Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 21501-20 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 21501-20 nr. B |
Vastgesteld 25 april 2013
De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft de minister van Economische Zaken op 28 februari 2013 een brief gestuurd met het verzoek de documenten die de Kamer dit voorjaar aangeboden dienen te worden in het kader van het Europees Semester, gegeven de strakke deadlines en het vergaderritme van de Eerste Kamer, op een zodanig moment aan te bieden dat de mogelijkheid bestaat daarover – desgewenst – nog met het kabinet in overleg te treden.
De minister heeft op 23 april 2013 gereageerd.
De vaste commissie voor Economische Zaken1 brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, W. de Boer
Den Haag, 28 februari 2013
Onlangs heeft de Eerste Kamer voorlichting gevraagd aan de Raad van State omdat deze Kamer haar medewetgevende en controlerende taak onder druk ziet komen staan door de toenemende mate van Europese coördinatie en de afnemende mate van vrijblijvendheid van het Europees Semester. In de voorlichting inzake de verankering van de democratische controle bij de hervormingen in het economische bestuur in Europa ter bestrijding van de economische en financiële crisis heeft de Raad van State onder meer het volgende opgemerkt: «Concreet betekent dit dat de betrokkenheid van het parlement bij de inbreng van de regering in het Europees Semester zou moeten worden verbeterd. Het Europese Semester in het bijzonder leidt ertoe dat de begrotingscyclus een ander ritme krijgt dan tot nu toe gebruikelijk was. Met name is van belang dat de regering reeds in het voorjaar een stabiliteitsprogramma bij de Europese Commissie moet aanleveren. De politieke besluitvorming over de begroting van het volgende jaar wordt dus in belangrijke mate verlegd van het najaar naar het voorjaar. De behandeling van de wetsvoorstellen tot vaststelling van de begrotingen (en de bijbehorende voorstellen, zoals het Belastingplan) hebben daarmee, wat de hoofdlijnen betreft, meer het karakter gekregen van de uitwerking en formalisering van al vastgelegde afspraken. De gang van zaken rond de begrotingen voor 2013 (met name rond het Lenteakkoord) is hiervan een eerste voorbode. De betekenis van de presentatie van de begrotingen voor het volgende jaar, die op de derde dinsdag van september plaats vindt, neemt daardoor af. Verwacht mag worden dat deze trend zich in versterkte mate zal voortzetten. De wijze waarop de afzonderlijk lidstaten deze verschuiving in hun nationale begrotingsprocessen incorporeren, is een nationale keuze. Het verdient naar het oordeel van de Afdeling aanbeveling dat de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal bij het uitoefenen van hun medewetgevende en controlerende taken rekening houden met deze verschuiving van de begrotingscyclus en daarover afspraken maken met de regering»
De Eerste Kamer beraadt zich momenteel op welke wijze en in welke mate zij betrokken wil zijn bij de totstandkoming van de stabiliteits- en hervormingsprogramma's die het kabinet jaarlijks naar de Europese Commissie moet sturen. Intussen is het Europees Semester met betrekking tot begrotingsjaar 2014 al een eind op streek.
Voor wat betreft de documenten die de Kamer dit voorjaar aangeboden dienen te worden in het kader van het Europees Semester wil de Kamer u verzoeken, gegeven de strakke deadlines en het vergaderritme van de Eerste Kamer, deze op een zodanig moment aan te bieden dat de mogelijkheid bestaat daarover – desgewenst- nog met het kabinet in overleg te treden.
Een gelijkluidende brief zond ik heden aan de minister van Financiën.
De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, G.J. de Graaf
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2013
Namens het kabinet stuur ik u het Nederlandse Nationaal Hervormingsprogramma 2013 in het kader van het Europees Semester van economische en budgettaire beleidscoördinatie. Specifiek gaat het Nationaal Hervormingsprogramma 2013 in op de wijze waarop het kabinetsbeleid invulling geeft aan de landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland en de doelen van de Europa 2020-strategie. Het Nationaal Hervormingsprogramma wordt eind april ingediend bij de Europese Commissie. De Europese Commissie beoordeelt het Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) en doet eind mei een voorstel aan de Raad voor landenspecifieke aanbevelingen die aansluiten bij de actuele situatie in Nederland. Bovendien ga ik met deze brief in op het diepteonderzoek van de Europese Commissie naar macro-economische onevenwichtigheden in Nederland.
Elke dag ondervinden burgers en bedrijven de gevolgen van de economische crisis. In veel opzichten is dit geen «normale» economische crisis. Het herstel na een financiële crisis vergt een lange adem. Daarbij hebben onomkeerbare processen zoals de vergrijzing en de noodzaak om duurzamer te consumeren en produceren, grote invloed op onze welvaartsontwikkeling. Het zijn uitdagingen waarvoor het noodzakelijk is om actie te ondernemen. Dat doet het kabinet met het uitvoeren van de economische agenda, mede op basis van het onlangs gesloten akkoord met de sociale partners. Met deze maatregelen sluiten we aan op de landenspecifieke aanbevelingen en de door de Europese Commissie geadresseerde onevenwichtigheden. De in het Nationaal Hervormingsprogramma genoemde maatregelen op het gebied van arbeidsparticipatie en werkgelegenheid zijn als zodanig het banenplan van het kabinet2.
Allereerst schets ik de uitdagingen voor de Nederlandse economie op korte en lange termijn (paragraaf 1). Met het oog op deze ontwikkelingen voert het kabinet een economische agenda uit gericht op een robuust herstel en versterking van het verdienvermogen van de economie. Dat doen we door het op orde brengen van balansen van huishoudens, banken en de overheid, zodat er een gezonde financiële basis is voor herstel (paragraaf 2).
Met een op lange termijn krimpende beroepsbevolking zullen we bovendien meer nadruk moeten leggen op andere bronnen van groei: innovatie en arbeidsproductiviteit. Dat vraagt om het wegnemen van belemmeringen om te ondernemen en te investeren en het aanjagen van innovatie. Instituties op de arbeidsmarkt, zorg en woningmarkt worden daarom hervormd om de wendbaarheid van de economie te vergroten (paragraaf 3). Betere prestaties, ook in semi-publieke sectoren, leveren burgers en bedrijven meer waar voor hun geld. Met het oog op de toekomst is het bovendien noodzakelijk om sober en doelmatig met schaarse middelen en mensen om te gaan. Door kennis, innovatie en ondernemerschap te stimuleren, leggen we een voedingsbodem voor nieuwe ideeën en kunnen we de groeimarkten van de toekomst aanboren (paragraaf 4).
Voor het uitvoeren van een dergelijke ambitieuze agenda is breed, maatschappelijk draagvlak onontbeerlijk. Het kabinet zoekt daarom actief de dialoog met de Staten-Generaal en met de sociale partners. We gaan verder met de vereende krachten waarmee de sterke fundamenten van Nederland zijn opgebouwd. De afspraken die het kabinet en de sociale partners hebben gemaakt, kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van vertrouwen. Wanneer zich dat materialiseert in hogere economische groei en werkgelegenheid dan kan dat ook de extra bezuinigingsopgave voor 2014 beperken. Ook met andere brede akkoorden zoals het Techniekpact en het Nationale Energieakkoord kunnen kabinet, parlement, werknemers, werkgevers en maatschappelijke organisaties gezamenlijk de crisis overwinnen.
Er zijn maar weinig landen ter wereld met een betere uitgangspositie dan Nederland. In bevolkingsomvang zijn we het 61ste land ter wereld. Toch is Nederland mondiaal de vijfde exporteur, op het gebied van agro-export zelfs de op een na grootste. De Nederlandse economie behoort tot de meest concurrerende ter wereld volgens de ranglijst van het World Economic Forum. Nederlandse werknemers zijn zeer productief. Het universitaire stelsel scoort goed op gerenommeerde ranglijsten als de The Times Higher Education World University Rankings en met Eindhoven hebben we één van de slimste regio’s ter wereld binnen onze landsgrenzen. De Europese Commissie rekent Nederland tot de vijf meest innovatieve economieën van de EU. Dankzij onze goede infrastructuur, bereikbaarheid via de Rotterdamse haven en Schiphol en high trust samenleving is Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats voor internationale bedrijven. Het nuchtere feit is dat Nederland een van de welvarendste landen van de wereld is. In de Europese Unie hoeven we alleen Luxemburg voor te laten gaan.
Deze sterke positie toont dat de fundamenten van de Nederlandse economie op orde zijn. Vanwege deze fundamenten stelde het IMF recent dat er in ons land ruimte is voor meer optimisme. Maar dit betekent niet dat Nederland achterover kan leunen. Zo heeft de financiële crisis kwetsbaarheden in de balansen van Nederlandse huishoudens, banken en de overheid blootgelegd.
Bovendien vraagt een vergrijzende samenleving dat we met minder mensen meer werk zullen moeten verrichten. De noodzaak om onze consumptie en productie te verduurzamen doet tevens een groot beroep op het innovatievermogen van onze economie.
Balansherstel drukt op korte termijn groei...
De Nederlandse economie klimt moeizaam uit het dal. Sinds 2008 blijft de groei achter bij omringende EU-landen. Zo is de werkloosheid sinds medio 2008 verdubbeld van 3,7% van de beroepsbevolking naar 8,1% in maart 2013. In internationaal opzicht is ons werkloosheidspercentage nog altijd laag, maar de versnelling van de werkloosheid is zorgelijk. Alleen al in de afgelopen drie maanden raakten ruim 70 duizend personen hun baan kwijt. Meer huishoudens zitten in de schulden. Het aantal faillissementen dat maandelijks wordt uitgesproken, is op het hoogste punt sinds drie decennia.
Het kwakkelende herstel is terug te voeren op binnenlandse factoren. Nu duidelijk is dat oude schuldniveaus niet houdbaar zijn, brengen huishoudens, banken en overheden hun financiën langzaam terug in evenwicht. De afgelopen vier jaar hebben consumenten hun bestedingen teruggeschroefd en bedrijven investeringen verminderd. Nederland verkeert sinds 2008 in een balansrecessie. Een recessie waarin sprake is van een negatieve wisselwerking tussen de financiële sector, de woningmarkt, pensioenen en andere delen van de reële economie3.
De Nederlandse economie is door het aangaan van hoge schulden gevoelig geworden voor financiële schokken. Dit is goed zichtbaar op de woningmarkt. De Europese Commissie concludeert dan ook in het diepteonderzoek dat de hoge private schuld gerelateerd aan de woningmarkt een onevenwichtigheid vormt binnen de Nederlandse economie. Sinds medio jaren ’90 zijn de woningprijzen en hypotheekverstrekking in een opwaartse spiraal gekomen. Gerealiseerde vermogenswinsten leidden toen tot stevige en naar nu blijkt niet-houdbare consumptiegroei. Nu dalen de huizenprijzen, maar de hoge hypotheekschulden blijven staan. Huishoudens passen hun consumptie aan op dit vermogensverlies. Al met al is ongeveer de helft van de consumptiedaling sinds 2008 te wijten aan de dalende huizenprijzen4. Men voelt zich minder rijk en er is minder overwaarde die kan worden ingezet voor consumptiedoeleinden. Inmiddels hebben circa 1 miljoen huishoudens meer hypotheekschuld dan woningwaarde5.
De opgelopen hypotheekschulden hebben ook hun weerslag op de balansen van banken. Er is sprake van een zogenoemd financieringsgat. Nederlanders sparen weliswaar veel, maar dit is in grote mate verplicht via het pensioenfonds.
De Nederlandse deposito’s zijn ongeveer even hoog als in andere landen, maar hiermee kan niet de relatief grote Nederlandse bankensector volledig worden gefinancierd. Als gevolg hiervan zijn Nederlandse banken meer dan in andere landen afhankelijk van de internationale kapitaalmarkt. Financiering op de internationale kapitaalmarkt heeft veelal een korte looptijd en is daarom minder stabiel dan financiering met spaartegoeden. Banken zullen daarom de omvang van hun activa of de looptijd van hun financiering moeten aanpassen om liquiditeitsrisico’s te verkleinen. Tevens hebben een aantal spelers de Nederlandse hypotheekmarkt verlaten. Deze elementen – minder stabiele marktfinanciering, de noodzakelijke tendens om bankbalansen te verkleinen en de afname van concurrentie op de hypotheekmarkt – hebben bijgedragen aan hogere hypotheekrentes. De hogere hypotheekrentes hebben vervolgens weer een drukkend effect op de huizenprijzen.
Bovendien brengen Nederlandse banken hun kapitaalpositie op orde. Op korte termijn kan de kredietverstrekking aan bedrijven hierdoor in de knel komen. Volgens De Nederlandsche Bank wordt vooral het midden- en kleinbedrijf geconfronteerd met het aangescherpte kredietbeleid van banken.
Ook zijn pensioenfondsen in de huidige, uitzonderlijke situatie van forse dekkingstekorten genoodzaakt om maatregelen te nemen. Om de dekkingsgraden te herstellen moeten fondsen korten op de uitkeringen of de premies verhogen. Dat zet de bestedingen van huishoudens, zowel werkend als gepensioneerd, verder onder druk.
Vergrijzing tempert het groeipotentieel op lange termijn...
Daarbij moeten we er rekening mee houden dat een vergrijzende samenleving de komende decennia een relatief groter en ander beslag op de arbeidsmarkt legt. De vergrijzing zal via een afname van het arbeidsaanbod direct impact hebben op de groei van het bbp. Bovendien neemt als gevolg van de veranderende consumptievoorkeuren van een vergrijzende samenleving ook de vraag naar niet-importeerbare goederen of diensten sterk toe. Behalve zorg, consumeren ouderen ook relatief veel binnenlands geproduceerde diensten zoals persoonlijke dienstverlening en woondiensten6. Het aandeel van op het binnenland gerichte sectoren wint daarmee aan belang in de economie7. Juist in deze sheltered sectoren is de productiviteitsontwikkeling doorgaans laag, wat de noodzaak voor versterking van de binnenlandse dynamiek onderstreept.
Dit is ook van belang voor het exporterende bedrijfsleven, omdat door de grotere nadruk op de binnenlandse consumptie, exporterende sectoren moeilijker aan personeel kunnen komen. Dit kan leiden tot stijgende lonen en daarmee aantasting van de internationale concurrentiepositie.
...en de transitie naar een duurzame economie vergt een grote inspanning
Onze concurrentiepositie en welvaartsgroei zijn alleen houdbaar als de hulpbronnen waarop de welvaart is gebaseerd, voor toekomstige generaties beschikbaar blijven. Immers, schoon water, lucht en bodem zijn van groot belang voor onze economie en welvaart. De transitie naar een groenere economie vergt substantiële inspanningen door markt en overheid, waarbij een groot beroep wordt gedaan op het innovatieve vermogen van de economie.
Bovenstaande ontwikkelingen -financieel, maatschappelijk, ecologisch- stellen ons voor meerdere uitdagingen. Namelijk: hoe blijven we concurrerend op de wereldmarkt en hoe houden we onze collectieve voorzieningen betaalbaar? Het is altijd de kracht van Nederland geweest om ons aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen. Door maatregelen met groot maatschappelijk draagvlak te nemen. Door afspraken te maken die mensen weer vertrouwen geven in de toekomst van onze economie. Dat vertrouwen kan de bestedingen en investeringen in ons land ondersteunen en daarmee de zo noodzakelijke economische groei. Door met creativiteit, lef en nuchterheid in te spelen op veranderende omstandigheden kunnen we kansen verzilveren op de wereldmarkt.
Het herstructureren van financiële balansen is geen makkelijk proces, maar wel een noodzakelijke stap voor robuust economisch herstel. Het kabinet spant zich in om dit aanpassingsproces zo goed mogelijk te accommoderen voor ondernemers en burgers.
In de eerste plaats hebben we maatregelen getroffen om de hoge hypotheekschulden op een verantwoorde wijze af te bouwen. Dit gebeurt geleidelijk, om de neerwaartse dynamiek op de koopwoningmarkt te beperken. De prikkels om hoge hypotheekschulden aan te gaan en aflossing uit te stellen worden flink verminderd. Hiermee beogen we op termijn de schulden van huishoudens te verlagen, de restschuldproblematiek structureel te verkleinen en de financierbaarheid van de hypotheekportefeuille te vergroten. Voor bestaande huiseigenaren die door de dalende huizenprijzen worden geconfronteerd met een restschuld, is er een tijdelijke faciliteit waarmee zij gedurende tien jaar de rente over de restschuld kunnen aftrekken. Dit maakt het herfinancieren van een eventuele restschuld makkelijker. Starters op de woningmarkt geven we een steun in de rug door extra budget voor goedkope leningen ter beschikking te stellen.
Bovendien onderneemt het kabinet actie om institutionele beleggers meer te betrekken bij investeringen in de Nederlandse economie. Tegenover hoge private schulden staan immers ook veel financiële bezittingen, voornamelijk in de vorm van pensioenvermogen.
Het is dus geen kwestie dat Nederland te weinig vermogen heeft. Sterker: het langjarige lopenderekeningoverschot en de internationale netto vermogenspositie laten zien dat Nederland als geheel per saldo langdurig kapitaal in het buitenland belegt. Dat is in belangrijke mate pensioengeld. We kunnen ons afvragen waarom Nederlandse pensioenfondsen ervoor kiezen om niet meer in de Nederlandse economie te beleggen dan nu het geval is. Met pensioenfondsen en verzekeraars verkent het kabinet daarom investeringsproposities in Nederlandse infrastructuur, (zorg)vastgoed, energiebesparing en MKB-financiering. Voorbeelden zijn de verkenning van de heer Van Dijkhuizen en de werkzaamheden van de werkgroep-Kroes om pensioenfondsen en verzekeraars meer te betrekken bij de financiering van de Nederlandse hypotheekmarkt. Daarbij staat voorop dat institutioneel beleggers vrij zijn om de beste investeringskeuze voor hun klanten te maken.
Om te voorkomen dat het noodzakelijke balansherstel van banken de investeringsruimte van bedrijven beperkt, borgt de overheid de toegankelijkheid tot kredietverlening. Zo is de borgstellingsregeling BMKB opengesteld voor niet-banken en is € 100 miljoen aan het Fund of Funds gecommitteerd. Hiermee wordt risicokapitaal verschaft ten behoeve van snelgroeiende, innovatieve bedrijven. Daarnaast is de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) tot een permanente regeling gemaakt en wordt het kredietplafond van Qredits verhoogd. Dergelijke garanties beperken het kapitaalbeslag van banken. Nieuwe alternatieve financieringsvormen, zoals kredietunies en crowd funding zullen worden ondersteund, onder meer via promotie en het wegnemen van belemmeringen in de regelgeving.
Ook dienen de pensioenfondsen hun balans op orde te brengen. Om de procyclische werking van het tweedepijlerpensioen te beperken worden hersteltermijnen voor dekkingsgraden verlengd en worden maatregelen genomen om de kans te verkleinen dat pensioenfondsen in de toekomst in onderdekking komen.
Tot slot brengt het kabinet de eigen financiën op orde. Hierbij houdt het kabinet de balans tussen het behouden van vertrouwen van financiële markten, het voldoen aan Europese afspraken en het beperken van de druk op binnenlandse bestedingen. De voortgangsbrief van de Minister van Financiën over het Stabiliteitsprogramma gaat hier nader op in.
Nederland krijgt te maken met een krappe arbeidsmarkt en sectorale verschuivingen waarbij op het binnenland gerichte sectoren een groter aandeel in de economie krijgen. In het versterken van de binnenlandse dynamiek ligt voor Nederland een belangrijke opgave om het groeipotentieel te vergroten en collectieve voorzieningen betaalbaar te houden. Door de arbeidsmarkt, woningmarkt en in de zorg te hervormen, stimuleren we de participatie en arbeidsproductiviteit. Hervormingen die er ook op zijn gericht om met minder mensen en middelen betere publieke diensten te leveren.
Op de arbeidsmarkt van de 21e eeuw zullen mensen langer doorwerken en daarbij vaker wisselen van baan. Dat maakt het noodzakelijk dat werkgevers, werknemers en de overheid dat ook mogelijk maken. Tegen die achtergrond hebben sociale partners aangegeven dat zij hun verantwoordelijkheid op de arbeidsmarkt verdergaand oppakken. Het bieden van werkzekerheid en het voorkomen van werkloosheid staan in het sociaal akkoord centraal. Uitgangspunt is om te zorgen voor gezonde en goed geschoolde werknemers, die zo nodig makkelijk een andere baan kunnen vinden.
Zo zal de rol van werknemers- en werkgeversorganisaties bij werknemersverzekeringen worden versterkt. In plaats van instroom in de WW verschuift alle aandacht naar het voorkomen van die instroom. Dat komt tot uitdrukking in de aandacht voor goed werkgeverschap en de begeleiding van werk naar werk door werkgevers ter voorkoming van ontslag en werkloosheid. De verantwoordelijkheid van de werkgever wordt bijvoorbeeld ondersteund door de introductie van een transitievergoeding bij beëindiging van vaste en tijdelijke arbeidsrelaties. Deze gezamenlijke aanpak van werkgevers en werknemers strekt zich ook uit tot de begeleiding naar werk van mensen met een beperking. Daartoe worden samen met gemeenten op regionaal niveau Werkbedrijven opgezet. Via een baangarantie stellen werkgevers zeker dat er voor deze mensen ook werk is.
De flexibele schil is van groot belang voor het functioneren van bedrijven en daarmee voor de economische groei. Op dit gebied zijn de afgelopen jaren echter ook excessen ontstaan, die zullen worden aangepakt. Tijdelijke contracten worden zoveel mogelijk beperkt tot tijdelijke werkzaamheden, met passende arbeidsvoorwaarden en het tegengaan van schijnconstructies. Daarbij past ook een betere toegang tot scholing, wat een voorwaarde is om mee te kunnen doen op de arbeidsmarkt van de 21e eeuw.
Het fiscale kader voor pensioensparen wordt beperkt. Hierdoor ontstaat ruimte voor een verschuiving van – vaak verplichte – pensioenbesparingen ten gunste van de vrije besparingen. Desgewenst kunnen huishoudens de extra loonruimte benutten voor aflossing van de hypotheekschuld. Voorwaarde hiervoor is dat het beperken van het fiscale kader ook leidt tot lagere pensioenpremies en een hoger nettoloon. Het kabinet heeft dan ook sociale partners opgeroepen de premies te verlagen. Lagere pensioenpremies kunnen de loonruimte structureel ten goede komen en daarmee de particuliere bestedingen ondersteunen.
Meer dynamiek op de arbeidsmarkt vraagt ook om een beter werkende woningmarkt. Belemmeringen om te verhuizen beperken immers de bereidheid van werknemers om te verhuizen voor een beter passende baan. Huishoudens krijgen daarom tijdelijk tien jaar recht op aftrek van rente over hun restschuld. Dit verlaagt de drempel om, ondanks de restschuld, toch te verhuizen vanwege een andere baan elders in het land. Op de huurmarkt stimuleren we de doorstroming door huurprijzen meer in lijn te brengen met de gewildheid van de woning. Dit prikkelt scheefwoners om door te stromen en maakt het aantrekkelijker voor verhuurders om een middenhuursegment te ontwikkelen.
Sinds het begin van deze eeuw zijn de zorguitgaven per inwoner verdubbeld. Deze onhoudbare groei holt ook de internationale concurrentiepositie van bedrijven uit omdat stijgende zorgkosten via hogere werkgeversbijdragen ook de loonkosten opdrijven. De zorg verdringt bovendien andere overheidsuitgaven aan bijvoorbeeld onderwijs, innovatie en infrastructuur. Vooral de uitgaven aan langdurige zorg zijn in internationaal perspectief hoog. Langdurige zieken en ouderen met een lichte zorgvraag zullen mede daarom vaker thuis in plaats van in een instelling verzorgd worden. De woonlasten van deze groep worden dan niet langer door het collectief betaald. Bij de ondersteuning op lokaal niveau zal ook vaker een beroep worden gedaan op de mogelijkheden die de cliënt of zijn omgeving zelf heeft. Binnen de curatieve zorg krijgen zorgverzekeraars meer prikkels om de zorg voor hun verzekerden doelmatiger in te kopen. Als slot op de deur beperkt het kabinet de uitgavengroei via akkoorden met de sector.
Verbeteren prestaties semi-publieke sectoren
Bij economische modernisering kijkt het kabinet ook naar de prestaties van de semi-publieke sectoren. De dienstverlening van private instellingen in onder meer de zorg, onderwijs, spoor en de woningcorporatiesector, creëert belangrijke randvoorwaarden voor een concurrerende economie en een goed vestigingsklimaat. In internationaal perspectief ligt de kwaliteit van semi-publieke dienstverlening in Nederland op een hoog niveau8. Wel leggen semi-publieke sectoren een steeds groter beslag op de publieke middelen en de arbeidsmarkt. Inmiddels werken er ruim anderhalf miljoen werknemers bij semi-publieke instellingen. Met het oog op de toekomst is het noodzakelijk om sober en doelmatig met schaarse middelen en mensen om te springen. Zorgwekkend is dat extra uitgaven de afgelopen jaren over het algemeen slechts beperkt hebben geleid tot een betere waardering van de dienstverlening9. Tevens hebben incidenten zoals Vestia en Amarantis het vertrouwen in het functioneren aangetast.
Het verbeteren van de prestaties van semi-publieke sectoren vraagt niet alleen om het verscherpen van het toezicht, de spelregels. Een effectieve borging van publieke belangen moet samengaan met ruimte voor vernieuwing. Dit vraagt ook om een kritische blik naar de ordening van de sectoren, het speelveld. Zo worden de taken van woningcorporaties teruggebracht tot de kern en krijgen de rijksoverheid en gemeenten meer handvatten om corporaties af te rekenen op geleverde prestaties.
De oplopende werkloosheid is een bron van zorg. Het kabinet neemt daarom additionele maatregelen. Er worden extra middelen ter beschikking gesteld voor de ondersteuning van jongere en oudere werklozen (€ 117 miljoen voor 2013 en 2014).
Daarvan trekt het kabinet € 50 miljoen uit voor de Aanpak Jeugdwerkloosheid. Hiermee worden jongeren gestimuleerd om langer door te leren en te kiezen voor een opleiding met een beter arbeidsmarktperspectief en krijgt de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid een impuls. Ook stimuleren we in 2013 en 2014 gericht de werkgelegenheid en bedrijvigheid in sectoren waar de hardste klappen vallen. De bouwsector krijgt een zetje door een tijdelijke BTW-verlaging op onderhoud en verbouw en het energiebesparingsfonds waarmee tot circa € 600 miljoen aan extra bouwinvesteringen wordt losgetrokken.
De juiste voorwaarden om te innoveren
Voor hoogontwikkelde economieën als Nederland zijn kennis, innovatie en productiviteitsgroei van groot belang om meer welvaart te realiseren. Het stelt ons in staat om een antwoord te vinden op maatschappelijke vraagstukken als grondstoffenschaarste, duurzame energievoorziening en vergrijzing. Vraagstukken die ook op mondiale schaal spelen en daardoor ook bij uitstek verdienkansen zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven. De Nederlandse economie behoort tot de top 5 meest kennisintensieve economieën ter wereld. Die positie moeten we behouden.
Innovaties beginnen bij fundamenteel onderzoek. Nederland scoort hierop goed. Twaalf van de veertien Nederlandse universiteiten staan in de top-250 van drie wereldwijde ranglijsten en qua citatie-impact scoren Nederlandse onderzoekers hoog. Ook wat betreft het aantal octrooien dat in Nederland wordt aangevraagd, scoren we internationaal gezien hoog. De uitdaging is om de fundamentele kennis door te ontwikkelen en te vertalen naar producten en diensten waar de samenleving behoefte aan heeft. Succesvol innoveren heeft een grotere kans van slagen in een goed functionerend netwerk van bedrijven, universiteiten en publieke kennisinstellingen. Met het Topsectorenbeleid10 creëren we een excellent ondernemings- en vestigingsklimaat. Dat doen we onder meer door de samenwerking tussen onderzoekers, onderwijs en ondernemers te versterken.
Er wordt € 150 miljoen extra geïnvesteerd in fundamenteel onderzoek, het budget voor Topconsortia voor Kennis en Innovatie wordt verhoogd van € 90 miljoen naar € 200 miljoen en investeringen in private R&D worden fiscaal gestimuleerd.
Aanpak regeldruk, wegnemen productiviteitsremmers
De productiviteit per gewerkt uur in Nederland is in internationaal opzicht hoog. Achter dit gemiddelde gaan echter grote verschillen schuil11. Waar sectoren als chemie, logistiek en food tot de wereldtop behoren, loopt de productiviteit in omvangrijke Nederlandse sectoren als bouw, zakelijke dienstverlening en detailhandel achter. Het onbenutte groeipotentieel in deze bedrijfstakken is groot.
Indien de arbeidsproductiviteit in de Nederlandse zakelijke dienstverlening een inhaalslag maakt naar het EU15-gemiddelde, betekent dat macro-economisch een groei van 3% bbp. Stel, dit wordt in 10 jaar gehaald, dan levert dit een jaarlijkse groeibijdrage van 0,3 procentpunt bbp op. Voor de bouwsector zou dit 0,2 procentpunt zijn.
In veel gevallen -en niet geheel zonder toeval- betreft het regeldrukke sectoren. Het kabinet maakt daarom vaart met het schrappen en stroomlijnen van complexe wetgeving en procedures. Naast een generieke regeldrukverlaging die € 2,5 miljard aan reductie moet opleveren, zet het kabinet in op een sectorspecifieke aanpak. Vraaggestuurd, in samenwerking met het bedrijfsleven wordt de als meest hinderlijk ervaren regeldruk aangepakt. Hiermee nemen we belemmeringen weg om door te groeien en verlagen we drempels voor nieuwe spelers om de markt te betreden.
Een goed opgeleide beroepsbevolking die aansluit bij de vraag van werkgevers, is van cruciaal belang voor een kennisintensieve samenleving. Voor het bedrijfsleven is de beschikbaarheid van voldoende en goedgeschoold personeel op korte en lange termijn echter een zorgpunt. Het kabinet werkt daarom samen met het bedrijfsleven, onderwijs en de vakbeweging een Techniekpact uit. Hiermee verbeteren de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor technisch personeel. Om de kwalitatieve aansluiting van techniekonderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren, wordt met het Techniekpact gestreefd naar concentratie van techniekopleidingen in regio’s, in combinatie met een grotere betrokkenheid van bedrijven. Dat doen we door afspraken te maken over bijvoorbeeld meer en betere stageplekken, goede informatie te verschaffen over loopbaanperspectieven, door het stimuleren van instroom van docenten uit het bedrijfsleven, het beschikbaar stellen van moderne apparatuur en een actieve rol voor bedrijven bij techniekpromotie in het basis- en voortgezet onderwijs.
Internationalisering
Het buitenland waarmee de Nederlandse ondernemer te maken heeft, is aan verandering onderhevig. Terwijl de groeiverwachtingen voor de EU de komende jaren gematigd zijn, zet de opmars van landen als China, India en Brazilië de komende decennia door12. Maar terwijl het zwaartepunt van de wereldmarkt verschuift, drijft Nederland nog voornamelijk handel met zijn traditionele partners uit de traag groeiende Eurozone. Hier liggen dus kansen om directer aangesloten te zijn op de snelle groeimarkten. Om van deze groeimarkten te kunnen profiteren, zet het kabinet in op economische diplomatie. In de opkomende markten speelt de overheid meestal een grotere rol dan in de Nederlandse economie. De aanwezigheid van een bewindspersoon bij een handelsmissie en een actieve rol van onze ambassades, opent deuren die voor ondernemers alleen gesloten blijven. Daarnaast verlagen we drempels voor internationaal ondernemen.
Bijvoorbeeld door het verlagen van handelsbarrières in de WTO en met bilaterale handelsakkoorden. We staan starters bij met informatie en advies over buitenlandse markten en verlenen exportkredietverzekeringen.
Er is bovendien sprake van een grote expansie van investeringen uit opkomende landen naar Europa. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om investeringen in hoogwaardige activiteiten, zoals marketing, hoofdkantoren en onderzoek&ontwikkeling. Investeringen die nieuwe kennis en kapitaal met zich mee brengen en tevens een brugfunctie vormen voor Nederlandse ondernemers naar het buitenland. Via het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) halen we hoogwaardige investeringen binnen. In 2012 trok Nederland hiermee 170 buitenlandse projecten aan, goed voor bijna € 1 miljard investeringen in de onze economie en ruim 5.000 nieuwe banen.
Duurzaamheid als groeikans
Vergroening van de economie biedt ook kansen voor versteviging van het Nederlandse marktaandeel in de wereldeconomie. Nederland heeft alles in huis om de economische kansen van groene groei te benutten. We hebben een sterke kennisbasis op het vlak van life sciences, agrofood, chemie en water, een bedrijfsleven met vele internationale koplopers en één van de beste logistieke netwerken van de wereld.
Voor een succesvolle vergroening zijn innovaties en doorbraken in technologie essentieel. Groene groei is daarom een wezenlijk onderdeel van het bedrijfsleven- en Topsectorenbeleid. De kabinetsinzet is gericht op vier pijlers. Ten eerste wordt om investeringen in duurzame energie te stimuleren de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) verruimd: in 2017 gaat het om € 395 miljoen extra oplopend tot € 2,4 miljard in 2020.
Ten tweede wordt op vergroening ingezet door het gebruik van slimme marktprikkels zodat externe effecten van productie en consumptie op natuur en milieu worden geprijsd, bijvoorbeeld door het Europese emissiehandelssysteem. Wet- en regelgeving kan innovatie uitlokken, maar regels kunnen ook belemmerend werken voor groene innovaties of voor duurzaam handelen. Via het programma Regeldruk en de Green Deals pakken we daarom dergelijke belemmeringen aan en bieden ruimte voor experimenten. Tot slot is voor de transitie naar een duurzame economie breed maatschappelijk draagvlak onontbeerlijk om een consistente koers te varen en investeringszekerheid te bieden. Daarom hecht het kabinet veel waarde aan het SER-initiatief voor een Nationaal Energieakkoord. De overheid zit hierbij aan tafel met bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties.
Wil Nederland het potentieel voor houdbare en duurzame groei benutten, dan kunnen hervormingen niet tot ons land beperkt blijven. De Nederlandse economie is sterk verweven met de EU. Voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de economie en overheidsfinanciën is het daarom in ons eigen belang dat Europa concurrerend en financieel gezond is. Daarnaast bestaat er nog veel onbenut potentieel voor economische groei in de EU. Om dit potentieel te ontketenen, zal Nederland zich in Europees verband blijven inzetten voor het wegnemen van belemmeringen voor ondernemen in de EU en het investeren in innovatie. We moeten ons inzetten voor concurrerende en open markten, door het sluiten van vrijhandelsakkoorden met belangrijke handelspartners en het wegnemen van belemmeringen op de interne markt.
De minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Samenstelling:
Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Witteveen (PvdA) (vice-voorzitter), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Smaling (SP), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV)
In een separate brief gaat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hier nader op in.
CBS, 2013. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/inkomen-bestedingen/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-3802-wm.htm .
CPB, 2011. Will ageing lead to a higher real exchange rate for the Netherlands?, CPB Discussion Paper 197
Zie ook de voortgangsbrief aan de Tweede Kamer Bedrijvenbeleid: koersvast en toekomstgericht, d.d. 17-04-2013.
Van de Ven, 2013. Onbenut groeipotentieel in grote delen van de economie, Economische Statistische Berichten
Chen, Cheng, Levanon, Ozyildirim & Van Ark, 2012. Projecting Global Growth, The Conference Board, Economics Working Papers
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-20-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.