21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen

nr. 222
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2010

Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bied ik u hierbij de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 1 en 2 maart a.s. aan. In de bijlage vindt u een toelichting per onderwerp.

Tijdens het gedeelte over interne markt en industrie op 1 maart zal de Raad naar verwachting conclusies aannemen over Europees industriebeleid en een resolutie over de handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de interne markt. Daarnaast is er een beleidsdebat over de E2020-strategie.

Tijdens het gedeelte over onderzoek op 2 maart zal de Raad naar verwachting conclusies aannemen over de Europese Onderzoeksraad (ERC) en de mobiliteit van onderzoekers, en een resolutie over het nieuwe mandaat voor CREST (een adviescomité voor de Commissie en de Raad op het terrein van onderzoek en wetenschap). Daarnaast is er eveneens tijdens het onderzoeksdeel een gedachtewisseling over EU2020, waar het raakt aan onderzoek en innovatie. Tot slot zal de Raad kennis nemen van de voortgangsrapporten van het Voorzitterschap over GMES en BONUS (een onderzoek- en ontwikkelingsprogramma voor de Oostzee).

Onder het agendapunt «Diversen» zullen de Commissie en het Voorzitterschap de Raad informeren over de resultaten van de klimaattop in Kopenhagen, de informele Raad voor Concurrentievermogen in San Sebastián op 8 en 9 februari, ontwikkelingen op het vlak van standaardisatie gerelateerd aan elektrische voertuigen, het interne markt-scoreboard, het Interne Markt Informatiesysteem (IMI), de dienstenrichtlijn, het EIT, ITER, ontwikkeling van publiek private partnerschappen (PPP’s), PPP’s voor de toekomst van Internet en een High Level-bijeenkomst over ICT voor energie-efficiëntie (23–24 februari).

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

BIJLAGE

Agenda Raad voor Concurrentievermogen

Interne markt/industriedeelAard van de bespreking
IndustriebeleidRaadsconclusies
Handhaving intellectuele eigendomsrechtenResolutie
EU-2020Gedachtewisseling
Onderzoeksdeel 
BONUSVoortgangsverslag
GMESVoortgangsverslag
EU-2020Gedachtewisseling
CREST-mandaatResolutie
Europese Onderzoeksruimte (ERC)Raadsconclusies
Mobiliteit onderzoekersRaadsconclusies

Industriebeleid

Raadsconclusies

De Raad zal naar verwachting Raadsconclusies aannemen over het Europese industriebeleid.

In de conceptconclusies wordt de Commissie gevraagd een nieuwe mededeling over het Europees industriebeleid te presenteren. Deze mededeling moet voortbouwen op de huidige strategie, maar ook nieuwe elementen bevatten om vanuit de economische crisis de overgang te kunnen maken naar een concurrerend, innovatief en eco-efficiënt Europa. De nadruk ligt op het creëren van goede randvoorwaarden, de beschikbaarheid van voldoende financiering, het stimuleren van innovatie en onderzoek, het versterken van de concurrentiekracht van het MKB, betere regelgeving en het verder versterken van de interne markt. Tevens zal er ook specifieke aandacht moeten blijven gaan naar specifieke sectoren. Ook roept de Raad de Commissie op om in navolging van de bespreking in de informele Raad voor Concurrentievermogen van 7–9 februari een EU-actieplan te presenteren voor elektrische auto’s. Verder wordt in de conceptconclusies het belang van de EU2020-strategie voor industriebeleid benadrukt.

Nederland kan de conceptconclusies ondersteunen. De industrie is van cruciaal belang voor de Europese concurrentiekracht en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Industriebeleid is primair een verantwoordelijkheid van de lidstaten. Nederland onderschrijft de nadruk die de conceptconclusies leggen op de goede randvoorwaarden. Cruciaal is volgens Nederland dat het nieuwe Europese industriebeleid voortbouwt op het huidige beleid. Nederland heeft tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen aangedrongen op Europese maatregelen voor elektrische auto’s en kan de oproep voor een EU-actieplan voor elektrische auto’s ondersteunen. Nederland is positief over de nauwe aansluiting van het industriebeleid met de EU2020-strategie die wordt nagestreefd, inclusief een sterke rol van de Raad voor Concurrentievermogen hierbij.

Handhaving intellectuele eigendomsrechten

Gedachtewisseling en Resolutie

De Raad zal naar verwachting een resolutie aannemen over de handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de interne markt, op basis van de mededeling van de Commissie «Voor een verstrekte handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de interne markt» van 11 september 2009 (TK 2009–2010 22 112-953).

Op Europees niveau bestaat er al enige tijd een toegenomen belangstelling voor een gezamenlijke aanpak ten aanzien van inbreuken op intellectuele eigendomsrechten in het algemeen en de bestrijding van namaak en piraterij in het bijzonder. In september 2008 heeft de Raad een resolutie aangenomen over de strijd tegen namaak en piraterij. In deze resolutie riep de Raad op tot een Europees plan voor de bestrijding van namaak en piraterij. Het idee was om de bestaande Europese regelgeving met betrekking tot de bestrijding van namaak en piraterij, zoals de douaneverordening en de richtlijn civiele handhaving van intellectuele eigendomsrechten, aan te vullen met andere dan wetgevingsmaatregelen.

Met de mededeling van september 2009 «Voor een versterkte handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de interne markt», geeft de Commissie uitvoering aan de oproep tot een Europees plan. In aanvulling op het bestaande regelgevingskader kondigt de Commissie drie verschillende soorten niet-wetgevingsmaatregelen aan:

1) Invulling van de taken via een Europees Waarnemingscentrum. Dit waarnemingscentrum, dat inmiddels binnen de bestaande structuren van de Commissie is opgericht, zal een centrale rol gaan vervullen bij het verzamelen, monitoren, en rapporteren van informatie en gegevens over inbreuken op intellectuele eigendomsrechten. Op basis daarvan worden analyses en evaluaties uitgevoerd van de impact van inbreuk op innovatie, concurrentievermogen, werkgelegenheid, betrokkenheid van georganiseerde misdaad en risico’s voor volksgezondheid en veiligheid.

2) Bevordering van administratieve samenwerking in de interne markt, in het bijzonder door het opzetten van een netwerk voor snelle uitwisseling van gegevens ten behoeve van de bij de handhaving van intellectuele eigendomsrechten betrokken handhavings- en uitvoeringsinstanties. De bestaande samenwerking tussen douane-instanties wordt hierbij als voorbeeld genomen.

3) Mogelijk maken van convenanten tussen belanghebbende partijen. Bijzondere prioriteit kent de Commissie daarbij toe aan de bestrijding van de handel in namaakgoederen via het internet, waarbij zij denkt aan afspraken over het voorkomen, identificeren en verwijderen van verkopers die inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten.

In de conceptresolutie omarmt de Raad de verschillende soorten initiatieven die worden genoemd in de mededeling. De Raad benadrukt zijn ambitie om een consistent hoog niveau van handhaving in de interne markt te vestigen waarbij belemmeringen voor legitiem handelsverkeer worden vermeden en rechtszekerheid wordt geboden, terwijl ook de belangen van consumenten en gebruikers worden gewaarborgd.

Ten aanzien van het Waarnemingscentrum wordt de Commissie verzocht de bevoegdheden en taken nader in te vullen, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van nationale expertises. Een belangrijke taak is in ieder geval het promoten van succesvolle en proportionele oplossingen ter bestrijding van namaak en piraterij. Naast het verzamelen en analyseren van informatie worden als belangrijke taken gezien: het vergroten van het bewustzijn over de impact van namaak en piraterij, het faciliteren van uitwisseling van «best practices» van de private en publieke sector, het promoten van de ontwikkeling van convenanten door de private sector, en het promoten van (administratieve) samenwerking van nationale en Europese handhavingsautoriteiten.

Waar deze aanvullende initiatieven niet leiden tot goede oplossingen moet bezien worden of voorstellen tot regelgeving noodzakelijk zijn. Wel verzoekt de Raad de Commissie nu al uit te zoeken of het noodzakelijk is om een eerder opgesteld richtlijnvoorstel inzake strafrechtelijke maatregelen op het terrein van handhaving van intellectuele eigendomsrechten (COM(2006) 168) in aangepaste vorm weer in te dienen. Eerdere onderhandelingen in Raadskader over dit richtlijnvoorstel liepen vast. Ten slotte wordt in de resolutie aandacht besteed aan de handhaving van met name auteursrechten in de internetomgeving. De Raad benadrukt in dit verband naast het belang van handhaving ook de noodzaak van het vergroten van het legale aanbod door het ontwikkelen van nieuwe businessmodellen.

Nederland steunt de nadruk die in de conceptresolutie wordt gelegd op het belang van goede en vergelijkbare informatie over inbreuken op intellectuele eigendomsrechten. Inbreuken op intellectuele eigendomsrechten kunnen grote commerciële schade toebrengen aan de handel en economie. Ook kunnen namaak en piraterij een gevaar opleveren voor de veiligheid en volksgezondheid. Het is van groot belang dat betrokken instanties (zowel privaat als publiek) van elkaars activiteiten op de hoogte zijn en informatie daarover uitwisselen. Met wetgeving alleen kan de EU de strijd tegen namaak en piraterij niet winnen. Juist op het punt van betere informatie-uitwisseling, administratieve samenwerking en bewustwording kan de EU nog een belangrijke slag slaan. Nederland staat dan ook positief tegenover de rol die het waarnemingscentrum hierbij kan vervullen. Nederland is tegelijkertijd wel van mening dat de rolverdeling tussen private en publieke instanties daarbij bewaard moet blijven. In het bijzonder dient in het oog te worden gehouden dat het primair op de weg van rechthebbenden zelf ligt om verantwoordelijkheid te nemen voor het handhaven van de eigen intellectuele eigendomsrechten.

Het initiatief van de Commissie om een dialoog te starten over de bestrijding van de handel in namaakgoederen via het internet sluit aan bij de Nederlandse «notice and takedown-procedure». Dit is een gedragscode tussen verschillende betrokken partijen om gezamenlijk illegale praktijken op internet te bestrijden. De procedure start op het moment dat iemand een melding doet over vermeende illegale informatie op internet bij een service provider, de «notice», en eindigt met het uit de lucht halen van de betreffende website, de «take down». Nederland acht een uitbreiding van dit initiatief naar Europees niveau zeer wenselijk en te verkiezen boven wetgeving. Voorts dringt Nederland er ook in EU-verband op aan om bedrijven de ruimte te geven en te stimuleren nieuwe businessmodellen via internet te ontwikkelen, alvorens wordt ingezet op maatregelen om het downloaden uit illegale bron tegen te gaan. Alleen met een volwaardig alternatief legaal aanbod via nieuwe businessmodellen kan de strijd tegen illegaal aanbod succesvol worden aangegaan, zoals ook aangegeven in de reactie van het kabinet op het rapport van de parlementaire werkgroep Gerkens.

EU2020-strategie

Gedachtewisseling

De Raad zal van gedachten wisselen zowel tijdens het interne markt en industriedeel als tijdens het onderzoeksdeel over de EU2020-strategie, de opvolger van de Lissabonstrategie. De Commissie zal naar verwachting begin maart, dus pas na de Raad, haar voorstellen voor de nieuwe strategie presenteren.

De Nederlandse inbreng tijdens de Raad zal langs de lijnen zijn zoals beschreven in de Nederlandse reactie op de consultatie van de Commissie over deze nieuwe strategie (Kamerstuk 2009–2010, 21 501-20, nr. 463 Tweede Kamer) en de geannoteerde agenda van de Europese Raad d.d. 11 februari. Hierin geeft het kabinet aan dat Europa de komende jaren het hoofd moet bieden aan belangrijke uitdagingen. De kosten die een vergrijzende bevolking met zich meebrengt vragen om een hogere arbeidsparticipatie en hogere productiviteit. Ook opkomende economieën begeven zich op innovatieve markten. Klimaatverandering, de uitputting van natuurlijke hulpbronnen en energieschaarste maken een overgang naar een eco-efficiënte economie noodzakelijk. Nederland pleit daarom voor een krachtige strategie, die aanzet tot investeringen in de toekomst, maar ook tot noodzakelijke, vaak «moeilijke» hervormingen ten behoeve van het groeivermogen van de economie en de houdbaarheid van publieke financiën (zoals goedwerkende markten en het verhogen van de arbeidsparticipatie door prikkels in de sociale zekerheid en pensioenhervormingen).

Nederland is van mening dat kennis en innovatie van groot belang zijn om als Europese Unie concurrerend te blijven in het mondiale speelveld. Het kabinet onderstreept het belang van de totstandbrenging van een Europese kennisruimte die gevormd wordt door de zogenaamde «kennisdriehoek» van onderzoek, onderwijs en innovatie. Deze kennisdriehoek is cruciaal voor het vinden van oplossingen voor de maatschappelijke uitdagingen en om te komen tot duurzaam economisch herstel. Nederland is, net als de Europese Commissie, van mening dat de Europese Onderzoeksruimte (ERA) een onmisbaar deel van de EU2020-strategie is, net als de verdere ontwikkeling van de Europese ruimte voor het hoger onderwijs. Meer inspanning is de komende jaren nodig voor het creëren van betere randvoorwaarden voor wetenschappelijk en educatieve excellentie, kennis, innovatie (ook in de dienstensector) en (culturele) creativiteit.

Nederland acht het van belang om in de EU2020-strategie aandacht te blijven besteden aan het verbeteren van het ondernemersklimaat. Het verbeteren van de functionaliteit van markten (vooral in de dienstensector), het stimuleren van ondernemerschap en het verder verlagen van administratieve lasten zijn voorbeelden van relevante beleidsuitdagingen binnen dit thema. De Raad voor Concurrentievermogen zou een sterke rol moeten spelen bij het monitoren van de voortgang binnen EU2020 op de terreinen waar deze Raad verantwoordelijk voor is.

BONUS

Voortgangsrapport

Het Voorzitterschap zal een presentatie geven over de voortgang van de onderhandelingen over het gemeenschappelijk onderzoek- en ontwikkelingsprogramma gericht op een beter beheer van de Oostzee, genaamd BONUS. Het betreft een zogenaamd artikel 169-initiatief.

BONUS is een gemeenschappelijk onderzoeksprogramma dat door de aan de Oostzee gelegen lidstaten (Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Letland, Litouwen, Polen en Zweden) is opgezet. Het dient om de wetenschappelijke input te leveren voor een op een zogenaamde ecosysteembenadering gebaseerd beheer van de Oostzee. Het ecosysteem van de Oostzee staat onder druk door vervuiling, eutrofiëring, klimaatverandering, verzuring, het optreden van invasieve soorten, overbevissing en verlies aan biodiversiteit. Het onderzoeksprogramma draagt daarmee bij aan het door de EU uitgevoerde marien en maritiem beleid.

In het voortgangsrapport van het Voorzitterschap is opgenomen dat de onderhandelingen zich tot nog toe met name hebben gericht op het voorstel van de Commissie voor een tweefasenaanpak en het instellen van een gemeenschappelijke budget. Bij de tweefasenaanpak stelt de Commissie voor dat in de eerste strategische fase van twee jaar stakeholders geraadpleegd moeten worden en er een strategische onderzoeksagenda en uitvoeringsregels worden opgesteld. Daarna zou een uitvoeringsfase van ministens vijf jaar moeten volgen, waarin het onderzoek wordt uitgevoerd. Diverse lidstaten hebben aangegeven dat zij twijfels hebben bij een tweefasenaanpak omdat zij extra vertraging vrezen indien er een nieuw besluitvormingsmoment wordt ingebouwd. Ook vraagt een aantal lidstaten zich af waarom er per se een echt gezamenlijk budget moet komen en niet een virtueel gezamenlijk budget zoals tot nu toe gebruikelijk is bij artikel 169-initiatieven. Een echt gezamenlijk budget zou voor sommige lidstaten niet mogelijk zijn vanwege grondwettelijke bepalingen. Ook geeft het Voorzitterschap in het voortgangsverslag aan dat het streeft naar een gemeenschappelijke aanpak in de Raad van mei. Het Voorzitterschap hoopt daarbij een akkoord in eerste lezing met het EP te bereiken op basis van deze gemeenschappelijke aanpak.

Nederland is in het algemeen voorstander van Artikel 169-initiatieven waarbij de Commissie deelneemt aan onderzoeksprogramma’s die gezamenlijk door meerdere lidstaten worden opgezet. Nederland ziet de uitwerking van sommige ERA-netten of ERA-netten Plus tot een Artikel 169-initiatief als een goede manier om tot een betere stroomlijning van afzonderlijke nationale onderzoeksprogramma’s en -structuren te komen. Nederland is bij gezamenlijke mariene en maritieme onderzoeksprogrammering voorstander van een regionale aanpak. Deze aanpak dient voldoende recht te doen aan de onderzoeksvragen in alle zeeën rond de Unie en tegelijkertijd de mogelijkheid te bieden specifieke regionale kennis en technologie te ontwikkelen. Nederland staat dan ook positief tegenover het BONUS-169-initiatief, maar is nog wel kritisch ten opzichte van de uitwerking die de Europese Commissie voor het initiatief voorstelt. De voorgestelde fasering en het eisen van een echt gemeenschappelijk budget zouden kunnen leiden tot onnodige administratieve lastendruk.

Europees aardobservatieprogramma (GMES)

Voortgangsrapport

Het Voorzitterschap zal het voortgangsrapport presenteren van het voorstel voor een verordening van de Commissie voor het Europese aardobservatieprogramma voor milieu- en veiligheidstoepassingen GMES. GMES is een door de EU geleid initiatief voor observatie van de aarde, waarmee operationele informatiediensten worden opgezet voor beter milieubeheer en meer veiligheid voor burgers.

In het voortgangsrapport geeft de Commissie aan wat momenteel de belangrijkste openstaande vraagstukken zijn. Dit zijn de operationele financiering voor de periode 2011–2013, waarvoor volgens het rapport nadere informatie over kostenbesparing en budgetruimte zijn gewenst door verschillende lidstaten. Verder stelt het rapport dat er nadere besluitvorming moet plaatsvinden over de aansturing van GMES en over het data- en informatiebeleid.

Voor Nederland is het van belang dat, hoewel de Commissie GMES coördineert, de partnerschappen met de lidstaten over de aansturing, duurzaamheid en financiering van het systeem goed geregeld worden. Voor een duurzame beschikbaarheid van de GMES-diensten is het verder van groot belang dat de verantwoordelijkheden van de partners in het programma worden geformaliseerd, met de Commissie als coördinator. De onderhandelingen over de verdeling van de beschikbare middelen voor GMES in de periode 2011–2013 – FP7-fondsen en nieuwe middelen die met de verordening worden gemobiliseerd – lopen momenteel. Voor Nederland is een evenwichtige verdeling over de verschillende diensten het uitgangspunt. Daarnaast hecht Nederland aan een open data- en informatiebeleid, met als mogelijke beperkingen veiligheidsrestricties.

Nieuw mandaat voor het wetenschaps- en technisch onderzoekscomité (CREST)

Resolutie

Er zal naar verwachting een Raadsresolutie aangenomen worden over de aansturing van de Europese Onderzoeksruimte (ERA).

In de aansturing van de ERA wordt een adviserende rol voorzien voor het wetenschaps- en technisch onderzoekscomité (CREST). Dit comité is in 1974 ingesteld en kan zowel de Commissie als de Raad adviseren over het Europese wetenschaps- en technologiebeleid. In reactie op de mededeling over de Europese Onderzoeksruimte (ERA) heeft de Raad in diverse conclusies aangegeven grotere politieke sturing te willen geven aan de ontwikkeling van deze onderzoeksruimte. Tegelijkertijd is in het nieuwe verdrag van Lissabon de Europese Onderzoeksruimte benoemd als gebied waarop een gedeelde verantwoordelijkheid van Commissie en Raad geldt. Om de relatie van het CREST-comité tot de Europese Onderzoeksruimte beter tot uitdrukking te laten komen en te zorgen voor een goede voorbereiding van de politieke sturing, heeft de Raad in de conclusies van 3 december jl. aangegeven dat het mandaat van het CREST-comité moet worden aangepast.

In het conceptmandaat wordt aangegeven dat CREST, als adviesorgaan, een strategische rol zou moeten spelen bij de voortgang van de Europese Onderzoeksruimte. Het comité zal daarvoor de Commissie en de Raad tijdig van advies moeten voorzien over de voortgang van de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte. Tevens zou CREST een stimulerende rol moeten spelen bij het wederzijds leren tussen de lidstaten van elkaars beleid. De rol van CREST blijft beperkt tot het adviseren van Commissie en Raad. Besluitvorming blijft dus voorbehouden aan de Raad in samenwerking met Commissie en Europees Parlement. Er wordt nog gesproken over eventuele grotere betrokkenheid van de lidstaten bij het voorzitterschap. Het comité wordt nu door de Commissie voorgezeten.

Nederland onderschrijft de behoefte om het CREST-mandaat aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Daarbij legt Nederland de nadruk op de rol van CREST als adviesorgaan over de voortgang van de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte. Nederland is daarbij voorstander van een strikte scheiding tussen de adviesfunctie van CREST en de politieke besluitvorming via de Raad. Wat betreft het voorzitterschap is Nederland van mening dat een goede balans moet worden gevonden tussen betrokkenheid van de lidstaten en de Commissie.

Europese Onderzoeksraad (ERC)

Raadsconclusies

Er zullen naar verwachting conclusies aangenomen worden over de mededeling van de Commissie over de tussentijdse evaluatieresultaten en aanbevelingen betreffende de structuren en mechanismen van de Europese Onderzoeksraad (ERC). Deze mededeling is gebaseerd op een tussentijdse externe evaluatie over de stand van zaken en toekomstige ontwikkeling van de ERC.

De ERC vormt een nieuwe wetenschappelijke component van het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologie. Het doel van de ERC als uitvoerend agentschap is het leveren van een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van Europa’s onderzoekscapaciteiten door ondersteuning van grensverleggend onderzoek. Dit onderzoek wordt op basis van open competitie binnen Europa en uitsluitend op basis van het criterium excellentie door individuele teams uitgevoerd.

De evaluatiecommissie concludeert dat de ERC een succesvolle start heeft gemaakt. De wetenschappelijke strategie, de methode van de subsidietoekenningen en de kwaliteit van de peer reviews worden door het wetenschappelijke veld breed erkend. De evaluatiecommissie concludeert echter wel dat voor een goede verdere ontwikkeling van de ERC de hoge mate van bureaucratie aangepakt moet worden en de huidige structuur van de ERC aangepast moet worden.

In de mededeling naar aanleiding van deze evaluatie onderschrijft de Commissie de bevindingen van de evaluatie en kiest de Commissie voor een tweeledige aanpak. Allereerst dienen op korte termijn een aantal verbeteringen worden gedaan in de werkwijze van de ERC. Al deze verbeteringen kunnen bereikt worden binnen het huidige financiële en administratieve kader van de ERC door de Commissie of het ERC-agentschap. Daarnaast geeft de Commissie in de mededeling aan ook te willen streven naar een betere aansluiting van de Europese financiële en administratieve regels op de behoeftes van onderzoek en, specifiek voor de ERC, op de behoeftes van grensverleggend onderzoek. Bij de aanpassing van managementregels zal, aldus de Commissie, de juiste balans gevonden moet worden tussen de risico’s die inherent zijn aan onderzoeksactiviteiten en een efficiënt en correct gebruik van de EU-fondsen.

In de conceptconclusies wordt het voorstel voor een tweefasenaanpak omarmd. De Raad roept daarbij de Commissie op om de aanpassingen van de werkwijze van ERC, de zogenaamde eerste fase, zo snel mogelijk op te pakken. Wat betreft de tweede fase onderschrijft de Raad het belang van goede samenwerking tussen de Raad, de Commissie en het Europese Parlement. Tenslotte vraagt de Raad de Commissie om in 2011 een tussentijdse evaluatie te houden die zal moeten uitwijzen of de genomen maatregelen de gewenste verbeteringen hebben opgeleverd. Als dit niet het geval is moet er bekeken worden op wat voor manier deze problemen wel opgelost kunnen worden.

Nederland hecht veel waarde aan de ERC als mechanisme om het grensverleggende onderzoek te ondersteunen voor de verdere ontwikkeling van Europa’s onderzoekscapaciteiten. Nederland heeft steeds op het standpunt gestaan dat de ERC zoveel mogelijk autonoom moet kunnen functioneren bij de uitvoering van het «Ideeën»-programma van het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologie. Nederland onderschrijft de bevindingen van de evaluatiecommissie en Nederland juicht dan ook het voornemen van de Commissie voor een snelle implementatie van de aanbevelingen met een helder tijdschema toe. Nederland vindt dat dit goed weergegeven is in de voorgenomen Raadsconclusies.

Mobiliteit onderzoekers

Raadsconclusies

Naar verwachting zullen er Raadsconclusies worden aangenomen om een nieuwe impuls te geven aan het ontwikkelen en implementeren van concrete acties voor het stimuleren van mobiliteit, beter werkomstandigheden, en verbeterde carrières voor onderzoekers. Deze Raadsconclusies zullen na behandeling in de Raad voor Concurrentievermogen gepresenteerd en besproken worden in de EPSCO Raad (de Raad voor de ministers van sociale zekerheid en werkgelegenheid) omdat de inhoud van deze conclusies ook onder verantwoordelijkheid van de ministers van sociale zekerheid en werkgelegenheid valt.

Met deze Raadsconclusies wil het Spaanse voorzitterschap met name vooruitgang boeken op het tweede prioriteitsgebied van deze mededeling die ingaat op de behoeften van onderzoekers in de EU inzake sociale zekerheid en aanvullende pensioenen. In de conceptconclusies worden de aandachtsgebieden ter bevordering van meer mobiliteit van onderzoekers, met name op het gebied van de sociale zekerheid en pensioenen in kaart gebracht. Er worden elementen aangedragen voor het wegnemen van belemmeringen bij mobiliteit. Daarbij komt onder andere de behoefte aan meer informatie en coördinatie tussen EU lidstaten over sociale zekerheidsrechten aan de orde, evenals de problematiek van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten en het toepassen van de principes van flexicurity beleid voor onderzoeker.

Nederland onderschrijft de noodzaak op Europees niveau aandacht te geven aan het realiseren van een open arbeidsmarkt voor onderzoekers, met goede loopbaanvooruitzichten. Vanuit de Nederlandse onderzoeksgemeenschap wordt vooral gepleit voor (Europese) initiatieven om verbeteringen te realiseren op het gebied van de informatievoorziening over en meeneembaarheid van sociale premies en pensioenrechten. Hierbij wordt aangetekend dat de socialezekerheidspositie van onderzoekers in Nederland, indien zij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn, goed geregeld is en ook op gelijk niveau staat met werknemers die in andere sectoren werkzaam zijn. Hierin vervult Nederland een voorbeeldfunctie. In het verlengde daarvan is ook de grensoverschrijdende sociale zekerheid in Europa goed geregeld, al kan de informatievoorziening hierover aan de onderzoekers nog worden verbeterd. In de Raadsconclusies wordt gerefereerd aan het voornemen van de Commissie om een Groenboek uit te brengen op het terrein van pensioenen. Nederland wil de brede discussie die naar aanleiding hiervan zal ontstaan afwachten.

Naar boven