21 501-20 Europese Raad

Nr. 775 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 maart 2013

Tijdens het VAO van 27 februari jl. (Handelingen II 2012/13, nr. 55, debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 6 februari 2013 over de herziening LGO-besluit) met uw Kamer over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Landen en Gebieden Overzee (LGO), heb ik de Kamer een reactie toegezegd op het rapport «Economische gevolgen van de status van Ultraperifeer Gebied (UPG) voor de Nederlandse Antillen en Aruba».

In dit rapport uit juni 2008 beoordeelt de SEOR – een aan de Erasmus Universiteit Rotterdam gerelateerd onderzoeksbureau – de voor- en nadelen van de status van UPG voor de toenmalige Nederlandse Antillen en Aruba. In de analyse worden ook enige opmerkingen gemaakt over de voordelen van de status van Landen en Gebieden Overzee (LGO). Ik benadruk dat het hier gaat om een vergelijking tussen de status van LGO en UPG. Het gaat niet om het al dan niet hebben van een associatie met de EU. Gezien de constitutionele relatie die de Caribische Koninkrijksdelen met een EU-lidstaat hebben, is deze associatie immers een gegeven. Hetzij in de vorm van een LGO-, hetzij in de vorm van een UPG-status.

SEOR geeft in haar rapport aan dat de LGO-status bepaalde voordelen brengt. Het belangrijkste handelsvoordeel van deze status is dat de EU geen invoerrechten heft op goederen uit de LGO. Daarnaast stelt de EU fondsen beschikbaar voor de ontwikkeling van de LGO economieën. Ik informeerde u per brief van 18 februari jl. over de middelen die de Caribische Koninkrijksdelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds hebben ontvangen.

SEOR beschrijft vervolgens enkele factoren die deze handelsvoordelen beperken. Ten eerste worden de voordelen van tariefvrije toegang tot de Europese markt beperkt door de relatief beperkte schaal van de productie en export vanuit de Nederlandse LGO. Daarnaast heeft de EU haar invoerrechten in het algemeen aanzienlijk afgebouwd op grond van verplichtingen aangegaan in de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Daarnaast hebben de zogenaamde CARIFORUM-landen gunstige voorwaarden gekregen voor markttoegang tot de EU door het afsluiten van een Economische Partnerschapsovereenkomst.

Op deze beperkingen valt in mijn optiek wel het nodige af te dingen. Het feit dat handelsvolumes beperkt zijn, is op zichzelf geen diskwalificatie van het handelsregime. Daarnaast klopt het dat de CARIFORUM landen recent een Economische Partnerschapsovereenkomst met de EU zijn aangegaan, maar dit biedt de LGO ook voordelen. Zo zijn de cumulatiemogelijkheden met derde landen waarmee de EU een vrijhandelsverdrag heeft afgesloten in het herziene LGO-besluit verruimd. Dit is een verbetering van de handelsvoorwaarden voor LGO. Daarnaast blijft het handelsregime voor LGO gunstiger dan dat van de EPA-landen: de laatste groep heeft onder het vrijhandelsverdrag met de Unie zwaardere verplichtingen de eigen markt voor EU-producten vrij te stellen.

Mijn conclusie dat de LGO-status een uitstekende toegang tot de Europese markt geeft, blijft dus onverkort overeind. Een belangrijk argument vind ik ook dat de Koninkrijksdelen zelf aangeven voordeel te ervaren van de LGO-status. Het SEOR-rapport uit 2008 heeft er niet toe geleid dat de Caribische Koninkrijksdelen besloten hebben een statuswijziging van LGO naar UPG in gang te zetten.

Tot slot informeer ik de Kamer dat een brief over de voortgang van de besprekingen in Brussel zal volgen, zodra de eerste lezing van de tekst is afgerond en de Commissie een aangepaste versie van het besluit heeft gepresenteerd. Deze aangepaste versie wordt binnen enkele weken verwacht en dat is dan het moment waarop de balans kan worden opgemaakt.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Naar boven