21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen

nr. 102
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2005

Inleiding

Op 21 april jl. vond een Algemeen Overleg plaats ter voorbereiding van de informele bijeenkomst van EU handelsministers, dat door het Luxemburgse voorzitterschap werd georganiseerd op 24 april. Tijdens dat AO (21 501-30, nr. 100) kwam aan de orde dat er door de EU sinds kort wederom uitvoerrestituties worden gegeven om een deel van de overtollige hoeveelheid EU graan op de wereldmarkt af te zetten. Uw Kamer vroeg om een nadere toelichting op dit besluit en de procedures die hiervoor gelden binnen de Europese Unie.

Via deze brief informeren we u over de historie van de Gemeenschappelijke Marktordening voor granen, over de procedures zoals die gelden in de Europese Unie om tot dit soort besluiten te komen en over de huidige stand van zaken. Afsluitend volgen enkele meer algemene opmerkingen over de inzet van Nederland op dergelijke dossiers.

De Gemeenschappelijke Marktordening voor Granen

Sinds de vaststelling van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor Granen in 1967, bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van uitvoerrestituties. Bij opeenvolgende hervormingen van deze marktordening is dit instrument blijven bestaan. Zo kunnen thans op basis van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 20031 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen, restituties worden toegekend om uitvoer op basis van de op de wereldmarkt geldende prijzen mogelijk te maken. Deze worden vrijwel wekelijks, na openbare inschrijving vastgesteld en zijn universeel voor de hele EU. Op grond van internationale verbintenissen die de Europese Unie in WTO-verband is aangegaan, gelden op jaarbasis beperkingen voor het volume en voor het totale bedrag aan uit te betalen restituties. Zo geldt bijvoorbeeld voor het lopende seizoen (1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005) een kwantitatieve restrictie voor zachte tarwe van 14,438 mln ton (waarvan tot op heden ruim 2 miljoen ton met restitutie is geëxporteerd).

De procedure

Conform art. 25 van Verordening nr. 1784/2003 valt de bevoegdheid tot vaststelling van de restituties onder de bevoegdheid van de Europese Commissie. De Commissie wordt bij het vervullen van haar taak c.q. de tenuitvoerlegging van voornoemde verordening bijgestaan door het Comité van Beheer voor granen. Dit Comité van Beheer is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, meestal bijgestaan door een vertegenwoordiger van de uitvoerende organisatie (zoals voor Nederland het hoofdproductschap akkerbouw). Het Comité wordt voorgezeten door de Commissie en geeft, op voorstel van de Commissie, advies over maatregelen voor het beheer van de graanmarkten. Voor Nederland heeft het Ministerie van LNV de volledige verantwoordelijkheid voor deelname en standpuntbepaling in dit beheerscomité.

Concreet legt de Commissie (minimaal één keer per maand) aan het Comité van Beheer voor granen een voorstel voor om een restitutie vast te stellen (waarbij ook voorgesteld kan worden om de restitutie op nul te stellen). Ze geeft daarbij het niveau en de hoeveelheid aan. Het Comité stemt over elk voorstel en kan met een gekwalificeerde meerderheid van 231 van de 321 stemmen (Nederland heeft 13 stemmen) een positief advies of een negatief advies uitbrengen. Ook kan het voorkomen dat er geen advies wordt uitgebracht. In dat geval zijn er noch 231 stemmen voor noch 231 stemmen tegen. In de praktijk blijken echter bij stemming zelden tot nooit 231 stemmen tegen het voorstel te zijn. Dit betekent dat het Comité (bijna) altijd zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie hecht, waarna dit voorstel onmiddellijk van kracht wordt (en in het Publicatieblad van de EU wordt gepubliceerd). Wanneer het Comité geen advies uitbrengt wordt het voorstel eveneens onmiddellijk van kracht. Wanneer het comité echter een negatief advies uitbrengt, deelt de Commissie haar besluit onmiddellijk aan de Raad mede. Vanaf dat moment kan de Commissie de toepassing van de vastgestelde maatregelen met één maand opschorten: in die maand kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

De huidige stand van zaken

In het kader van de opeenvolgende hervormingen van de graanmarktordening (MacSharry, Agenda 2000, Mid-term Review 2003) is sinds 1992 het Europese beleid erop gericht om de prijzen van granen op de interne markt in verbinding te brengen met de graanprijzen op de wereldmarkt zodat het niet meer nodig is uitvoerrestituties te verlenen, of dat met fors lagere uitvoerrestituties kan worden volstaan.

In het seizoen 2003/2004 zijn wegens de krapte op de markt nauwelijks restituties uitbetaald, omdat als gevolg van ernstige en aanhoudende droogte de graanproductie zeer laag was en dus de prijzen hoog. Op dit moment wordt voor het seizoen 2004/2005, na veel aandringen van de lidstaten in Centraal Europa, zachte tarwe met restitutie uitgevoerd. Dit vanwege aanzienlijke productieoverschotten die worden veroorzaakt door de buitengewoon goede oogst – zowel binnen als buiten Europa – in combinatie met de voor de EU ongunstige euro-dollarkoersverhouding (de wereldmarkt voor granen rekent vooral in dollars) en de onvoldoende opslagcapaciteit met name in de Midden-Europese landen.

De afgelopen maanden is de Commissie conform de procedures regelmatig met voorstellen voor het verlenen van uitvoerrestitutie gekomen. Nederland heeft deze voorstellen gesteund of zich onthouden van stemming, afhankelijk van de voorgelegde argumentatie in het Commissievoorstel. Vooralsnog heeft Nederland niet tegengestemd omdat de bovengenoemde argumentatie van de Commissie door het ministerie van LNV wordt gedeeld. Ook speelt mee dat het niveau van restituties relatief beperkt is. Het betreft ongeveer € 3 à 5 per ton bij een gemiddeld prijsniveau in de EU van circa € 104 per ton voor zachte tarwe. Sommige landen verzoeken regelmatig om een hogere restitutie, een enkele lidstaat stemt om principiële redenen altijd tegen (verhoging van) restituties.

Het overschot in de lidstaten, in met name Centraal Europa, is een infrastructureel, logistiek en vooral ook een structureel probleem, dat niet simpel en snel weg te werken is door meer geld uit te geven aan restituties. Nederland is dan ook in het algemeen geen voorstander van een aanpak via uitvoerrestitutie om bestaande lokale problemen op te lossen. Om de eerder genoemde redenen besluit Nederland echter meestal om de voorstellen van de Commissie te steunen.

Afsluitend

Nederland steunt de EU inzet om in de lopende WTO-onderhandelingen uitvoerrestituties uit te faseren, waarbij de voorwaarde is gesteld dat andere exportbevorderende instrumenten door andere landen (exportkredieten, staatshandelsondernemingen en voedselhulp) op parallelle wijze worden aangepakt. Nederland streeft onveranderd naar totale afschaffing van exportsteun voor landbouwproducten – zoals verwoord in het Raamwerkakkoord – uiterlijk per 1 januari 2013 dan wel zoveel eerder als mogelijk. Afspraken tot uitfasering van exportsteun worden gemaakt in de bredere afwegingen van de lopende landbouwonderhandelingen in het kader van de Doha Ontwikkelingsagenda. Daarbij wordt ook gesproken over de voorwaarden die aan andere vormen van exportondersteuning gesteld worden, alsmede over de voorwaarden rondom markttoegang en interne steun.

De Nederlandse inzet blijkt ook bijvoorbeeld uit de onthouding van Nederland bij de stemming over exportsubsidies voor de varkenshouderij (TK 2004/2005, aanhangsel van de handelingen, nr. 1471) en de steun van Nederland tijdens de laatste LNV-raad (26 april jl.) aan het Deense verzoek om beëindiging van uitvoerrestituties voor slachtrunderen en de oproep in diezelfde Raad aan Commissaris Fischer-Boel om de uitvoerrestituties voor fokrunderen eveneens snel uit te faseren.

Wanneer Nederland tegenstemt, of zich onthoudt van stemming in de EU, zal onze stem echter niet altijd wijziging van het EU beleid tot gevolg hebben. Een flink aantal lidstaten kiest namelijk een behoudender lijn dan Nederland graag zou zien. Niet iedereen legt bij dit soort «beheersbesluiten» de link met de bredere handelspolitieke invalshoek. Een aantal landen loopt bij de uitvoering van het huidige beleid liever niet vooruit op de toekomstige ontwikkelingen of wil op voorhand nog geen eenzijdige concessies doen. Bovendien is het gebruik van deze vormen van exportrestituties thans nog toegestaan onder de huidige EU- en WTO regels, net zoals bepaalde praktijken onder de Farm Bill van de Verenigde Staten zijn toegestaan waarop wij als EU kritiek hebben.

Nederland acht het dan ook van groot belang dat we voor de onderhandelingen richting de Ministeriële Conferentie in Hongkong alles in het werk zetten om binnen de onderhandelingen over een landbouwakkoord tot ambitieuze en evenwichtige afspraken te komen op alle drie de pijlers van het landbouwpakket: interne steun, markttoegang en exportsteun, zoals afgesproken in het Raamwerkakkoord van juli 2004. Goede afspraken over landbouw, naast afspraken over NAMA en diensten, zijn essentieel voor een succesvolle afronding van de ronde.

Over deze en de verschillende andere elementen uit de Doha Ontwikkelingsagenda ontvangt u binnenkort een uitgebreidere brief, die u is toegezegd ter voorbereiding van het Algemeen Overleg dat staat gepland voor 2 juni a.s.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

De Minister van LNV kon tijdens de Landbouw- en Visserijraad op 27 juni 2003 met deze wijziging instemmen, als onderdeel van de Mid Term Review, zie hiervoor het verslag aan de Tweede Kamer (TK 2003/2004, 21 501-32, nr. 39).

Naar boven