21 501-20 Europese Raad

Nr. 952 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 maart 2015

Met deze brief ga ik nader in op de toezegging van 5 februari jl. tijdens het Algemeen Overleg voor de Raad Algemene Zaken om uw Kamer een voorstel te doen voor de datum en strekking van het seminar over het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Het verzoek van de Commissie Europese Zaken d.d. 16 januari 2015 over de stand van zaken rondom de organisatie van dit seminar is eveneens meegenomen in deze brief.

In 2016 worden twee rapporten verwacht waarmee de eerste stappen zullen worden gezet richting het volgende MFK: de High Level Group Own Resources (HLGOR) presenteert het eindrapport over de EU Eigen Middelen, en de Europese Commissie presenteert de tussentijdse evaluatie van het MFK 2014–2020. Eerdere ervaring leert dat deze midterm review hoofdzakelijk aanknopingspunten biedt voor het volgende MFK. De eerste voorstellen van de Commissie hiervoor zullen mogelijk al eind 2017 naar buiten komen. Ook de HLGOR kijkt in zijn werk vooruit naar de nieuwe periode.

Door nog voor die tijd een seminar te organiseren over het MFK kan Nederland richting geven aan dit proces en op een vroeg moment steun zoeken voor gewenste verbeteringen, zoals een meer transparante begrotingssystematiek en beter voorspelbare EU-afdrachten. Met het seminar kan Nederland echter ook verkennen of de MFK-onderhandelingen nog beter gericht kunnen worden op de inhoudelijke uitdagingen waarvoor de EU zich gesteld ziet. De uitkomst van de vorige onderhandelingen heeft namelijk aangetoond dat modernisering van de Europese meerjarenbegroting en andere verbeteringen in de begroting weliswaar mogelijk, maar niet gemakkelijk zijn.

Begin 2013 constateerde ook uw Kamer dat de MFK-onderhandelingen in de Raad, die op dat moment ten einde liepen, zich weinig richtten op de vraag welke financiële middelen voor welke (toekomstige) beleidsdoelen de EU nodig heeft. Tegen deze achtergrond heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de toezegging gedaan om samen met de Kamer een «bijeenkomst te organiseren over de inrichting van de nieuwe EU-meerjarenbegroting waarvoor direct belanghebbenden, zoals gelijkgestemde lidstaten, nationale parlementen en de Europese Commissie worden uitgenodigd.»1

Ik zou het seminar dan ook willen gebruiken om met andere belanghebbenden te verkennen of verdere vooruitgang kan worden geboekt, richting een meerjarenbegroting en begrotingssystematiek waar compromissen uit het verleden steeds meer plaatsmaken voor beleid waarmee de EU de uitdagingen van de toekomst slagvaardig het hoofd kan bieden. Een dergelijk seminar zal naar zowel de inkomsten- als de uitgavenzijde moeten kijken, omdat voor lidstaten het saldo daarvan – het principe van juste retour – een centrale rol speelt in het verloop van de onderhandelingen. Door beide aspecten te behandelen past het seminar bovendien goed in de verdere loop van ontwikkelingen rondom de HLGOR en de tussentijdse evaluatie van het MFK.

Dit is een ambitieuze opdracht: het betreft een complexe materie waar directe (financiële) belangen van 28 verschillende lidstaten mee zijn gemoeid. Het past Nederland echter om verschillende wegen te verkennen als zich daartoe een mogelijkheid aandient en deze vervolgens op hun eigen merites te beoordelen. Het toewerken naar een andere systematiek voor en een andere manier van denken over de Europese meerjarenbegroting is hoe dan ook een proces van lange adem en kleine stappen, die enkel kunnen worden gezet door in een vroeg stadium verder te denken. Met het seminar en het EU-voorzitterschap kan Nederland een begin maken.

Het is hierbij in de eerste plaats belangrijk om gelijkgezinde lidstaten (zowel ministeries als parlementen) en de Commissie mee te krijgen. Voor het seminar zelf zou ik echter graag ook breder willen kijken: het Europees parlement heeft als mede-begrotingsautoriteit eveneens een belangrijke rol en hetzelfde geldt voor lidstaten die het niet altijd met Nederland eens zijn. Het gericht uitnodigen van enkele vertegenwoordigers van niet-gelijkgezinde lidstaten kan enerzijds helpen bij het scherpen van onze eigen ideeën en erkent het feit dat voor hervormingen overeenstemming nodig is.

Een seminar op een vrijdag in oktober of november dit najaar zou goed passen in de eerder geschetste planning. Het Nederlands EU-voorzitterschap biedt dan gelegenheid om de discussie verder te ontwikkelen met alle lidstaten van de Raad, bijvoorbeeld via agendering in RAZ-verband van een paper met de belangrijkste uitkomsten van het seminar. Uw Kamer zou op haar beurt kunnen overwegen om via de COSAC de discussie tussen alle nationale parlementen verder te brengen.

Op dit moment wil ik de Kamer echter vragen om ook de optie van een seminar in januari 2016 open te houden. De positie van het Luxemburgse voorzitterschap is een belangrijk aandachtspunt bij de planning en organisatie. Een seminar in het najaar zal in elk geval in goede afstemming met het voorzitterschap moeten plaatsvinden, maar Nederland dient ook rekening te houden met de mogelijkheid dat Luxemburg één van de onderwerpen (inkomstenzijde) tot prioriteit van het eigen voorzitterschap wil maken. Het kabinet houdt hierover nauw contact met Luxemburg.

Ik kan mij goed voorstellen dat de Kamer graag verder spreekt over deze en andere aspecten van het seminar, zoals de opzet en organisatie. Vanzelfsprekend zal ook worden gekeken naar de rol die de Kamer kan spelen. Vanuit het kabinet zullen in ieder geval de Minister van Financiën en ikzelf bij het seminar betrokken zijn. Ook praktische kanten van de samenwerking zullen moeten worden besproken. Mijn ambtenaren zijn beschikbaar om samen met de griffie en de Commissie Europese Zaken deze punten verder uit te werken.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Verslag van een Algemeen Overleg, Kamerstuk 21 501-02 nr. 1226, 30 januari 2013.

Naar boven