21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen

nr. 215
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 oktober 2009

Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bied ik u hierbij het verslag aan van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 14, 15 en 16 oktober jl. in Umeå (Zweden). Het informele karakter van deze Raad betekent dat er een vrije gedachtewisseling plaatsvond zonder besluitvorming.

De bijeenkomst viel uiteen in twee delen: een deel over interne markt en industrie en een deel over onderzoek. Tijdens het deel over interne markt en industrie werd gesproken over de toekomst van de interne markt, en de transitie naar een eco-efficiënte economie. Tijdens het onderzoeksdeel is gesproken over de versterking van de Europese samenwerking op het terrein van onderzoek en ontwikkeling en over het internationale onderzoeksproject naar de bruikbaarheid van kernfusie voor energieopwekking (ITER). Hieronder vindt u een toelichting op de bespreking van deze onderwerpen tijdens de Raad.

Interne markt en industriedeel

De toekomst van de interne markt

De Zweedse minister voor Handel, Ewa Björling, opende namens het Zweeds Voorzitterschap de discussie over de toekomst van de interne markt. Zij benadrukte het belang van de dienstensector voor Europa, en de handel in diensten als de toekomstige motor voor groei binnen de EU. Via een korte film liet zij een aantal burgers en bedrijven aan het woord over problemen die zij ondervinden op de interne markt.

De Commissie, bij monde van Commissaris McCreevy (via videoverbinding) leidde vervolgens de discussie in. Hij noemde de interne markt een groot succes en de grootste prestatie van de EU tot nu toe. Hij wees in dit verband ook op de politieke richtsnoeren van Commissie voorzitter Barroso, waarin de interne markt een centrale rol heeft. Voorts riep de Commissaris lidstaten op om protectionisme te vermijden, een risico dat vooral in tijden van economische crisis altijd opspeelt. Als prioriteiten voor de toekomst noemde de Commissaris het benutten van de interne markt als exit uit de crisis (respecteren regels staatssteun en mededinging), bij de strijd tegen klimaatverandering en tegen de achtergrond van mondialisering.

Veel lidstaten benadrukten, net als Nederland, het belang om de regels van de interne markt in deze tijd van economische crisis te respecteren en te blijven zorgen voor eerlijke concurrentieverhoudingen binnen de EU. Nederland riep daarbij nogmaals op om de maatregelen die in het kader van de economische crisis worden genomen zo snel mogelijk weer af te bouwen.

Alle lidstaten noemden de tijdige implementatie van de dienstenrichtlijn en de start van het proces van wederzijdse evaluatie als de grote prioriteit voor de komende periode. Een aantal lidstaten wees daarnaast op het belang om verder te gaan, en te kijken naar sectoren die nu nog zijn uitgesloten van de dienstenrichtlijn, als gezondheidszorg en transport, alhoewel veel lidstaten tegelijkertijd wezen op de politieke gevoeligheid ten aanzien van dit soort sectoren. Veel lidstaten spraken steun uit voor de centrale rol van de interne markt in de politieke richtsnoeren van Barroso, en het pleidooi daarin voor een nadere analyse van resterende belemmeringen. Ook Nederland gaf aan nog groot onbenut potentieel te zien na implementatie van de dienstenrichtlijn. Wat Nederland betreft vorm het proces van wederzijdse evaluatie van resterende belemmeringen en de sectoronderzoeken op bijvoorbeeld het terrein van de detailhandel, belangrijke input voor toekomstig beleid ter versterking van de dienstenmarkt. Daarnaast ziet Nederland het verbeteren van de interconnectie van netwerksectoren en de financiële diensten als grote uitdagingen voor de toekomst. Ook betere regelgeving werd door veel lidstaten, inclusief Nederland, genoemd als belangrijke prioriteit voor de toekomst. Lidstaten gaven aan dat de ontwikkeling van de interne markt en de reductie van administratieve lasten hand in hand dienen te gaan, met interne markt regels die eenvoudiger en consistenter zijn, en beter gericht op het MKB.

Verder werd het belang van de interne markt voor innovatie genoemd. In dit kader zeiden veel lidstaten, waaronder Nederland, een snel akkoord over het Gemeenschapsoctrooi te wensen. Daarnaast wees een aantal lidstaten op de rol van de interne markt voor het stimuleren van een groene economie, bijvoorbeeld door hoge milieueisen te stellen aan producten. Een enkele lidstaat wees in dit kader specifiek op het belang om de ontwikkeling van elektrische auto’s te stimuleren en Europese standaarden te ontwikkelen. Voorts noemde een aantal lidstaten het belang van een goede communicatie richting burgers en bedrijven over de mogelijkheden en voordelen van de interne markt als prioriteit.

Tot slot benadrukten veel lidstaten, waaronder Nederland, het belang van de externe dimensie van de interne markt, ook in het licht van de Lissabonstrategie na 2010. Hierbij gaat het volgens de lidstaten met name om het verder openen van externe markten, het versterken van de dialoog met handelspartners en het internationaal promoten van hoogwaardige interne markt regels en standaarden.

Eco-efficiënte economie

Het Voorzitterschap, bij monde van de Zweedse vice minister-president en minister voor Ondernemen en Energie, Maud Olofsson, gaf ter inleiding aan dat een eco-efficiënte economie vraagt om een samengaan van economische groei en milieubescherming. Het Voorzitterschap wees hierbij op de centrale plaats van de transitie naar een eco-efficiënte economie in de nieuwe Lissabonstrategie. Centraal stond de vraag hoe de uitdagingen van de economische crisis en de klimaatcrisis gepaard kunnen gaan met kansen voor het bedrijfsleven, met het creëren van banen, nieuwe markten en met de versterking van het concurrentievermogen in de EU. In aanvulling hierop benadrukte de Commissie, bij monde van Commissaris Verheugen, dat een integrale benadering nodig is om meer synergie te bereiken tussen verschillende beleidsinstrumenten. De EU moet in staat zijn om in deze crisistijden de randvoorwaarden te leveren voor een gezond concurrentievermogen, maar tegelijkertijd ook de dreigingen van de klimaatverandering en degradatie van de natuurlijke hulpbronnen aan te pakken.

De discussie tijdens de Raad bestond uit twee delen. Het eerste deel ging over beleidsinstrumenten van de EU. Het tweede deel ging over de concurrentiepositie van verschillende werelddelen. Een aantal externe sprekers leidden de discussie in. CEO Leif Johansson van Volvo en CEO Frank Appel van DHL gaven hun verwachtingen van EU-beleidsmakers weer ten aanzien van een eco-efficiënte economie. Het volgende vinden zij belangrijk: lange termijn doelstellingen (ten behoeve van rechtszekerheid); belang van een level playing field en daarvoor is belangrijk: afspraken op wereldschaal en wereldwijde CO2-beprijzing; internationale standaarden om CO2 te meten; R&D-investeringen en steun van investeringen in energiebesparing. Vervolgens gaf Stefan Jonsson (Agency for Growth Policy Evaluation and Analyses) een toelichting op de concurrentiepositie van de andere werelddelen dan de EU op het terrein van groene technologie. Hij wees op het leiderschap van de VS en Zuid-Korea op het terrein van technologie en het leiderschap van China en India op lage kosten en de implicaties hiervan voor de EU die volgens Jonsson moet inzetten op zowel verdieping van onderzoek als schaalvergroting (meeste kostenbesparing zit in de designfase). Hierbij gaf hij aan dat er drie drijfveren zijn voor een sterke concurrentiepositie op het terrein van eco-efficiëntie: energiebehoeften (minder afhankelijk worden van andere landen in energievoorzieningszekerheid), creëren van banen, en een betere positionering op de markt van groene producten en processen.

Tijdens de discussie onderschreven de lidstaten, waaronder Nederland, het belang van de volgende instrumenten:

– Een internationaal klimaatakkoord in Kopenhagen in december. Dit is van groot belang met het oog op de klimaatcrisis, maar ook voor een gelijk speelveld van het bedrijfsleven met het creëren van randvoorwaarden voor de lange termijn.

– Een substantiële en voorspelbare wereldwijde prijs op CO2, ten behoeve van een level playing field. Dit is een krachtig en kosteneffectief instrument om een markt voor investeringen in en consumptie van eco-efficiënte oplossingen te creëren.

– Het stellen van lange termijndoelen ten behoeve van de rechtszekerheid voor het bedrijfsleven.

– Maatregelen ter bevordering van eco-efficiënte innovaties. Deze kunnen onder andere worden versterkt via PPP’s (public private partnerships). Ook is groen aanbesteden een goed instrument om eco-efficiënte innovaties te stimuleren. Een aantal lidstaten benadrukte hierbij ook het belang van standaardisatie voor groene producten.

– Het beter toegankelijk maken van onderzoeks- en innovatieprogramma’s voor het MKB en het verhogen van coherentie tussen onderzoeks- en innovatieprogramma’s.

Het Voorzitterschap vatte de discussie samen door te benadrukken dat het bereiken van een klimaatakkoord in Kopenhagen van cruciaal belang is voor het creëren van de juiste randvoorwaarden voor het bedrijfsleven. Voorts zou de EU zich name moeten richten op energiebesparing, ondersteuning van onderzoek naar en ontwikkeling van eco-efficiënte innovatie en een wereldwijde prijs voor de uitstoot van broeikasgassen. Het Voorzitterschap gaf tenslotte aan in december raadsconclusies over de eco-efficiënte economie te voorzien in aanloop naar de nieuwe Lissabonstrategie.

Onderzoeksdeel

Versterken van samenwerking op onderzoek en ontwikkeling

Basis voor de discussie vormde een door het Voorzitterschap opgesteld achtergronddocument waarin drie vragen centraal stonden. De eerste vraag ging in op de elementen die noodzakelijk waren voor verdere implementatie van de kennisdriehoek (onderwijs, onderzoek en innovatie). De tweede vraag was gericht op de werkmethodes op ministerieel niveau. De laatste vraag betrof de beoogde aanpassing van het mandaat van CREST in het kader van het partnerschap tussen de Europese Commissie en de lidstaten in de ontwikkeling van de ERA. CREST is een adviescomité over wetenschappelijk en technologisch onderzoek aan zowel de Raad voor Concurrentievermogen als aan de Europese Commissie. Het Voorzitterschap heeft aangekondigd de uitkomsten van de discussie te gebruiken voor de tijdens de Raad in december aan te nemen Raadsconclusies over het ERA-governance-model.

Het Voorzitterschap, bij monde van de Zweedse minister voor Onderwijs en Onderzoek, Tobias Krantz, leidde de discussie over de aansturing van de Europese Onderzoeksruimte (ERA governance) in. Minister Krantz legde daarin de nadruk op het belang van de ontwikkeling van de ERA in het kader van de economische crisis en de wereldwijde concurrentiepositie van de EU. De implementatie van de kennisdriehoek is met name van belang om de grote maatschappelijk uitdagingen waarvoor we gesteld staan het hoofd te kunnen bieden. Het governance-model moet leiden tot een meer gecoördineerde aansturing van het proces voor de ontwikkeling van de ERA.

Ten aanzien van de implementatie van de kennisdriehoek werd door de lidstaten vooral gewezen op het belang van het betrekken van stakeholders. Daarnaast werden er verschillende mogelijkheden voor het organiseren van betere afstemming tussen de drie elementen van de kennisdriehoek geopperd. Diverse lidstaten benadrukten daarbij, net als Nederland, het belang van vereenvoudiging van zowel de aansturing als van toegang tot instrumenten.

Voor het verbeteren van de werkmethodes op ministerieel niveau stelde het Voorzitterschap voor om eens in de 18 maanden een ministeriële ERA-conferentie te organiseren. Het belang van een grotere politieke zichtbaarheid van de ontwikkeling van ERA werd door de lidstaten breed onderkend. Over de wijze waarop dit zou moeten gebeuren waren de meningen van de lidstaten verdeeld. Diverse lidstaten, waaronder Nederland, gaven de voorkeur aan het op gezette tijden wijden van een informele Raad voor Concurrentievermogen aan de ontwikkeling van de ERA. Een aantal lidstaten wilden de Raad voor Concurrentievermogen verlengen met een ministeriële ERA-conferentie. Andere lidstaten pleitten juist voor een gezamenlijke bijeenkomst van ministers verantwoordelijk voor innovatie (ministers voor industrie) en ministers verantwoordelijk voor onderzoek.

Onder het derde discussiepunt stelde het Voorzitterschap voor om het mandaat van CREST, dat in 1995 is opgesteld, aan te passen zodat de adviescommissie beter is toegerust op het aansturen van de ontwikkeling van de ERA. Het Voorzitterschap richtte zich hierbij met name op een grotere betrokkenheid van de lidstaten. Bijna alle lidstaten deelden, net als Nederland, het uitgangspunt, namelijk dat lidstaten een grotere betrokkenheid en verantwoordelijkheid moeten tonen om de ERA verder vorm te geven. Wel vond er discussie plaats over de wijze waarop deze betrokkenheid terug moet komen in de structuur van CREST. Met name over de wijze waarop het voorzitterschap van CREST zou moeten worden ingevuld. Nederland had, net als een aantal andere lidstaten, voorkeur voor een pragmatische benadering, aangezien het huidige voorzitterschap van CREST door de Commissie geen grote onvolkomenheden met zich meebrengt. Wel zou de Commissie, in sterkere mate dan momenteel het geval is, in deze functie ondersteund kunnen worden door de lidstaten. Andere lidstaten zagen liever dat het voorzitterschap van CREST ingevuld wordt door lidstaten met een ondersteunende rol van de Commissie.

ITER

Zoals aangegeven in het antwoord op schriftelijke vragen over de geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen heeft het Voorzitterschap op het laatste moment een gedachtewisseling over ITER geagendeerd. ITER is een in Frankrijk te bouwen onderzoeksinfrastructuur om de mogelijkheden van kernfusie als energiebron te onderzoeken. Dit is een gezamenlijk project van Europa, VS, Rusland, China, India, Japan en Zuid-Korea. De Commissie vertegenwoordigt Europa in de ITER Council, het hoogste orgaan van de internationale ITER organisatie. Als host en belangrijkste partner heeft Europa een resultaatsverplichting voor het leveren van het grootste deel van de onderdelen van ITER, ter waarde van ongeveer 45 procent van de totale kosten. De gedachtewisseling tijdens deze informele Raad dient als input voor de inzet van de Commissie tijdens de bijeenkomst van de ITER Council op 18 en 19 november. Het Voorzitterschap is voornemens deze inzet via formele besluitvorming te bekrachtigen.

ITER kampt naar verwachting met kostenoverschrijdingen. De internationale ITER organisatie en de Europese Commissie hebben diverse onderzoekscommissies aan het werk gezet om de omvang en oorzaak van de kostenstijging bij ITER in kaart te brengen. Deze onderzoekscommissies moeten hun resultaten nog presenteren, maar eerste indicaties wijzen erop dat totale overschrijding voor EU-deel op ongeveer 3,5 miljard tot 2018 zou komen. Deze kostenoverschrijdingen zijn onder andere het gevolg van nieuwe wetenschappelijke inzichten, een meer dan gemiddelde inflatie en sterk toegenomen grondstofprijzen. Om deze overschrijdingen in de hand te houden en risico’s op verdere overschrijding tegen te gaan wil de EU tijdens de komende ITER Council in november een aanpassing van het nu klaarliggende baseline scenario voor de bouw van ITER voorstellen. Dit scenario kent minder risico’s wat betreft looptijd en kosten door een rustiger bouwschema, gebruik van prototypen voorafgaand aan definitieve versies van onderdelen en serieproductie in plaats van parallelproductie van onderdelen zodat men zekerder weet dat dat onderdeel werkt voordat er meerdere versies van gebouwd worden. De Europese Commissie zal op de ITER Council de andere partners ervan moeten overtuigen dat dit aangepaste baseline scenario weliswaar resulteert in een iets latere start, maar beter is voor alle partners, zonder de indruk te willen wekken niet aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. Omdat Europa kritische onderdelen toegewezen heeft gekregen, zoals de gebouwen, zijn andere partners afhankelijk van de Europese inspanningen bij de bouw en levering van hun aandeel.

Tijdens de discussie onderstreepten diverse lidstaten het belang van ITER voor versterking van het Europese onderzoek en de toekomstige energievoorziening. Alle lidstaten wezen daarbij op het belang van een betrouwbaar tijdspad en een realistische kostenschatting. Daarnaast wezen de lidstaten op het belang van het verbeteren van de structuur van het Europese agentschap dat verantwoordelijk is voor het door de industrie laten bouwen van de Europese onderdelen (Fusion for Energy) en de internationale ITER organisatie om kostenoverschrijdingen in de toekomst te voorkomen. Diverse lidstaten onderstreepten dat Europa als«Leading partner» leiderschap moet tonen en de bouw van ITER volmondig moet blijven ondersteunen. Een paar lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan meer duidelijkheid te willen over de wijze van financiering van kostenoverschrijdingen voordat er besluitvorming over het baseline scenario plaatsvindt. Volgens de Commissie valt definitieve besluitvorming te verwachten in 2010. Nederland gaf daarbij aan afwijzend te staan ten opzichte van uitbreiding van het budget als dit niet past binnen de huidige financiële plafonds van de EU.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven