21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen

nr. 211
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2009

Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bied ik u hierbij de geannoteerde agenda aan van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 14 tot en met 16 oktober a.s. te Umea (Zweden). Het informele karakter van deze Raad betekent dat er een vrije gedachtewisseling zal plaatsvinden zonder besluitvorming.

De bijeenkomst valt uiteen in drie delen: een deel over de interne markt, een deel over industrie en een onderzoeksdeel. Tijdens het interne markt deel zal gesproken worden over de toekomst van de interne markt. Het industriedeel staat volledig in het teken van de transitie naar een eco-efficiënte economie. De discussie tijdens het onderzoeksdeel zal gaan over de versterking van de Europese samenwerking op het terrein van onderzoek en ontwikkeling.

De toekomst van de interne markt

Op de eerste dag zal de Raad informeel van gedachten wisselen over de toekomst van de interne markt, met een focus op diensten en de externe dimensie van de interne markt.

De interne markt is één van de grote successen van de Europese economische samenwerking, met grote baten voor zowel burgers als voor bedrijven. Wat Nederland betreft is het dan ook van groot belang om het functioneren van de interne markt verder te verbeteren. Een goed functionerende interne markt is ook belangrijk voor het herstel van de Europese economie.

De interne markt heeft nog een groot onbenut potentieel, vooral op het terrein van diensten. De implementatie van de dienstenrichtlijn die eind van dit jaar moet zijn afgerond, zal naar verwachting in belangrijke mate zorgen voor een open dienstenmarkt binnen de EU, met in potentie grote voordelen. Maar ook na de implementatie van de dienstenrichtlijn is er nog onbenut potentieel. Het proces van wederzijdse evaluatie, dat onderdeel is van de dienstenrichtlijn, vormt input voor toekomstig EU-beleid op het terrein van diensten. Dit proces zorgt ervoor dat lidstaten elkaars resterende nationale eisen aan dienstverleners uit een andere lidstaat, die zij zelf gerechtvaardigd en proportioneel achten, evalueren.

Daarnaast vormen de sectoronderzoeken en marktmonitoringexercities, die de Commissie onderneemt, belangrijke input voor verdere beleidsontwikkeling ter versterking van de interne markt.

Wat Nederland betreft liggen de grote uitdagingen voor de toekomst bij een snel akkoord over een Gemeenschapsoctrooi en bijbehorend systeem voor geschilbeslechting, het verbeteren van de interconnectie van netwerksectoren en de financiële diensten.

Tot slot is Nederland van mening dat er ruimte is voor de verdere ontwikkeling van de externe dimensie van de interne markt, met name om te zorgen voor een eerlijk speelveld voor (Europese) bedrijven die opereren op mondiaal niveau. Juist ook gezien bijvoorbeeld de ambities van de EU op het terrein van klimaatbeleid, is het noodzakelijk om zoveel mogelijk te streven naar wereldwijde standaarden (bijvoorbeeld ten aanzien van productveiligheid, klimaatdoelstellingen, bescherming van intellectueel eigendom).

Eco-efficiënte economie

Op 15 oktober staat de vraag centraal hoe Europa de uitdagingen die de economische en klimaatcrisis met zich meebrengen kan aangrijpen om de concurrentiekracht te versterken. Op basis van deze discussie wil het Voorzitterschap tijdens de Raad voor Concurrentievermogen in december Raadsconclusies aannemen die een bijdrage moeten vormen voor de Lissabonagenda na 2010.

Ten behoeve van de discussie in de Raad heeft het Zweeds voorzitterschap het Stockholm Environment Institute opdracht gegeven tot het opstellen van een achtergrondrapport genaamd «A European Eco-Efficient Economy: Governing Climate, Energy and Competitiveness». Dit rapport heeft ook ten grondslag gelegen aan de discussie tijdens de informele Raad voor energie- en milieuministers. Het benadrukt dat een eco-efficiënte economie vraagt om een samengaan van economische groei en milieubescherming. De EU moet in staat zijn om in deze crisistijden de randvoorwaarden te leveren voor een gezond concurrentievermogen, maar tegelijkertijd ook de dreigingen van de klimaatverandering en degradatie van de natuurlijke bronnen tegemoet kan treden. Een geïntegreerde beleidsaanpak is hiervoor noodzakelijk. Volgens het Zweedse rapport zou de Europese inzet zich met name moeten richten op energiebesparing, specifieke ondersteuning van onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame technologie en een wereldwijde prijs voor de uitstoot van broeikasgassen.

De nadruk in de discussie tijdens deze Raad zal liggen op de wijze waarop de versterking van het concurrentievermogen kan samengaan met de klimaatuitdagingen. In het eerste deel van deze bespreking zal de nadruk liggen op de wijze waarop de overheid de transitie naar een eco-efficiënte economie kan stimuleren. In het tweede deel van de bespreking wil het Voorzitterschap de nadruk leggen op de wereldwijde concurrentie en op welke maatregelen genomen moeten worden om ons concurrentievermogen te versterken.

Nederland acht de inzet op duurzame groei onverminderd van belang en is dan ook verheugd over de aandacht die het Zweeds Voorzitterschap geeft aan het thema eco-efficiënte economie. De crisis biedt de EU bovendien een kans om met kracht de ingeslagen weg van vernieuwing en vergroening door te zetten. Wat Nederland betreft moet dit in een wereldwijde context worden bezien. De belangrijkste maatregel wat Nederland betreft is dan ook het realiseren van een substantiële en voorspelbare wereldwijde prijs op CO2. Dit is het meest krachtige en kosteneffectieve instrument om een markt voor investeringen in en consumptie van eco-efficiënte oplossingen te creëren.

Daarnaast acht Nederland het van belang dat er een centrale rol is voor Europese maatregelen ter bevordering van eco-efficiënte innovaties, zoals de ontwikkeling van groene en koolstofarme technologieën. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor het Concurrentievermogen en Innovatieprogramma (CIP) waarin, mede door inzet van Nederland, eco-innovatie als horizontaal thema is opgenomen. Andere voorbeelden van belangwekkende instrumenten zijn de publiek-private samenwerkingen «Fabrieken van de toekomst», «Green cars» en «energie-efficiënte gebouwen» uit het Europese herstelplan en de beoogde Kennis en Innovatiegemeenschap op het gebied van klimaat van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). Focus van Nederland hierbij is dat bedrijfsleven goed betrokken is bij de ontwikkeling van deze initiatieven en dat de instrumenten goed op elkaar zijn afgestemd.

Tegelijkertijd is het op Europees niveau van belang via de vraagzijde eco-innovatie te stimuleren. Dit gebeurt momenteel onder andere via het Europese «lead market initiatief» waarin op een zestal gebieden (o.a. recycling, hernieuwbare energie, duurzaam bouwen en producten van groene grondstoffen) samen met betrokken stakeholders bekeken wordt welke maatregelen genomen kunnen worden aan de vraagzijde. Tevens wordt momenteel op Europees niveau gewerkt aan het opstellen van Europese duurzaamheidscriteria voor een tiental productcategorieën voor aanbestedingen door de overheid. Bij ontwikkeling van deze criteria is het volgens Nederland van belang dat deze voldoende ruimte bieden voor innovatie.

Vanzelfsprekend is de transitie naar een eco-efficiënte economie niet alleen aan Europa. Lidstaten kunnen en moeten ook nationaal maatregelen nemen om deze transitie te bewerkstelligen. Nederland heeft, naast het kabinetsprogramma schoon en zuinig, in het herstelpakket diverse maatregelen genomen om deze transitie te versterken, zoals extra investeringen in wind op zee en het stimuleren van elektrische auto’s en duurzame investeringen in bestaande woningbouw. Daarnaast behoort Nederland tot de koplopers in Europa bij vraagstimulering van eco-innovaties. Voorbeelden hiervan zijn de doelstelling van de rijksoverheid om in 2010 bij 100 procent van haar inkoop duurzaamheid mee te nemen en programma’s als «launching customer».

Nederland acht het van groot belang dat eco-efficiënte innovatie een stevige plek krijgt in de nieuwe Lissabonstrategie na 2010. In deze strategie is er naar het oordeel van het kabinet namelijk een belangrijke rol weggelegd voor zogenaamde win-win maatregelen, waarbij «groen» beleid hand in hand gaat met economische groei en werkgelegenheid. Stimulering van eco-efficiënte innovaties is hiervan een mooi voorbeeld.

Versterken van samenwerking op onderzoek en ontwikkeling

Op 16 oktober zal worden gesproken over de versterking van de Europese samenwerking op het gebied van R&D. Deze discussie moet volgens het Voorzitterschap input geven voor de Raadsconclusies over de «governance» van de Europese onderzoeksruimte die het Voorzitterschap in december tijdens de formele Raad wil aannemen (ERA). Voor de ontwikkeling van de ERA is onder Frans Voorzitterschap in december 2008 de toekomstvisie ERA-vision 2020 vastgesteld. Bij de aanname van die visie is afgesproken dat de Tsjechische en Zweedse Voorzitterschappen de visie nader zouden uitwerken met betrekking tot de in te zetten instrumenten en wijze van aansturing (de zogenaamde «governance»). De verwachting is dat tijdens de discussie de vraag wat de wijze van aansturing van de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte moet zijn en welke instrumenten daarvoor moeten worden ingezet, centraal zal staan.

Om tot het governance-model van de ERA te komen zal door de lidstaten en de Commissie verder gewerkt worden aan de ontwikkeling van indicatoren om de realisering van de ERA te kunnen volgen. De Nederlandse inzet is dat deze ontwikkeling qua inhoud en systematiek aansluit op de opvolger van de Lissabonstrategie. Het kabinet heeft in haar reactie op het SER-advies «Europa 2020, de nieuwe Lissabonstrategie» al aangegeven dat zij binnen de opvolger van de Lissabonstrategie streeft naar een beperkt en limitatief aantal concrete op EU-niveau vastgestelde Lissabondoelen, met ruimte voor vertaling van deze doelen in ambitieuze en realistische nationale doelen voor alle lidstaten.

Daarnaast acht Nederland het van belang dat in de ERA-governance aangestuurd wordt op stroomlijning en vereenvoudiging van het instrumentarium. Bestaande instrumenten voor onderzoek, innovatie en onderwijs moeten beter op elkaar afgestemd worden en waar mogelijk worden gestroomlijnd. Tevens is het van groot belang dat de toegang tot instrumenten verder wordt versimpeld vanuit het perspectief van de gebruiker. Hoewel er in KP7 enige verbeteringen zijn aangebracht, horen wij nog steeds van veel gebruikers dat de hoge administratieve lasten voor deelname ertoe leiden dat men niet meer mee wil doen. Afname van administratieve lasten kan gerealiseerd worden door bijvoorbeeld meer gebruik te maken van een high trust-benadering, die Nederland zelf ook toepast.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven