21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen

nr. 100
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 26 mei 2005

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 21 april 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken over de agenda voor de informele bijeenkomst van EU-handelsministers op zondag 24 april 2005.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Douma (PvdA) vindt het merkwaardig dat de Kamer in formele setting met de staatssecretaris spreekt over een informele bijeenkomst van de EU-handelsministers. Hij gaat er echter vanuit dat deze informele bijeenkomst ook een voorbereiding is van de informele WTO-top van 25 handelsministers begin mei. Het is van groot belang dat er voortgang wordt geboekt met de lopende WTO-onderhandelingen. De kranten staan echter vol met berichten over handelsconflicten, bijvoorbeeld tussen Europa en de VS. Kan de staatssecretaris inzicht geven in de stand van zaken? Is er alleen sprake van een groeiend aantal conflicten of vinden ook de WTO-onderhandelingen voortgang? Gezien het feit dat bilaterale en regionale handelsakkoorden steeds meer de plaats innemen van overleg in de WTO en de Zuid-Europese landen en de VS pleiten voor nieuwe handelsbelemmeringen als gevolg van de textielexporten uit China, vreest de heer Douma dat de discussie over wereldhandel momenteel op een laag pitje staat. De lopende WTO-ronde kan alleen slagen als op het landbouwdossier forse stappen vooruit worden gezet. Wat is de stand van zaken? Hoe verhoudt de positie van de handelsministers zich tot die van de ministers van landbouw? Het baart de heer Douma zorgen dat de lobby van landbouworganisaties en de landbouwministers de WTO-onderhandelingen naar zich toe proberen te trekken. Hij benadrukt dat de bewindslieden die handel in hun pakket hebben, het voortouw hebben in de WTO-onderhandelingen. Het is niet de bedoeling dat de landbouwlobby probeert terug te krabbelen op hervormingsvoorstellen van EU-landen, bijvoorbeeld op het suikerdossier. De Europese landbouwuitgaven moeten nog verder worden teruggedrongen om tot een beter bod in het kader van de WTO-onderhandelingen te komen.

Zolang de wereldmarkt wordt verstoord door exportsubsidies, markttoegang niet goed is geregeld en er tariefescalatie bestaat, vragen ontwikkelingslanden terecht om ruimere mogelijkheden voor «special and differential treatment». Datzelfde geldt voor het verzoek van ontwikkelings-landen om «infant industries» tot ontwikkeling te kunnen brengen. Als «special and differential treatment» echter te ver wordt doorgevoerd, kan de «Zuid-Zuid»-handel worden belemmerd, lopen consumenten in het Zuiden het risico dat zij te hoge prijzen moeten betalen en kunnen sectoren worden afgeschermd die niet competitief zijn op de wereldmarkt. Hoe ziet de staatssecretaris de verhouding tussen de benodigde «special and differential treatment» en de risico's die deze aanpak met zich mee kan brengen? Mogelijk kan de staatssecretaris hierop in het kader van een toekomstig overleg uitgebreider ingaan.

De heer Douma maakt zich zorgen over de opmars van wederkerigheid in de WTO en regionale en bilaterale handelsconferenties, bijvoorbeeld met betrekking «special and differential treatment» en de lijst met gevoelige producten. In de onderhandelingen over Economic Partnership Agreements (EPA's) lijken bovendien de Singapore issues op de agenda te staan. De heer Douma benadrukt dat het hier om een ontwikkelingsronde gaat waarbij de belangen van ontwikkelingslanden voorop moeten staan. Het kabinet heeft zich terecht kritisch opgesteld tegenover het voorliggende voorstel van de Raad voor Concurrentievermogen. Ook in dat dossier wordt onvoldoende tegemoet gekomen aan de gerechtvaardigde belangen van ontwikkelingslanden. Waar gaat de kritiek van het kabinet toe leiden?

De heer Vendrik (GroenLinks) beschouwt een informele raad als een gelegenheid voor bewindslieden van diverse lidstaten om te onderwerpen agenderen. Hij is van mening dat de WTO-onderhandelingen voluit vanuit perspectief van de afspraken in Doha worden gevoerd. Dit betekent dat handel dienstig moet zijn aan ontwikkeling, in het bijzonder de Millennium Development Goals en dat ontwikkeling de toetssteen moet zijn voor alle afspraken op alle dossiers. Kritiek op de EU over het gestand doen van de beloften uit 2001 blijft op zijn plaats.Op 3 februari 2005 heeft er een algemeen overleg plaatsgevonden met de minister van LNV. Desgevraagd antwoordde de minister van LNV over de relatie tussen het EU-landbouw-beleid en de WTO-onderhandelingen dat de EU-commissaris de WTO-onderhandelingen zal ingaan met de boodschap dat de EU wat betreft landbouw voldoende concessies heeft gedaan. Het is nu eerst aan andere handelsblokken als de VS en de Cairnsgroep om concessies te doen. Als niet wordt voldaan aan de voorwaarde van parallelliteit, dan zal Europa zijn exportrestituties niet afbouwen in het voorgenomen tempo, aldus de minister van LNV. Aangezien de regering-Bush geen plannen heeft om te bezuinigen op landbouwuitgaven voor gesubsidieerde export, is de consequentie van de uitspraak van de minister van LNV dat er op de WTO-conferentie in Hongkong op dit dossier geen vooruitgang kan worden geboekt. Dit betekent dat de Doha-afspraken worden geschonden. De heer Vendrik is zeer verbaasd over het standpunt van de minister van LNV en vraagt zich af of dit ook het kabinetsstandpunt is. Kan de staatssecretaris hierover opheldering geven?

Hopelijk benut de staatssecretaris zondag de gelegenheid om te zeggen dat de EU moet doorgaan met de afbouw van exportsubsidies en inkomenssteun. De heer Vendrik verkeerde in de veronderstelling dat iedereen vindt dat vormen van handelsverstorende exportsteun en inkomenssteun zo snel mogelijk moeten worden afgebouwd, ongeacht de inzet van de VS en de Cairnsgroep. Het standpunt van de minister van LNV klemt des te meer, omdat vooral landbouwsteun die rechtstreeks of indirect leidt tot lagere prijzen voor Europese producten op de wereldmarkt, een springend punt is op de agenda van ontwikkelingslanden. Naar verwachting zullen de Europese graanoogsten komend jaar toenemen waardoor opnieuw overschotten zullen ontstaan. Er ligt een voorstel in Brussel om die overschotten op te kopen, waarna de producten worden gedumpt op de wereldmarkt. Zal de Nederlandse regering dit voornemen van de Europese Commissie steunen? De minister van LNV onderzoekt in hoeverre «non-tradeconcerns», bijvoorbeeld met betrekking tot dierenwelzijn, WTO-proof zijn. Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat de Kamer dit onderzoek vóór 2 juni 2005 krijgt? «Special and differential treatment» is voor veel ontwikkelingslanden een cruciaal punt en daarom moet dit onderwerp hoog op de agenda staan. Hoe hoog staat dit punt op de agenda van de EU? Krijgt de heer Mandelson de opdracht mee om dit vanuit Europa krachtig te bevorderen en in de geest van de Doha-afspraken te handelen? «Special and differential treatment» krijgt bij de EPA-onderhandelingen te weinig politieke prioriteit, want bij deze onderhandelingen gaat het uitsluitend om handelsliberalisatie. Ontwikkelingslanden mogen zich op dat punt geen uitzonderingen meer permitteren.

Is het reëel dat de Nederlandse regering wacht op voldoende biedingen ten aanzien van het GATS-dossier? Gaan de bewindslieden daar zondag een hard punt van maken? Of kan worden vastgesteld dat het niet goed lukt met GATS en dat Europa er voorlopig maar niet zo hard aan moet trekken? De heer Vendrik benadrukt dat de meeste ontwikkelingslanden niets aan het GATS-dossier hebben, omdat zij zich richten op landbouw en niet op diensten.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD) pleit ervoor dat Economische Zaken het voortouw houdt bij de WTO-onderhandelingen. Kan de staatssecretaris aangeven welke concrete belangen van het Nederlandse bedrijfsleven bij de WTO-onderhandelingen in het geding zijn?Het vervallen van de textielquota per 1 januari 2005 leidt tot grote verschuivingen in de internationale textielhandel en de textielproductie. Binnen de EU leidt dit tot tegengestelde belangen, aangezien productielanden in Zuid- en Oost-Europa om protectie vragen, terwijl exportlanden in Noord-Europa belang hebben bij openheid. Nederland moet terughoudend zijn met vrijwaringsmaatregelen tegen de Chinese textielindustrie. De cijfers over de eerste maanden van 2005 zijn nog te voorlopig om van structurele importstijgingen te spreken. Bovendien zijn is er in Nederland geen sprake van negatieve werkgelegenheidseffecten als gevolg van grotere importen. Integendeel: er is meer import en meer contractproductie mogelijk. Plotselinge vrijwaringsmaatregelen zullen de onzekerheid in de markt bovendien sterk vergroten, omdat goederenpartijen onder verscheping of partijen waarvoor de productieopdracht al is gegeven, niet meer geïmporteerd kunnen worden of opeens veel duurder worden. De farmaceutische industrie kampt nog steeds met problemen met betrekking tot de bescherming van octrooien. Wordt er gewerkt aan een oplossing?

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris licht toe dat de handelsministers geen eigen Europese Raad hebben. Handelsonderwerpen komen meestal in de RAZEB aan de orde waarin de ministers van Buitenlandse Zaken bij elkaar komen. Daarom komen de handelsministers bijeen tijdens een informele raad voorafgaand aan de RAZEB. Tijdens deze bijeenkomst kunnen handelsministers onderwerpen agenderen en met elkaar overleggen. Er worden echter geen besluiten genomen. De voorgestelde gespreksonderwerpen voor 24 april 2005 zijn de WTO-ronde, textiel en de topconferenties met Rusland en de VS. De staatssecretaris verwacht dat er bovendien zal worden gesproken over de OESO-top van 4 en 5 mei 2005 in Parijs. Op basis van het raamwerkakkoord van afgelopen zomer wordt in Genève onderhandeld in het kader van de WTO. De onderhandelingen zijn echter wat naar de achtergrond geschoven door verkiezing van een nieuwe directeur-generaal. In het belang van de voortgang die moet worden geboekt in de aanloop naar Hongkong, is het te hopen dat er binnenkort een krachtige directeur-generaal aantreedt. Het groeiende aantal handelsconflicten is een teken van een zich verder integrerende wereldhandel. Als gevolg van toenemende integratie moeten conflicten worden uitgevochten. De discussie over textiel is opgelaaid omdat Europa belemmeringen heeft opgeheven voor Chinese textielimport en Europese textielproducenten ondervinden hiervan last. De conflicten tussen Europa en de VS zijn eveneens het gevolg van de integrerende wereldhandel. Deze conflicten worden nog versterkt doordat er sprake is van transitie van politiek leiderschap. Er is een nieuwe Eurocommissaris aangetreden, terwijl binnenkort een nieuwe Amerikaanse handelsminister wordt benoemd. In zo'n overgangsfase proberen vertrekkende leiders hun doelen nog bereiken, terwijl nieuwe leiders hun stempel op de portefeuille willen drukken. Bestaande conflicten kunnen hierdoor oplaaien. Het is van groot belang dat grote handelsblokken als de VS en de EU leiderschap tonen in de aanloop naar Hongkong door ruimte te geven aan andere landen, zodat ook zij hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. De G20 heeft in Cancun aan invloed gewonnen en deze invloed is in juli vorig jaar omgezet in verantwoordelijkheid. In de G20 zijn uiteenlopende belangen vertegenwoordigd. De G20 richt zich momenteel vooral op landbouw. Over andere onderwerpen neemt de G20 nauwelijks standpunten in, omdat individuele landen hun uiteenlopende standpunten niet krijgen afgestemd binnen de G20. Het voordeel van deze pluriforme situatie is dat hierin het nodige kan worden bereikt met onderhandelen. Als er maar twee standpunten zijn, is het een kwestie van toegeven of niet.

Er moet recht worden gedaan aan de afspraken die in Doha zijn gemaakt. Deze WTO-ronde wordt niet afgesloten in Hongkong, maar het is wel de bedoeling om daar afspraken te maken waarmee voortgang kan worden geboekt. De staatssecretaris hoopt dat de ronde in 2006 kan worden afgesloten. Dit betekent dat er afspraken moeten worden gemaakt over modaliteiten voor landbouw en industrietarieven, dat er voldoende kwalitatief goede aanbiedingen moeten zijn voor verruiming van markttoegang in de dienstensector en dat de eerste teksten klaar moeten zijn ter verbetering van de WTO-regels, vooral betreffende de facilitering van handel. De EU-lijst met «sensitive products» moet kort zijn en alleen producten bevatten waarvoor het er echt toe doet. Voor ontwikkelingslanden belangrijke producten moeten zoveel mogelijk worden ontzien.

De verhouding tussen de bewindslieden van EZ en de minister van LNV is goed. In Nederland bestaat overeenstemming over wat er in de Doha-ronde moet worden bereikt. Dat neemt niet weg dat er sprake is van nuanceverschillen omdat de bewindslieden van EZ en de minister van LNV vanuit andere verantwoordelijkheden opereren. In andere landen staan de ministers van landbouw en handel echter veel verder uit elkaar. Het is bovendien het goed recht van pressiegroepen om voor hun individuele belangen op te komen. Het kabinet moet de verschillende belangen dan ook goed afwegen. Minister Veerman is het met de staatssecretaris eens dat Nederland veel te winnen heeft bij handelsliberalisatie, omdat de Nederlandse landbouw grotendeels is ingesteld op de export van niet-gesubsidieerde producten.

Het voortouw bij de WTO-discussie ligt terecht bij het ministerie van EZ. Dat neemt niet weg dat de bewindslieden van bijvoorbeeld LNV, Ontwikkelingssamenwerking, Milieu en SZW een mening over de WTO hebben, omdat de discussie hun beleidsterreinen raakt. De koepelbrief die de Kamer voor het AO van 2 juni 2005 krijgt, is dan ook mede namens andere bewindslieden geschreven door de bewindslieden van EZ. De afweging van alle belangen en de totale inzet van Nederland is in handen van EZ.

De Landbouwraad stelt dat de EU zijn huiswerk heeft gedaan en dat het onderhandelingsresultaat in de WTO niet mag leiden tot verdere hervormingen. Nederland is voorstander van een ambitieus programma en heeft al belangrijke stappen gezet in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Met betrekking tot het suikerdossier is het EU-standpunt dat de suikermarkt moet worden herzien. In WTO-verband moet vervolgens onderhandeld over de looptijd van de uitfasering van exportsteun voor suiker. Nederland is van mening dat de einddatum 2013 moet zijn.

Met het aanbod van uitfasering van EU-exportsubsidies zijn de WTO-onderhandelingen vorig jaar vlot getrokken. Als voorwaarde heeft de EU echter gesteld dat de VS soortgelijke maatregelen zouden treffen. Nu de VS nog niet voldoende aan die voorwaarde tegemoet zijn gekomen, is het zaak dat de EU druk op de ketel houdt om de VS ook een stap te laten zetten. Het zou daarom onverstandig zijn als de EU zou zeggen dat de volgende stap, ook bij het uitblijven van maatregelen van de VS, alleen wordt gezet.

In het kader van de afbouw van exportsubsidies wordt gewerkt aan de uitwerking van disciplines voor exportkredieten en voedselhulp. Voorts wordt binnen de landbouwonderhandelingen gewerkt aan een invulling van de formule voor de afbouw van tarieven, waarbij het de bedoeling is dat de hoge tarieven sneller worden afgebouwd dan de lage tarieven. Er zijn nog geen concrete resultaten geboekt, omdat het nog voornamelijk om de technische voorbereidingen gaat. Naar verwachting zullen de eerste politieke teksten in juli 2005 verschijnen. Op basis van deze teksten kan er op politiek niveau worden onderhandeld.

Het EU-Beheerscomité Granen heeft besloten om conform de EU-regels en de huidige WTO-regels beperkte en tijdelijke exportsubsidies voor graan te verstrekken. De staatssecretaris meent dat deze beslissing, waarvoor instemming van de lidstaten is vereist, al enige tijd geleden is genomen. In het kader van de lopende WTO-onderhandelingen en het langetermijnstreven van de EU vindt de staatssecretaris dit een ongelukkig besluit. Daarom is het ook van belang dat de verplichting om alle vormen van exportsteun af te schaffen snel wordt vastgelegd in de WTO. Omdat dit besluit via de normale regels is genomen, was er echter weinig discussie over mogelijk. Desgevraagd zegt zij de Kamer een gezamenlijke brief van EZ en LNV toe over dit besluit van het EU-Beheerscomité Granen. Indien de lidstaten nog met het besluit moeten instemmen, krijgt de Kamer deze brief vóór dit moment.

Het kabinet is op 20 april 2005 door de Commissie geïnformeerd over een voorstel voor een nieuw EU-aanbod dat de dienstenonderhandelingen weer vlot moet trekken. Het voorstel bevat een aantal verbeteringen ten aanzien van het oude aanbod. De Kamer ontvangt zo spoedig mogelijk informatie over dit aanbod. Voorts is de staatssecretaris van plan om het aanbod vertrouwelijk ter inzage te leggen in de Tweede Kamer.

Het openen van de dienstenmarkt is niet alleen in het voordeel van de EU, want ook een aantal opkomende ontwikkelingslanden zijn hierbij gebaat. Het is lastig dat de WTO een erg ruime definitie hanteert van «ontwikkelingsland», zodat niet alleen de allerarmste landen onder de definitie vallen, maar ook opkomende ontwikkelingslanden. Verschillende groepen ontwikkelingslanden kunnen namelijk zeer tegenstrijdige belangen hebben. De staatssecretaris is dan ook voorstander van meer differentiatie tussen de ontwikkelingslanden. Ook meer «Zuid-Zuid»-handel zou voor opkomende ontwikkelingslanden een winstpunt zijn en grensoverschrijdend dienstenverkeer bevorderen.

Het kabinet staat nog steeds kritisch ten opzichte van het voorstel voor een nieuw Algemeen Preferentieel Stelsel. Nederland is van mening dat het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) ambitieuzer moet zijn. De staatssecretaris wil een zo groot mogelijke markttoegang voor ontwikkelingslanden scheppen. Veel landen hebben onder het oude APS-systeem niet volledig gebruik gemaakt van hun mogelijkheden, omdat de regeling te ingewikkeld was. Het nieuwe APS-systeem moet daarom eenvoudiger zijn, zodat de betreffende landen meer gebruik maken van hun mogelijkheden. Het Commissievoorstel stelt op beide dimensies enigszins teleur. Gezien de verschillende belangen binnen de EU zal het APS misschien iets ambitieuzer geformuleerd kunnen worden, maar een zeer groot resultaat valt niet te verwachten. Dat neemt niet weg dat Nederland met een aantal medestanders zal blijven vechten voor verruiming van de productdekking van de APS-landen, verhoging van de preferentiële korting en bredere toepasbaarheid van de stimuleringsmaatregel voor duurzame ontwikkeling. Voorts zijn de criteria wanneer een land een APS-land is, onderwerp van discussie.

«Special and differential treatment» is een krachtig instrument om van deze WTO-ronde een ontwikkelingsronde te maken. Er wordt echter te veel aandacht besteed aan «special» en te weinig aan «differential», omdat de verschillen tussen ontwikkelingslanden te weinig in ogenschouw worden genomen. De staatssecretaris beaamt dat «special and differential treatment» voor Nederland hoge politieke prioriteit heeft. Ook bij de EPA's staan flexibiliteit en andere ontwikkelingsonderwerpen hoog op de agenda. Overigens is de staatssecretaris van mening dat zoveel mogelijk moet worden geregeld in het multilaterale systeem van de WTO, omdat bij regionale akkoorden vaak het recht van de sterkste geldt. Als de WTO een onderwerp daarentegen niet snel genoeg regelt, kan dit misschien beter in een regionaal akkoord gebeuren. Als je landen de kans geeft om «infant industries» te beschermen totdat zij tot wasdom komen, bestaat het risico dat zo'n land industrieën opbouwt die niet competitief op de wereldmarkt zullen zijn. De staatssecretaris zal in de aanloop naar het algemeen overleg van 2 juni 2005 over de WTO uitgebreider ingaan op haar visie op «special and differential treatment».

Tijdens de onderhandelingen met China over toetreding tot de WTO zijn een aantal afspraken gemaakt, waaronder markttoegang voor Chinees textiel in onder andere Europa. China zou op zijn beurt het patent- en octrooirecht op orde zou brengen en kopieerders aanpakken. China boekt vooruitgang en dat betekent dat Europa zich ook aan de afspraak moet houden door markttoegang te verlenen voor Chinees textiel. Onderdeel van de afspraak is dat het mogelijk is om in te grijpen als de importen vanuit China enorm stijgen. Of dit het geval is, valt nog niet te zeggen, omdat de cijfers over 2005 nog niet binnen zijn. Bovendien verwacht China dat de importen begin 2005 zullen stijgen, omdat handelaren 1 januari 2005 hebben afgewacht. Daarna zal de import afvlakken. Tot nu toe zijn er in Nederland geen negatieve werkgelegenheidseffecten waargenomen. Aangezien Nederland een grote importeur van textiel is en veel exporteert naar China, is Nederland gebaat bij goedkopere import vanuit China. De staatssecretaris zal tijdens de informele bijeenkomst dan ook pleiten voor terughoudendheid bij het opleggen van eenzijdige handelsbelemmeringen ten aanzien van Chinees textiel.

De problemen met de farmaceutische industrie moeten in EU-verband worden aangepakt. Nederland zal er echter goed op blijven letten. De staatssecretaris zal de Kamer op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen. Er is een analyse gemaakt van de concrete belangen van Nederlandse bedrijven in de WTO. Deze zal in de koepelbrief voor 2 juni worden meegenomen. Omdat Nederland een handelsnatie is, heeft Nederland te winnen bij handelsliberalisatie, vooral met betrekking tot landbouw en diensten. Deze Nederlandse belangen moeten goed over het voetlicht worden gebracht om tegenwicht te bieden aan de defensieve belangen van enkele andere lidstaten.

Weliswaar is de EU bezig met «non-tradeconcerns», maar dit onderwerp vindt weinig weerklank in de rest van de wereld. De staatssecretaris zal informeren naar het onderzoek dat de minister van LNV hiernaar uitvoert. Als het onderzoek op tijd gereed is, dan zal het voor 2 juni 2005 naar de Kamer worden gestuurd.

De voorzitter merkt op dat de volgende toezeggingen zijn gedaan:

– de Kamer krijgt een brief met de stand van zaken inzake de beperkte en tijdelijke exportsteun voor graan;

– de staatssecretaris zal zo spoedig mogelijk vertrouwelijke informatie verschaffen over het nieuwe EU-aanbod inzake diensten;

– in de koepelbrief zal een uitgebreide visie worden opgenomen ten aanzien van «special and differential treatment», «Zuid-Zuid»-handel en «infant industries».

– voorts zal in de koepelbrief worden ingegaan op de concrete belangen van het Nederlandse bedrijfsleven bij de WTO;

– het onderzoek naar non-tradeconcerns in het kader van de WTO zal, zodra het is voltooid, naar de Kamer worden gestuurd.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Hofstra

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD), Jonker (CDA).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Weekers (VVD), Van Dijk (CDA).

Naar boven