21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 257 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 mei 2011

Hierbij bied ik u mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het verslag aan van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 11–13 april te Boedapest (Hongarije). Vanwege het informele karakter van deze Raad vond een vrije gedachtewisseling plaats zonder besluitvorming.

De bijeenkomst bestond uit twee delen: een onderzoeksdeel en een deel over industrie. Tijdens het onderzoeksdeel wisselde de Raad informeel van gedachten over Europese programma’s voor de financiering van onderzoek en innovatie. Het industriedeel stond in het teken van het concurrentievermogen van het Europese MKB, mede in het licht van de evaluatie van de Small Business Act.

Onderzoek en Innovatie

Het Hongaarse voorzitterschap, bij monde van de Hongaarse Minister voor Economische Strategie Zoltán Cséfalvay, leidde de informele gedachtewisseling in met het benadrukken van het belang van het goed vormgeven van het toekomstige Europese onderzoeks- en innovatiebeleid omdat onderzoek en innovatie de bron vormen voor economische groei. Hij gaf aan stil te willen staan bij de te leren lessen uit het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) en vervolgens een discussie te voeren met de lidstaten over het strategische kader voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020.

Vier experts gaven een presentatie over de te leren lessen uit KP7 namelijk, Kari Komulainen, directeur Global Operations van het Finse agentschap voor financiering van technologie en innovatie (TEKES), Hans-Jorg Bullinger, President van de Duitse organisatie voor toegepast onderzoek (Fraunhofer-Gesellschaft), Jos Engelen, voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en Toivo Maimets, voorzitter van de Estse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek. De algehele conclusie van de experts was dat KP7 een succesvol instrument is, maar dat er zeker verbeteringen mogelijk zijn. Zo moet KP7 toegankelijker worden voor de industrie, vooral het mkb.

Hiervoor moet ingezet worden op vereenvoudiging van de procedures. Ook moet het kaderprogramma meer gericht worden op het innovatiever maken van het bedrijfsleven, niet alleen op het betrekken van al R&D intensief bedrijfsleven. Ook moeten de mogelijkheden van vraagsturing worden vergroot. Onderzoeksprojecten moeten gericht zijn op wetenschappelijke ontwikkeling, het excellentie criterium in het evaluatieproces moet daarom behouden blijven. Uit de wetenschappelijke ontwikkeling komt innovatie voort en wetenschappelijke ontwikkeling is van groot belang voor de opleiding van onderzoekers en studenten. De Europese onderzoeksraad (ERC) en de mobiliteitsinstrumenten moeten versterkt worden. Er moet daarbij meer aandacht zijn voor het benutten van het volledige human capital in Europa. Grootschalige onderzoeksfaciliteiten zijn belangrijk voor de Europese Onderzoeksruimte en de ontwikkeling moet daarom ondersteund worden.

De Europese Commissaris voor onderzoek en innovatie, mevr. Geoghean-Quinn, verwees in haar inleiding naar het groenboek van de Commissie over de toekomst van de Europese programma’s voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020, getiteld «van Uitdagingen naar Kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU financiering van onderzoek en innovatie«. De Commissaris benadrukte dat vereenvoudiging van de procedures bij de Commissie hoog op de agenda staat. Daarbij gaf ze aan dat innovatie en de rol van publiek aanbesteden, standaardisering, onderwijs en niet technologische innovatie een grotere rol moeten krijgen in de toekomstige onderzoeks- en innovatieprogramma’s. Ook de verbinding tussen het onderzoeks- en innovatiebeleid met het cohesiebeleid moet verbeterd worden.

In de discussie bestond er consensus tussen de lidstaten over zowel het belang van fundamenteel onderzoek als het inzetten op innovatie. Ook werd door vrijwel alle lidstaten, waaronder Nederland, het belang van vereenvoudiging van de procedures van de onderzoeks- en innovatieprogramma’s benadrukt. Er bestond geen overeenstemming tussen de lidstaten over de achterblijvende deelname van sommige lidstaten in de onderzoek- en innovatieprogramma’s. De lidstaten die hierin ondervertegenwoordigd zijn benadrukten het belang van opbouw van wetenschappelijke excellentie in geheel Europa. Er zou daarom een evenwichtige vertegenwoordiging van de lidstaten in deze programma’s moeten komen zodat het talent in heel Europa wordt benut. De andere lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan dat het excellentiecriterium in de onderzoeks- en innovatieprogramma’s behouden moet blijven zodat Europa zijn concurrentiepositie kan verstevigen. Het cohesiebeleid zou door de ondervertegenwoordigde lidstaten ingezet moeten worden om nationaal de wetenschappelijke- en innovatiecapaciteit te vergroten, zodat er uiteindelijk ook een evenwichtige vertegenwoordiging in de onderzoeks- en innovatieprogramma’s zal ontstaan.

In vier parallelle sessies werd door de lidstaten van gedachte gewisseld over de Europese programma’s voor de financiering van onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020. Nederland nam deel aan de sessie die gericht was op het versterken van de Europese kennisbasis. Er bestond consensus over de belangrijke rol van de Europese Onderzoeksruimte (ERC) voor het verder ontwikkelen van een excellente kennisbasis en dat mobiliteit van onderzoekers een belangrijke drijfveer voor de totstandkoming van de Europese Onderzoeksruimte vormt. Nederland benadrukte in de discussie nogmaals dat het selecteren van voorstellen in de onderzoeks- en innovatieprogramma’s gebasseerd moet zijn op de kwaliteit van het voorstel. Dit werd door verschillende lidstaten ondersteund terwijl andere lidstaten, die ondervertegenwoordigd zijn in de Europese onderzoeks- en innovatieprogramma’s, benadrukten dat het volledige potentieel in Europa moet worden benut. Er bestond hierbij wel overeenstemming over het vergroten van de mogelijkheden voor nationale wetenschappelijke- en innovatiecapacteitsopbouw met behulp van het cohesiebeleid.

Evaluatie van de Small Business Act

Tijdens het industriedeel wisselde de Raad informeel van gedachten over het MKB in Europa. In de inleiding onderstreepte het Voorzitterschap, bij monde van de Hongaarse Minister voor Economische Strategie Zoltán Cséfalvay, het belang van het MKB voor het groeivermogen van Europa. Het MKB kenmerkt zich door een groot aanpassingsvermogen aan de marktomstandigheden. Het MKB speelt ook een belangrijke rol bij het omzetten van kennis in producten, diensten en productieprocessen. De Europese Unie zou moeten zorgen voor de juiste randvoorwaarden voor het MKB om innovatief en internationaal actief te zijn. Belangrijke randvoorwaarden hierbij zijn de versterking van de interne markt, het verlagen van de administratieve lasten en de toegang tot kapitaal.

De Commissie, bij monde van Commissaris Tajani, sloot zich hierbij aan. Met driekwart van alle banen in Europa in de private sector is het MKB een belangrijke factor voor het bereiken van de doelstellingen van de Europese strategie voor groei en banen. De Small Business Act van juli 2008 heeft een impuls gegeven aan het versterken van het concurrentievermogen van het MKB; bijvoorbeeld met de richtlijn late betalingen. De Commissaris riep daarbij de lidstaten op deze richtlijn zo spoedig mogelijk te implementeren. Het MKB blijft, aldus de Commissaris, nog achter op het gebied van internationalisering. De Commissaris kondigde aan voor het einde van dit jaar met een mededeling te komen over de stimulering van de internationalisatie van het MKB. Voor het verbeteren van de toegang tot financiering beoogt de Commissie met een actieplan te komen. Tevens gaf hij aan dat de aansturing van de implementatie van de Small Business Act verbeterd moet worden. Hiertoe heeft de Commissie een MKB-gezant aangesteld. Hij riep de lidstaten op dit eveneens te doen.

Vervolgens hield Aart de Geus, plaatsvervangend Secretaris-generaal van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een presentatie over het belang van het MKB. Hij benadrukte dat overheden zelf maar beperkte capaciteit hebben voor het creëren van banen. Het is met name het bedrijfsleven dat banen creëert. De rol van de overheid ligt bij het creëren van de juiste randvoorwaarden, met name toegang tot financiering. Tevens onderstreepte hij het belang van structurele hervormingen voor het versterken van het concurrentievermogen. Daarnaast waren David Connell, onderzoeker van de Universiteit van Cambridge en Patries Boekholt, directeur van Technopolis, gevraagd om een nadere toelichting te geven over precommercieel aanbesteden. De heer Connell gaf aan dat de vraag van klanten een belangrijke bron van innovatie en financiering is. Overheden zouden, naar voorbeeld van de Amerikaanse Small Business Innovation Research (SBIR), meer gebruik moeten maken van precommercieel aanbesteden om innovatie te stimuleren en toegang tot financiering te vergroten. Hij pleitte voor een Europese financiering voor precommercieel aanbesteden. Mevrouw Boekholt ging nader in op de resultaten van de evaluatie van de Nederlandse SBIR. Zij wees op de bijdrage die SBIR biedt bij het aangaan van maatschappelijk uitdagingen. Als kwaliteiten van het Nederlandse systeem wees zij op de zeer korte doorlooptijd, duidelijke contractuele voorwaarden en het behoud van het intellectueel eigendom door bedrijven. Namens Business Europe onderstreepte directeur-generaal Phillipe Buck het belang van goede randvoorwaarden voor het bedrijfsleven in het algemeen en het MKB in het bijzonder. Hij benadrukte dat de prioriteiten uit de interne markt akte zo spoedig mogelijk moeten worden geïmplementeerd. Tenslotte benadrukte Tamás Vahl, directeur van navigatiebedrijf NNG, het belang van toegang tot financiering. Hij pleitte daarbij met name voor het beter onder de aandacht brengen van Europese instrumenten bij het bedrijfsleven.

In een vrij korte tafelronde bevestigden diverse lidstaten waaronder Nederland het belang van het op orde brengen van de randvoorwaarden. Genoemd werden het verbeteren van de werking van de interne markt, verlagen van administratieve lasten in het algemeen en voor het MKB in het bijzonder en het verbeteren van de toegang tot financiering voor het MKB. Nederland onderstreepte het belang van precommercieel aanbesteden om versterking van het concurrentievermogen te combineren met een bijdrage aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, wees erop dat naast belang om administratieve lasten te verminderen tevens gekeken moet worden naar mogelijkheden om kleine bedrijven uit te sluiten van bepaalde wetgeving. In algemene zin werd het belang benadrukt van een vertrouwenwekkend en voorspelbaar overheidsbeleid. Voor het versterken van de toegang tot markten wees Nederland op het belang van het versterken van de interne markt onder andere door het efficiënter en effectiever te maken van de Europese aanbestedingsrichtlijnen om te zorgen voor meer toegang voor het MKB. Net als enkele andere lidstaten gaf Nederland aan terughoudend te zijn ten opzichte van een directe rol van de EU bij het ondersteunen van de internationalisering van het MKB naar derde markten. Ook hierbij moet de nadruk liggen op het creëren van juiste randvoorwaarden zoals een eerlijk speelveld voor internationale handel en toegang tot financiering. Enkele lidstaten onderstreepte het belang van clusters bij de versterking van het concurrentievermogen van het MKB.

Nederland nam vervolgens deel aan een sessie over financiering. Tijdens deze sessie merkten diverse lidstaten op dat de bancaire kredietverlening sterk is teruggevallen en dat dit een van invloed is op het ondernemersklimaat. Diverse lidstaten, waaronder Nederland, onderstreepten het belang van het versterken van een Europese markt voor risicokapitaal. Dit is met name voor jonge innovatieve bedrijven een cruciale financieringsbron. Daarnaast herhaalde Nederland en enkele andere lidstaten het belang om tevens meer in te zetten op precommercieel aanbesteden.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Naar boven