21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen

nr. 216
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2009

Hierbij bied ik u mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het rapport van de studie «Impact Europese kaderprogramma’s in Nederland» aan.1 In de periode van maart tot augustus 2009 heeft Technopolis in opdracht van EZ, OCW en LNV deze studie uitgevoerd. Doel van het onderzoek was inzichten te verwerven in de langetermijneffecten van het kaderprogramma (KP) in Nederland. Hierbij zou de studie aanknopingspunten kunnen bieden hoe de sterke Nederlandse positie in het KP gecontinueerd kan worden en op welke punten het KP aanpassing behoeft.

Het rapport geeft een goede weergave van de effecten van deelname aan het KP. Ook wijst het op een aantal uitdagingen met betrekking tot de Nederlandse deelname aan het KP en geeft het een aantal aanbevelingen. In deze brief ga ik kort in op de hoofdpunten van het rapport, de aanbevelingen en Europese besluitvormingsmomenten waarop Nederland de opzet en uitvoering van het KP kan beïnvloeden. Met deze brief ga ik ook in op het verzoek van uw Kamer tijdens de AO’s Lissabonstrategie 11 november jl. en Innovatie 17 november jl. om voor het AO over de Raad voor Concurrentievermogen (1 december a.s.) geïnformeerd te worden over het 8e Kaderprogramma.

Hoofdpunten rapport

Uit het rapport komt naar voren dat Nederland het goed doet in de opeenvolgende Europese kaderprogramma’s voor onderzoek en ontwikkeling. Dit blijkt onder andere uit een goede financiële retour. De Nederlandse bijdrage aan het zesde kaderprogramma (KP 6) was bijvoorbeeld 4,37% van het geheel, terwijl in totaal 6,6% van het KP 6 budget terecht komt bij Nederlandse organisaties. Dit wijst er op dat onderzoek en onderzoeksvoorstellen van Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven van hoog niveau zijn. Daarnaast is er sprake van een relatief grote deelname van Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven aan het KP. Deze treden binnen projecten ook vaak als coördinator van een consortium op. Wel is opvallend dat de deelname aan het KP wordt gedomineerd door publieke kennisinstellingen en dat deelname van het bedrijfsleven (waaronder ook het MKB) in de loop der jaren is gedaald. Technopolis geeft aan dat voor KP 5 (1998–2002) nog 26% van de totale subsidie die Nederland ontving uit het KP richting private organisaties ging. Voor KP 6 (2002–2006) ging 21% van het totaalbedrag aan Nederlands subsidies naar private organisaties. Het aantal bedrijven dat deelnam is ook behoorlijk terug gelopen. Aan KP 5 namen nog 1571 Nederlandse bedrijven deel. Voor KP 6 is dit terug gelopen tot 722 Nederlandse bedrijven. Waarbij wel aangetekend moet worden dat schaalvergroting van het KP een grote rol speelt bij deze afname. De dalende participatie van het bedrijfsleven is verder een Europese trend en niet alleen van toepassing op Nederland.

Technopolis heeft zich voor de studie specifiek gericht op vier thematische gebieden in opeenvolgende kaderprogramma’s: Life sciences & health, ICT, Duurzame energie en Food & food quality. Binnen deze thematische domeinen kwamen de volgende effecten van het KP naar voren: 1) het KP zorgt voor duurzame netwerkvorming en internationale samenwerking van de beste onderzoekers; 2) het KP zorgt voor nieuwe kennis en 3) het KP zorgt voor internationale profilering van onderzoekers. Verder is het Europees onderzoek van goede kwaliteit en trekt het de beste onderzoekers aan. In Nederland worden dankzij het KP in de publieke sector omgerekend 1200 extra onderzoekers per jaar gefinancierd.

In het rapport komt naar voren dat veel instellingen en bedrijven de regels en procedures van het KP bureaucratisch vinden. De transactiekosten zijn door de lage slagingskansen van projectvoorstellen hoog. Wel is het zo dat ondersteuning de slaagkans voor Nederlandse deelnemers duidelijk kan verhogen en dat ook kennis van Brusselse processen bij organisaties de slagingskans aanzienlijk vergroot.1 Goede ondersteuning bij het opstellen en indienen van projectvoorstellen is dus van belang. Op dit gebied zijn de deelnemers in het algemeen tevreden over de ondersteuning door SenterNovem/EG-Liaison (EGL)2. Wel verwachten zij dat door vroegtijdig informeren en strategischer ondersteunen nog meer invloed op het Europese onderzoeksbeleid uitgeoefend kan worden. Verder constateert Technopolis dat de synergie tussen het Nederlandse en EU-instrumentarium verder versterkt zou kunnen worden door op gebieden waar het Nederlandse onderzoek sterke posities inneemt in een vroeg stadium van beleidsontwikkeling de Europese dimensie te integreren.

Technopolis concludeert dat zowel voor deelnemers, als voor het Nederlandse innovatiesysteem als geheel, de balans van de Europese kaderprogramma’s positief is. Dankzij de kaderprogramma’s is er een Europees onderzoeks- en innovatielandschap ontstaan waarin onderzoekers elkaar beter weten te vinden en op de hoogte zijn van elkaars onderzoek. Ook blijkt het gezien de internationalisering van onderzoek en vanwege het feit dat maatschappelijke uitdagingen grensoverschrijdend zijn, aanbevelenswaardig om de sterke Nederlandse positie die met KP6 is opgebouwd te continueren of zelfs verder te verbeteren. Op basis van de uitkomsten van de studie doet Technopolis een aantal aanbevelingen waarin wordt ingegaan op: 1) de Nederlandse positionering in Brussel; 2) de ondersteuningsstructuur voor deelnemers aan het kaderprogramma; 3) afstemming van de Nederlandse en Europese onderzoeksagenda; 4) synergie tussen het Nederlandse talentenbeleid en het KP; 5) valorisatie en disseminatie en 6) verlaging van administratieve lasten. In de volgende paragrafen volgt een reactie op de verschillende aanbevelingen.

Reactie op de aanbevelingen

Met betrekking tot de eerste aanbeveling (strategische positionering op verschillende niveaus) beaam ik dat het van belang is dat Nederland zich in de Europese discussie over het onderzoeks- en innovatiebeleid actief op blijft stellen bij de keuze van de thematische gebieden, het inrichten van joint programming en de Joint Technology Initiatives. Traditioneel is Nederland als actieve gebruiker van het KP ook goed in de beleidsdiscussie rond het KP vertegenwoordigd. Het is nu zaak om te kijken hoe ingespeeld kan worden op de vormgeving van KP 8 om de traditioneel sterke positie van Nederland te handhaven. Een constante inzet om het veld te betrekken bij de vormgeving van het KP is hiervoor noodzakelijk. In lijn met de eerste aanbeveling van Technopolis worden veldpartijen ook nu al geconsulteerd over de vormgeving van KP 8 en de Nederlandse inzet voor de Mid Term Review van KP7.

De tweede aanbeveling is dat de positie van Senter Novem als ondersteuner van deelnemers aan het KP gehandhaafd zou moeten worden. Wel geeft het rapport aan dat, mede gezien de ontwikkeling van het kaderprogramma naar grootschaligere projecten en programma’s, actieve interactie en dialoog tussen de ondersteuningstructuur, vertegenwoordigers van ministeries en deelnemers aan het KP van groot belang is. Het stemt ons positief dat Technopolis het belang van de activiteiten van SenterNovem onderstreept. Om Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven optimaal te laten profiteren van het KP zal wel bekeken worden hoe de interactie tussen de leden van de diverse Programma Comités voor het KP, SenterNovem en vertegenwoordigers van het veld verder versterkt en strategischer gemaakt kan worden.

In de derde aanbeveling wordt gepleit voor meer synergie tussen het Nederlandse en Europese beleid. Het aanbrengen van prioriteiten en zwaartepunten in de Nederlandse onderzoeksagenda zou volgens Technopolis kunnen helpen om Nederlandse deelname aan Europese onderzoeksactiviteiten verder te vergroten. Ik erken dat een heldere Nederlandse onderzoeksagenda bij kan dragen aan het effectief opereren in Europees verband. Bij de invulling van deze onderzoeksagenda moet er echter wel sprake zijn van flexibiliteit. De thematische onderzoeksagenda van de EU is vastgelegd in de deelprogramma’s van het Zevende Kaderprogramma (KP7), de thema’s van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) en het nieuwe proces van joint programming. In de praktijk verschilt deze niet veel van de Nederlandse onderzoeksagenda’s als de NWO-strategie, de EZ-innovatieprogramma’s op de sleutelgebieden, de maatschappelijke innovatieagenda’s en de thema’s van de vraagsturing TNO/GTI. Dit is niet vreemd, omdat de meeste maatschappelijke uitdagingen een rol spelen op nationaal, Europees en zelfs mondiaal niveau. Binnen de kaders van thematische programmering ben ik van mening dat universiteiten, NWO en individuele wetenschappers vanuit hun eigen kennis en ervaring prioriteiten kunnen stellen.

De vierde aanbeveling gaat in op de noodzaak van synergie tussen het talentenbeleid van universiteiten en de beleidsinstrumenten van het KP voor fundamenteel en excellent onderzoek. Een goed talentbeleid bij universiteiten vind ik in eerste instantie een zaak van de universiteiten zelf. Deze zetten zich al in om talent uit Europa en de rest van de wereld aan te trekken. De overheid ondersteunt dit door een deel van het geld dat via NWO aan onderzoeksfinanciering uitgegeven wordt persoonsgericht, door middel van de veni-vidi- en vici-beurzen, bij onderzoekers terecht te laten komen.

Uiteraard ben ik een voorstander van een optimale aansluiting van het universitaire talentbeleid met het talentenbeleid van het KP. Ik nodig dan ook graag de universiteiten uit ervoor te zorgen dat zij hun inspanningen om talentvolle onderzoekers aan te trekken, te behouden en perspectief te bieden optimaal afstemmen met de inspanningen op Europees niveau. Hierbij hoort ook het bieden van een goed onderzoeksklimaat. Het up-to-date houden van faciliteiten en het bieden van doorstroommogelijkheden kunnen er voor zorgen dat nog meer onderzoekers met Europese beurzen de Nederlandse universiteiten weten te vinden.

De vijfde aanbeveling is om voor het KP sterker in te zetten op valorisatie en disseminatie van onderzoeksresultaten. Ik onderschrijf deze aanbeveling. Zeker ook omdat het KP een belangrijke rol speelt bij het vergroten van de Europese concurrentiekracht onder de Lissabonagenda. De Nederlandse inzet is dan ook om valorisatie en disseminatie van onderzoeksresultaten van het KP te vergroten en de relatie tussen het KP en andere Europese instrumenten zoals het Concurrentiekracht en Innovatieplan (CIP) te versterken. Ook zal Nederland in Brussel uitdragen dat de participatie van het bedrijfsleven en MKB in het KP zal moeten toenemen. Ook omdat MKB en bedrijfsleven een belangrijke rol kunnen spelen bij de verdere ontwikkeling, toepassing en vercommercialisering van onderzoeksresultaten. Nederland heeft zich in dit verband eerder ook ingezet voor het opzetten van Joint Technology Initiatives en artikel 169 initiatieven als Eurostars onder KP 7. Nederland zal deelname van het bedrijfsleven aan de orde stellen tijdens de Mid Term Review van KP 7. Ook zal in de aanloop van KP 8 het bedrijfsleven gericht geconsulteerd worden over knelpunten in deelname aan het KP. Verwacht mag worden dat een stevige reductie van de administratieve lasten zal helpen om deelname van het bedrijfsleven aan het KP weer toe te laten nemen.

Het stimuleren van valorisatie en disseminatie van uit het KP voortvloeiende onderzoeksresultaten is complex. Een mogelijkheid is om bij de opzet en beoordeling van projectvoorstellen meer rekening te houden met valorisatie en disseminatie, bijvoorbeeld door financiële ruimte hiervoor vrij te maken in de projectvoorstellen. Of door het vergroten van de mogelijkheden voor demonstratieprojecten. Aanpassing van het KP op dit gebied vergt maatwerk. Ik verwacht dat de Mid Term Review van KP 7 in 2010 hiervoor aanknopingspunten zal bieden en kom hier in verdere communicatie over de mid term review van KP 7 en de opzet van KP 8 op terug.

De zesde aanbeveling, om aan te sturen op het verminderen van de administratieve lasten onder het KP, wordt door mij volledig ondersteund. Nederland zal zich hiervoor op verschillende momenten inzetten. Ten eerste zal de Commissie in het voorjaar van 2010, na de Europese Raad, een mededeling presenteren over het verlagen van de administratieve lasten (simplification) die samenhangen met deelname aan het KP. Daarbij moet gedacht worden aan verbeteringen die onder de huidige rechtsbasis voor het KP mogelijk zijn, bijvoorbeeld het verbeteren van communicatie en IT-systemen. Maar ook aan verbeteringen waarvoor aanpassingen van het huidige juridische kader noodzakelijk zijn, zoals het aanpassen van de regels voor deelname en de opzet van betalingsovereenkomsten. Na presentatie van de simplificatiemededeling zullen lidstaten deze in raadskader bespreken waarbij Nederland mede op basis van de impact studie zal aandringen op een stevige vereenvoudiging van het administratieve beheer. Administratieve lasten vloeien voor een deel voort uit het financieel reglement dat van toepassing is op alle uitgaven onder de EU-begroting. De Commissie zal medio 2010 voorstellen doen om dit financieel reglement te herzien. Op dat moment zal Nederland ook de problemen rond de administratieve lasten van het KP aan de orde te stellen.

Europese besluitvorming rond het kaderprogramma

Uit de studie blijkt dat het KP een duidelijke meerwaarde heeft en dat Nederland binnen het KP goed presteert. Dit sluit goed aan bij de Nederlandse reactie op het issues paper van de Europese Commissie over de EU-begrotingsevaluatie van april 2008, waarin het kabinet inzet op een grotere Europese rol op het gebied van onderzoek en innovatie. De bij de aanbevelingen genoemde Nederlandse inzet voor het KP (vergroten deelname bedrijfsleven/MKB, verminderen van administratieve lasten, meer valorisatie en disseminatie van onderzoeksresultaten) zal op verschillende momenten naar voren worden gebracht. Daarnaast zal Nederland in de discussie rond het KP er ook op blijven inzetten dat het kaderprogramma flexibel moet kunnen inspelen op maatschappelijke vraagstukken. Het KP moet een belangrijke rol spelen bij duurzame ontwikkeling van de samenleving, door het meer in balans brengen van kwaliteit van leven, economie, de sociale verhoudingen en het ecologisch fundament van de samenleving. Verder is het Nederlandse standpunt dat het KP publiek private samenwerking moet stimuleren en dat er sprake moet zijn van een grotere rol van de EU bij de realisering van grootschalige en geavanceerde onderzoeksfaciliteiten en bij het stimuleren van wetenschappelijke excellentie.

De grootste aanpassingen zijn mogelijk bij de opzet van het nieuwe KP (KP 8) dat in 2014 van start zal gaan. Voor het bepalen van het Nederlandse standpunt voor KP 8 zal het Nederlandse veld geconsulteerd worden. Waarbij met name bij het verschijnen van de Commissiemededeling (2011 of 2012) een meer specifieke standpuntbepaling noodzakelijk zal zijn. Zoals bij de aanbevelingen al genoemd zullen resultaten van de Technopolis studie en aanbevelingen ook meegenomen worden in de verschillende Europese besluitvormingsmomenten voor het KP. Dit zijn op de korte termijn de discussie over de simplificatiemededeling (voorjaar 2010), de discussie over de resultaten van de Mid Term Review (oktober 2010) en de hervorming van het financieel reglement (medio 2010).

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informa-tiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Bij de eerste call in «Food, Agriculture & Fisheries and Biotechnology» binnen KP 7 was bijvoorbeeld voor (23) projecten die om hulp van SenterNovem/EG-Liaison vroegen de slaagkans ruim twee maal hoger dan de (98) projecten die dat niet deden.

XNoot
2

Vanaf 1 januari gaan de drie EZ-agentschappen SenterNovem, EVD en Octrooicentrum samen verder onder de nieuwe naam Agentschap NL.

Naar boven