bij de implementatie van «Europa als nr. 1 toeristische bestemming». Hierbij hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd om te lezen dat het kabinet kritisch staat tegenover specifieke acties van de Europese Commissie ter ondersteuning van zijn concurrentiekracht. Daarbij willen deze leden aanmerken dat zij specifiek tegen de ontwikkeling van (nieuwe) labels ten behoeve van duurzaamheid of sociaal toerisme zijn.

Bij de keuze om wel of niet deel te nemen aan een specifieke actie ter bevordering van de concurrentiekracht en toeristische uitstraling van de Europese Unie is het volgens deze leden van belang om dit aan de lidstaten zelf te laten, waarbij eventueel de mogelijkheid zou moeten bestaan om deel te nemen aan de acties, mits men daarvoor een gedeelte van de kosten hiervoor betaalt. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het niet zo zou moeten zijn dat niet-deelnemende landen toch een gedeelte van de kosten (al dan niet via hun algemene bijdrage aan de EU) zouden betalen.

Inzake de sterkere samenwerking tussen lidstaten op het gebied van toeristische promotie wordt gesproken over de inzet van het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen (NBTC) en de samenwerking met omringende landen in de promotie van Europese steden. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat deze specifieke samenwerking in stand zou moeten worden gehouden en steunt het kabinet in haar inzet daartoe.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

Op Europees niveau vindt periodiek overleg plaats over toerisme op ad hoc basis. Wat is de reden dat Polen nu een overleg organiseert?

Vooral krimpregio’s kunnen baat hebben bij een stimulering van het toerisme. Versterking van de toeristische aantrekkingskracht van grensoverschrijdende krimpregio’s kan een impuls betekenen voor de leefbaarheid en biedt broodnodige extra werkgelegenheid. Toeristische promotie zal echter aanvullend moeten zijn op de nationale activiteiten op dat gebied, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Hoe kijkt de staatssecretaris naar de kansen van de toeristische sector voor krimpregio’s? Op welke wijze wordt de positie van Nederland onder de aandacht gebracht in Europa?

De leden van de PvdA fractie willen dat in de positie van Nederland duidelijk naar voren komt dat aandacht voor innovatie, verduurzaming en MVO in de sector noodzakelijk is. Het bevreemdt de leden van de PvdA-fractie dat Nederland kritisch staat tegenover specifieke acties van de Europese Commissie ter ondersteuning van de concurrentiekracht van de toeristische sector. Waarom volstaat generiek beleid voor de versterking van de concurrentiekracht en het specifiek toerismebeleid? Kan de staatssecretaris toelichten hoe hij tegenover de verschillende voorstellen van het Europees Parlement staat, met name de aanwending van structuurfondsen voor toerisme in achtergestelde gebieden? Tot slot willen de leden van de PvdA-fractie de nationale betekenis van toerisme benadrukken en dat daarom een Europees toerismebeleid niet gewenst is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie kunnen zich in algemene zin vinden in het «vierlijnen» beleid van de Europese Unie ter versterking van het toerisme in Europa. De Raad voor Concurrentievermogen heeft in oktober 2010 conclusies aangenomen op basis van deze mededeling. De Raad heeft daarbij de Europese Commissie uitgenodigd om samen met de lidstaten de voorgestelde acties verder uit te werken. De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris hoe het Nederlandse kabinet ten opzichte van dit voorstel staat. Wanneer negatief en waarom? Wanneer positief en wanneer is de uitwerking van de acties te verwachten? Welke rol zal Nederland hierin spelen? Graag zien de leden van de CDA-fractie een reactie van de staatssecretaris op deze punten tegemoet.

In de brief wordt aangegeven dat het van belang is dat de Europese Unie goede randvoorwaarden voor het bedrijfsleven schept, bijvoorbeeld door het versterken van de interne markt, het verminderen van regeldruk en het verbeteren van toegang tot kapitaal. De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris welke concrete stappen de Europese Unie hiertoe wil/kan ondernemen en wanneer deze plaats zullen vinden.

Het feit dat het Nederlandse kabinet kritisch staat tegenover specifieke acties van de Europese Commissie ter ondersteuning van de concurrentiekracht van de toeristische sector en meer heil ziet in generiek beleid vanuit de Europese Unie kan rekenen op steun van de leden van de CDA-fractie. Het level playing field is hierbij volgens de leden van de fractie van het CDA steeds weer van groot belang. Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie met het kabinet van mening dat lidstaten de vrijheid moeten hebben om de keuze te kunnen maken om wel of niet deel te nemen aan specifieke acties. De internationale promotie van specifieke Europese bestemmingen is daarmee de verantwoordelijkheid van lidstaten zelf en niet van de Europese Unie. Internationale samenwerking wordt door de leden van de CDA-fractie echter altijd toegejuicht, ook op het gebied van toerisme! Dit dient dan echter altijd op vrijwillige basis te gebeuren en moet niet opgelegd worden vanuit Brussel. Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de CDA-fractie op dit punt?

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

De leden van de VVD-fractie merken op dat het van belang is de keuze om wel of niet deel te nemen aan een specifieke actie ter bevordering van de concurrentiekracht en de toeristische uitstraling van de Europese Unie aan de lidstaten zelf te laten. De leden van de VVD-fractie geven daarbij aan dat eventueel de mogelijkheid zou moeten bestaan om deel te nemen aan acties, mits lidstaten daarvoor zelf een gedeelte van de kosten betalen.

Op grond van artikel 195 VWEU heeft de Europese Unie de bevoegdheid het optreden van de lidstaten in de toerismesector aan te vullen en voorstellen te doen voor het inzetten van middelen hiervoor. De Europese Unie heeft daarmee de bevoegdheid om specifieke acties te financieren, ongeacht de deelname van de lidstaten daaraan.

Het kabinet staat overigens terughoudend tegenover de inzet van middelen voor het Europees toerismebeleid en acht het van belang dat de eventuele middelen binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting worden gevonden.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat zij voorstander zijn van de samenwerking tussen het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen en andere landen wat betreft internationale toeristische marketing. De leden van de CDA-fractie geven aan dat zij internationale samenwerking op dit vlak tussen lidstaten toejuichen, maar dat dit altijd op vrijwillige basis dient te gebeuren en niet moet worden opgelegd vanuit Brussel.

Het kabinet acht het van belang dat er, op vrijwillige basis, internationale samenwerking plaats vindt. De inbreng van beide fracties ziet zij als ondersteuning van de inzet van het kabinet.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de reden is dat er een informele Ministersbijeenkomst plaatsvindt in Polen.

De informele Ministersbijeenkomst is onderdeel van het jaarlijks terugkerende European Tourism Forum, dat dit jaar onder Pools voorzitterschap plaatsvindt.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom Nederland kritisch staat tegenover specifieke acties van de Europese Unie ter ondersteuning van de concurrentiekracht van de toeristische sector.

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de staatssecretaris kijkt naar de kansen van de toeristische sector voor krimpregio’s, en op welke wijze de Nederlandse positie op dit gebied onder de aandacht wordt gebracht in Europa.

Het kabinet is van mening dat het met name belangrijk is dat de Europese Unie goede randvoorwaarden voor het bedrijfsleven schept en toerisme zo goed mogelijk integreert in bestaande Europese beleidskaders en fondsen. Nederland staat positief tegenover acties die de Commissie zet op dit gebied.

Het kabinet acht specifiek toerismebeleid de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf. Het kabinet staat daarom kritisch tegenover specifieke acties van de Europese Unie op dit gebied; toerisme is immers vooral van nationale betekenis.

In het verlengde van bovenstaande beschouwt het kabinet de ontwikkeling van toerisme in krimpregio’s als een opgave voor regionale overheden en ondernemers zelf.

De leden van de PvdA-fractie willen weten hoe de staatssecretaris tegenover de verschillende voorstellen van het Europees Parlement staat, met name de aanwending van structuurfondsen voor toerisme in achtergestelde gebieden.

Het kabinet is, net als de Europese Commissie van mening dat de structuurfondsen zich scherper zouden moeten focussen op de doelen van de Europa2020-strategie. Investeren in toerisme zal in veel gevallen niet primair voor de hand liggen, maar deze keuze is afhankelijk van de economische structuur en het potentieel van de regio. Deze keuze is primair aan de lidstaten zelf.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kabinet staat tegenover het voorstel van de Raad voor Concurrentievermogen aan de Europese Commissie staat om samen met de lidstaten de voorgestelde actielijnen van het Europees toerismebeleid uit te werken. Daarbij willen de leden van de CDA-fractie weten wanneer het kabinet positief en waneer negatief hier tegenover staat, en wanneer de uitwerking van de acties is te verwachten. Ook willen de leden van de CDA-fractie weten welke rol Nederland hierbij zal spelen.

Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de Raad voor Concurrentievermogen, maar benadrukt dat samenwerking op vrijwillige basis dient plaats te vinden.

Het kabinet staat positief tegenover acties, die erop gericht zijn toerisme zo goed mogelijk te integreren in bestaande Europese beleidskaders en fondsen.

Negatief staat het kabinet tegenover specifieke acties op het gebied van toerisme, zoals de bevordering van sociaal toerisme of nieuwe duurzaamheidslabels. Ook internationale toeristische promotie acht het kabinet de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf.

De leden van de CDA-fractie willen weten welke concrete stappen de Europese Unie wil / kan ondernemen om goede randvoorwaarden voor het bedrijfsleven te scheppen, en wanneer deze zullen plaatsvinden.

Het kabinet acht het verbeteren van de randvoorwaarden op Europees niveau van groot belang voor het versterken van het concurrentievermogen. Het verbeteren van deze randvoorwaarden is een voortdurend proces dat met name door de Raad voor Concurrentievermogen wordt aangestuurd. Zo heeft de Europese Commissie op 13 april jongstleden de Interne Markt Akte gepresenteerd waarin twaalf prioriteiten worden genoemd, die volgens de Commissie zouden bijdragen aan de verdere verbetering van het functioneren van de interne markt. De Commissie hoopt dat de regelgeving die nodig is om deze prioritaire acties te realiseren zo spoedig mogelijk door de Raad en het Parlement zullen worden aangenomen. Deze prioriteiten liggen op een aantal voor Nederland essentiële terreinen, zoals de herziening van de Richtlijn erkenning beroepskwalificaties, modernisering van het Europese beleid voor aanbestedingen, en het verwezenlijken van het EU-octrooi. Het actieplan voor administratieve lasten loopt in 2012 af. Nederland zet zich er voor in dat er ook na 2012 een herkenbaar en ambitieus programma voor verlaging van administratieve lasten op Europees niveau komt. Voor het verbeteren van de toegang tot financiering is het van belang dat, binnen een sobere EU-begroting, voldoende middelen worden vrijgemaakt voor Europese ondersteuning van kredieten en risicokapitaal.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD), Verhoeven, K. (D66) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Holtackers, M.P.M. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD), Veldhoven, S. van (D66) en Ormel, H.J. (CDA).

Naar boven