21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen

nr. 212
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 oktober 2009

Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bied ik u hierbij het verslag aan van de Raad voor Concurrentievermogen van 24 en 25 september jl. Nederland werd op beide dagen vertegenwoordigd door de plaatsvervangend Permanent Vertegenwoordiger bij de EU.

Tijdens het gedeelte over industrie en interne markt op 24 september is een debat gevoerd over het toekomstige Europese innovatiebeleid. Ook zijn er conclusies aangenomen over het verbeteren van de werking van de interne markt in de praktijk. Daarnaast is gesproken over het Commissievoorstel voor een richtlijn betreffende jaarrekening micro-entiteiten, waarbij er wederom sprake bleek van een blokkerende minderheid. Tijdens de lunch is informeel gesproken over de stand van zaken van implementatie van de dienstenrichtlijn, waarna het Voorzitterschap en de Commissie een terugkoppeling gaven tijdens het formele deel van de Raad. Nederland heeft tijdens de lunch met kracht geïntervenieerd voor een tijdige implementatie. Tot slot werd aan het begin van de Raad de overname van Opel toegevoegd aan het agendapunt «diversen». De Commissie en Duitsland gaven informatie over de overname van Opel door het consortium onder leiding van Magna. De Commissie liet er geen twijfel over bestaan dat zij de deal en alle verdere stappen nauwgezet zal volgen en onderzoeken op verenigbaarheid met EU-regels interne markt en staatssteun. Herstructurering dient te geschieden op basis van bedrijfseconomische redenen.

Tijdens het onderzoeksdeel is een debat gevoerd over de Europese onderzoeksruimte (ERA) in relatie tot innovatie.

Een uitgebreid verslag van de Raad vindt u in de bijlage bij deze brief. Van 14–16 oktober zal de Raad in informele setting bij elkaar komen in Umeå, Zweden (de geannoteerde agenda van deze Raad is u inmiddels toegekomen). De eerstvolgende formele Raad voor Concurrentievermogen vindt plaats op 3 en 4 december a.s. in Brussel.

Tijdens het AO op 23 september jl. ter voorbereiding van de Raad vroeg kamerlid Bestelink naar de relatie tussen de aandacht in het EU-innovatiebeleid voor ruimtevaart en het nationale ruimtevaartbeleid. Ruimtevaart is interessant vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van state-of-the-art technologie en de opkomende markt voor ruimtevaarttoepassingen. Nederland heeft in zijn nationale ruimtevaartbeleid gekozen voor speerpunten binnen wetenschap, maatschappelijk gebruik en technologie-ontwikkeling (zie kamerbrief 24 446 nr. 37). Om deze nationale speerpunten te versterken, zoekt Nederland actief naar de mogelijkheden die er zijn voor Nederlandse partijen in de ruimtevaartprogramma’s van ESA en de EU. Aandacht voor ruimtevaart in het Europese innovatiebeleid biedt mogelijkheden voor Nederland om zijn beleidsdoelstellingen wat betreft ruimtevaart te verwezenlijken.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Innovatiebeleid

Beleidsdebat

Het Voorzitterschap wees op de nieuwe strategie voor groei en banen (Lissabonstrategie post 2010) die komend voorjaar zal worden vastgesteld. Innovatie en de overstap naar een eco-efficiënte economie moeten een centrale rol krijgen binnen deze nieuwe strategie. Het Voorzitterschap gaf aan tijdens de Raad in december conclusies over innovatie te willen aannemen. Die conclusies zullen dienen als input voor zowel de toekomstige strategie voor groei en banen als ook de zogenaamde «innovatie act» die de Commissie in het voorjaar van 2010 wil presenteren.

Ook de Commissie, bij monde van Commissaris Verheugen, benadrukte de centrale rol van innovatie binnen de nieuwe hervormingsstrategie. Belangrijkste doel van innovatie is volgens de Commissie het helpen van de maatschappij in de transitie naar een kennismaatschappij en naar een CO2 arme samenleving. Als hoekstenen van het toekomstig innovatiebeleid noemde de Commissaris: 1) eco-innovatie, 2) verbeteren van de voorwaarden voor innovatie (gemeenschapsoctrooi, risicokapitaal, normalisering), 3) vereenvoudiging van de toegang tot kaderprogramma’s, 4) innovatie-gedreven overheidsaanbestedingen.

De Commissie kondigde aan volgend jaar een «Innovatie act» te willen presenteren naar analogie van de Small Business Act.

Veel lidstaten gaven aan innovatie vooral te willen richten op de uitdagingen voor de toekomst: klimaat, duurzaam gebruik van grondstoffen, demografie. Lidstaten waren eensgezind in de elementen die van belang zijn voor een toekomstig innovatiebeleid, in lijn met de elementen zoals benoemd door de Commissie. Nadruk lag daarbij, net als bij de Commissie, op het creëren van de juiste randvoorwaarden, zoals het tot stand komen van een gemeenschapsoctrooi; betere toegang tot risicokapitaal en modernisering van het normalisatieproces. Daarnaast was er veel aandacht voor vereenvoudiging van de instrumenten (minder administratieve lasten) en een grotere aandacht voor de toegang van het MKB, o.a. door concentratie en bundeling van instrumenten. In aanvulling op de punten van de Commissie spraken veel lidstaten zich uit voor een sterke focus binnen de instrumenten op innovatie in diensten (non-technologische innovatie); een betere coördinatie tussen instrumenten op EU, nationaal en lokaal niveau; en betere samenwerking tussen bedrijven, overheid en onderzoeksinstellingen. Ook pleitte een aantal lidstaten voor een meer op innovatie gericht EU-budget.

Ook Nederland benadrukte veel van bovengenoemde punten (randvoorwaarden, diensteninnovatie, vereenvoudigen van toegang tot programma’s) en vroeg in aanvulling op het thema administratieve lasten aandacht voor het belang van een betere toegankelijkheid van de Europese programma’s voor het MKB, bijvoorbeeld door middel van een «high-trust»-benadering. Volgens die benadering doen bedrijven mee op basis van vertrouwen, zonder dat in detail wordt gecontroleerd op alle voorwaarden. Daarnaast bracht Nederland in dat het goed zou zijn om naast aandacht voor innovatiebeleid op Europees niveau, ook aandacht te besteden aan het uitwisselen van best practices en peer review van nationaal innovatiebeleid van de lidstaten.

Ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte in relatie tot innovatie

Beleidsdebat

Tijdens de tweede dag werd verder gesproken over de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte (ERA) in relatie tot innovatie. Het Voorzitterschap schetste het proces voor de totstandkoming van de visie ERA 2020 (toekomstvisie voor de Europese Onderzoeksruimte). Het Voorzitterschap wil in december raadsconclusies aannemen over de governance (aansturing) van de ERA en over de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie, die als input zullen gelden voor de Lissabon-strategie post 2010.

De Commissie, bij monde van Commissaris Potoènik, gaf aan dat een meer kennisintensieve samenleving nodig is mede met het oog op de grote maatschappelijke uitdagingen waarvoor we gesteld zijn. Het gezamenlijk programmeren van onderzoek door de EU-lidstaten en samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie met landen van buiten de EU zijn hiervoor nodig. Ook is het van belang om in deze tijden van economische neergang nog meer in te zetten op het vergroten van de effectiviteit en efficiëntie van onderzoek. Innovatie is het antwoord op de wijze waarop de maatschappelijke vraagstukken moeten worden aangepakt, daarom moeten de investeringen in onderzoek en kennis op peil worden gehouden.

Uit de inbreng van de lidstaten waren vier hoofdboodschappen af te leiden: de onderzoeksprioriteiten op Europees niveau zijn goed te coördineren volgens de grote maatschappelijke uitdagingen; stroomlijning van bestaande instrumenten op Europees en nationaal niveau is nodig om een betere inzet van onderzoeksmiddelen te bewerkstellingen; het op peil houden en het intensiveren van de investeringen in onderzoek en ontwikkeling zijn van essentieel belang voor onze toekomstige groei en concurrentievermogen; en om deze investeringen te verantwoorden zijn kwalitatieve indicatoren en doelen nodig.

Het verbeteren van de werking van de interne markt

Raadsconclusies

Het Voorzitterschap lichtte kort de conclusies toe en wees op de drie prioriteiten bij de verbetering van de werking van de interne markt in de praktijk: 1) praktische informatievoorziening, 2) administratieve samenwerking, en 3) handhaving, inclusief probleemoplossing. De Commissie onderstreepte het belang van de politieke aandacht voor de werking van de interne markt in de praktijk. Het was nu aan lidstaten om de aanbeveling op te pakken. De Commissie wees specifiek op het interne markt scorebord, en benadrukte dat regels weliswaar steeds vaker op tijd worden geïmplementeerd, maar nog altijd te vaak niet correct worden omgezet. De conclusies werden zonder verdere discussie aangenomen.

Stand van zaken implementatie dienstenrichtlijn

Gedachtewisseling

Het Voorzitterschap en de Commissie gaven een terugkoppeling uit de informele lunchbespreking over de implementatie van de dienstenrichtlijn. Het Voorzitterschap gaf aan dat de belangrijkste conclusie was dat sommige lidstaten vergevorderd zijn, terwijl anderen lidstaten nog veel werk te verrichten hebben. Wel hadden alle lidstaten aangegeven de deadline voor implementatie te willen halen. Alle lidstaten vinden de dienstenrichtlijn van strategisch belang voor het groeivermogen van de EU en hebben hoge verwachtingen van de voordelen die het zal opleveren voor bedrijven en consumenten. Het Voorzitterschap gaf aan dat het nu aan lidstaten is de potentiële voordelen ook te benutten. Hierbij ging volgens het Voorzitterschap niet alleen om wettelijke aanpassingen maar ook om het teweeg brengen van een dienstencultuur. In dit verband had een aantal lidstaten ook het belang benadrukt van een juiste invoering van het één-loket, inclusief toegang tot het loket in een taal die men begrijpt. Het Voorzitterschap concludeerde dat er consensus is over het belang van tijdige implementatie en riep lidstaten op alle mogelijkheden te benutten om de richtlijn voor het eind van dit jaar te implementeren.

De Commissie, bij monde van Commissaris McCreevy, constateerde dat lidstaten verschillende ambitieniveaus hebben en dat in een aantal lidstaten een kloof bestaat tussen wat politiek wordt uitgedragen en wat in de praktijk gebeurt. Hij uitte vooral zorg over die lidstaten die hun horizontale of sectorale omzettingswetgeving nog naar het parlement moeten sturen. Dit diende zo snel mogelijk te worden gedaan, evenals de opzet van het één-loket.

Nederland kon zich goed vinden in de terugkoppeling van het Voorzitterschap en de Commissie. Dit sloot goed aan bij de interventie van Nederland tijdens de informele lunch. Daarbij riep Nederland de lidstaten nadrukkelijk op de richtlijn tijdig en correct te implementeren. Nederland is dan ook blij met de kracht die Commissie en Voorzitterschap uitstralen ten aanzien van het belang om de implementatietermijn te halen. Daarnaast vroeg Nederland aandacht voor het belang van afronding van de «screening» van resterende eisen aan dienstenverleners dit jaar, met het oog op de wederzijdse evaluatie hiervan volgend jaar. Tot slot benadrukte Nederland het belang dat de één-loketten worden aangeboden in een voor het Europese bedrijfsleven begrijpelijke taal.

Vrijstelling van jaarrekeningverplichtingen voor micro-entiteiten

Beleidsdebat

De Raad hield een oriënterend debat over de mogelijkheid voor lidstaten om hun micro-ondernemingen buiten de werkingssfeer van de vierde richtlijn jaarrekeningenrecht te laten. De Commissie gaf aan het voorstel hiervoor te hebben ingediend naar aanleiding van oproepen van de Europese Raad voor dringende maatregelen ter vermindering van de administratieve lasten voor vennootschappen in de Gemeenschap. Volgens de Commissie kan het voorstel tot een besparing van € 6,3 miljard aan lastenverlichting bij kleine ondernemingen leiden.

Hoewel alle lidstaten het belang van het bereiken van de reductiedoelstelling van 25% in 2012 delen, bleek uit de discussie in de Raad dat nog steeds sprake is van een blokkerende minderheid. De lidstaten die tegenstander van het Commissievoorstel zijn, gaven aan dat ze liever zouden zien dat het voorstel voor micro-entiteiten wordt meegenomen bij de herziening van de vierde richtlijn jaarrekeningenrecht (om tot geharmoniseerde aanpak te komen). Ook zijn de lidstaten van mening dat de voorgestelde richtlijn door haar facultatieve karakter leidt tot aantasting van de harmonisering van de regels op het gebied van financiële verslaglegging, als ook tot rechtsonzekerheid en minder transparantie met betrekking tot micro-entiteiten. Dit laatste kan volgens de tegenstanders de kredietverlening aan deze ondernemingen bemoeilijken.

De lidstaten die zich voorstander betoonden, waaronder Nederland, stelden dat gezien de huidige economische situatie een snelle aanpak van lastenvermindering voor micro-entiteiten nodig is op korte termijn. De Stoibergroep heeft hier in het verleden ook meerdere malen op gewezen. De voorstanders gaven aan dat de geplande vereenvoudigingsmaatregelen niet mogen worden uitgesteld tot de discussie over de herziening van de vierde richtlijn jaarrekeningenrecht. Die herziening wordt niet voor de tweede helft van 2010 verwacht. Ook benadrukten de voorstanders dat het slechts gaat om een optie voor lidstaten om gebruik te maken van de vrijstelling. Lidstaten die geen gebruik van de vrijstelling wensen te maken, mogen andere lidstaten niet verhinderen dit wel te doen. De voorstanders achten het grensoverschrijdend effect te verwaarlozen. Het grootste deel van de betrokken micro-ondernemingen heeft geen handel over landsgrenzen. Het voorstel biedt ook waarborgen om de fiscale controle mogelijk te maken. Deze oplossing vormt volgens de voorstanders derhalve een goed compromis, waarbij lidstaten de optie hebben om zelf tot vrijstelling van micro-entiteiten van jaarrekeningverplichtingen over te gaan en hiertoe dus niet verplicht zijn. De Commissie houdt vast aan haar voorstel.

Het Voorzitterschap benadrukte het belang van het voorstel en concludeerde dat voortzetting van de discussie vereist is, mede in samenhang met het advies van Europees Parlement. Vooralsnog is bespreking over het voorstel voorzien tijdens de Raad van december.

Diversen

Onder het punt diversen gaven het Voorzitterschap, de Commissie en een aantal lidstaten informatie over:

Betere regelgeving

Het Voorzitterschap gaf aan dat de Raad van december naar verwachting Raadsconclusies zal aannemen over betere regelgeving. Daarnaast nodigde het Voorzitterschap de lidstaten uit om verdere reductievoorstellen te doen aan de hand van praktijkvoorbeelden. Commissaris Verheugen gaf aan dat op 20 oktober a.s. de Commissie het definitieve rapport over het EU-programma administratieve lasten zal publiceren.

Memorandum of Understanding (MoU) met Braziliaanse mededingingsautoriteiten

De Commissie lichtte toe dat de Commissaris voor Mededinging op 8 oktober a.s. een MoU zal ondertekenen met de Braziliaanse mededingingsautoriteit. Dit MoU legt de basis voor een verdere gedachtewisseling tussen de EU en Brazilië over mededinging.

High-Level groep over het concurrentievermogen van de agro-food industrie

De Commissie benadrukte het grote belang van de agro-food industrie. De High-level groep heeft 30 aanbevelingen gedaan om betere voorwaarden te scheppen. De Commissie gaf aan hiermee aan de slag te gaan en met voorstellen te zullen komen.

Stand van Zaken Opel

Bij de start van de Raad werd het onderwerp Opel op verzoek van België als diversenpunt toegevoegd aan de agenda. De Commissie informeerde de Raad over de laatste stand van zaken ten aanzien van de overname van Opel door een consortium onder leiding van Magna. De Commissie liet er geen twijfel over bestaan dat zij de deal en alle verdere stappen nauwgezet zal volgen en onderzoeken op verenigbaarheid met EU-regels interne markt en staatssteun. Herstructurering dient te geschieden op basis van bedrijfseconomische redenen. De Commissie gaf aan dat lidstaten met GMEurope vestigingen tot 7 oktober inzage hebben in het bedrijfsplan van Magna. Duitsland verwelkomde de actieve rol van de Commissie en benadrukte net als de Commissie dat Opel alleen levensvatbaar is indien herstructurering plaatsvindt op basis van bedrijfseconomische overwegingen. Ieder andere overweging zou fataal zijn. Duitsland gaf tot slot aan alle betrokken lidstaten permanent op de hoogte te zullen houden van het business plan en andere relevante zaken.

Mededeling indeling en rapportage van klachten en vragen van consumenten

De Commissie gaf een presentatie over de mededeling van 7 juli 2009 over een geharmoniseerde methode voor de indeling en rapportage van klachten en vragen van consumenten. Consumentenklachten geven volgens de Commissie een indicatie of de markt goed werkt. De gegevens zijn tot nu toe echter niet goed vergelijkbaar. De Commissie gaf aan om deze reden een consultatie te zijn gestart over een geharmoniseerde methode, met het oog op een concrete aanbeveling eind dit jaar.

Handhaving van het consumentenacquis

De Commissie gaf een presentatie over de mededeling van 7 juli 2009 over handhaving van het consumentenacquis. De Commissie benadrukte het belang van effectieve handhaving van consumentenregels, voor een goede werking van de interne markt. De Commissie lichtte kort een aantal prioriteiten toe die aan de orde komen in de mededeling (o.a. versteken van het CPC (Consumer Cooperation) Network, versterken van de market monitoring, en versterken van de samenwerking met handhavingsautoriteiten in derde landen), en gaf aan te zijner tijd met concrete voorstellen te zullen komen.

Conferentie safe products at the core of the EU single market (11 september jl.)

Het Voorzitterschap deed verslag van de conferentie van 11 september over veilige producten. Centraal stond de implementatie van verordening 765/2008 met eisen aan accreditatie en markttoezicht (onderdeel van het vrij verkeer van goederenpakket). Het Voorzitterschap trok een aantal conclusies uit de discussies tijdens de conferentie: er is behoefte aan versterking van de markttoezicht; markttoezicht is een gemeenschappelijke taak; het gaat om aspecten als consumentenbescherming, productveiligheid, en de werking van de interne markt; en er moet aandacht zijn voor de externe dimensie van productveiligheid. Het aankomend Spaans voorzitterschap gaf aan een vervolgseminar over dit onderwerp te zullen organiseren.

Joint Programming

De voorzitter van de GPC (High level Group on Joint Programming) gaf verslag van de stand van zaken rond Gezamenlijk programmeren, dat begin 2009 van start is gegaan. Verder presenteerde de Commissie de recentelijk uitgebrachte Raadsaanbeveling voor het Joint Programming-initiatief ter bestrijding van neurodegeneratieve ziekten, in het bijzonder Alzheimer.

Internationale samenwerking op onderzoeksgebied

De voorzitter van het strategische forum voor internationale samenwerking in onderzoek en ontwikkeling (SFIC) gaf een presentatie over het werk van SFIC. Hij gaf aan wat de voordelen zijn om op onderzoeksgebied niet bilateraal maar op Europees niveau met internationale partners samen te werken.

ITER

Commissaris Potoènik gaf een stand van zaken van de ontwikkeling van ITER. De commissaris benadrukte dat het van belang is dat aan de noodzakelijke randvoorwaarden wordt voldaan, dit betreft een geloofwaardige kostenschatting, acceptabele kosten, een acceptabel risiconiveau, een realistisch tijdpad en deugdelijk management.

Naar boven