21 501-20 Europese Raad

Nr. 669 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juli 2012

Tijdens het debat (Handelingen II 2011/12, nr. 101) over de Europese top van 28–29 juni jl. heeft de minister-president de toezegging gedaan opnieuw een schriftelijke toelichting te zullen sturen over de lijn die ik heb gevolgd tijdens de bijeenkomsten van de informele groep die onder voorzitterschap van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Guido Westerwelle heeft gereflecteerd over de toekomst van Europa. Met deze brief doe ik de toezegging van de minister-president gestand.

Het spreekt vanzelf dat er uiteenlopende opvattingen waren onder de deelnemers over de besproken onderwerpen. De drie bijeenkomsten die hebben plaatsgevonden en waarvan ik er twee heb bijgewoond, hadden niet tot doel overeenstemming te bereiken, maar waren opgezet om een vrije gedachtenwisseling te entameren tussen de deelnemers. De bijeenkomsten zijn niet afgesloten met conclusies. Daarom verlangden meerdere collega's dat minister Westerwelle zich zou beperken tot een verklaring onder eigen verantwoordelijkheid van de voorzitter. Een volgende bijeenkomst vindt medio juli plaats. Minister Westerwelle heeft het voornemen om daarna een eind-rapportage uit te brengen.

Hieronder vat ik de inhoud per thema samen en geef daarbij aan wat mijn inbreng is geweest.

Inleiding

Wat betreft mijn inbreng verwijs ik in het bijzonder naar de Staat van de Europese Unie 2011–2012 (Kamerstuk 33 001, nr. 1). Daarin betoogt het kabinet onder meer dat Europa van groot belang is om de drie pijlers van het buitenlandbeleid – veiligheid, welvaart en vrijheid – te schragen. De Europese Unie is een realiteit, de onderlinge verwevenheid van Europese economieën en van ons bestuur een feit. Keuzes met betrekking tot Europese integratie moeten op hun merites worden beoordeeld. Voor bepaalde belangrijke vraagstukken met effecten over de landsgrenzen heen is intensivering van Europese samenwerking vaak evident noodzakelijk. Maar waar lidstaten bepaalde zaken beter zelf kunnen aanpakken, dienen de grenzen van de Europese integratie bewaakt te worden.

Het bestrijden van de actuele crisis

Bij dit thema heb ik ervoor gepleit nu vooral nadruk te leggen op het oplossen van de urgente problemen in een aantal Europese landen. Dit vergt het uitvoeren van de gemaakte afspraken over het op orde brengen van de overheidsfinanciën, het doorvoeren van structurele hervormingen gericht op versterking van ons concurrentievermogen en het aanjagen van het groeivermogen. Bestaande instrumenten bieden goede handvatten om daarmee voortvarend aan de slag te gaan.

Zoals uitvoerig gewisseld in het debat met uw Kamer, laatstelijk op 26 juni jl., is het kabinet bereid een discussie aan te gaan over hoe de EMU op langere termijn stabieler kan worden. Uitgangspunt daarbij moet zijn: een pragmatische, stap-voor-stap benadering. Het kabinet sluit niet uit dat we in Europa op langere termijn tot verdere samenwerking komen op deelterreinen. Maar daarbij is de volgtijdelijkheid cruciaal. Lidstaten moeten hun afspraken nakomen en hun economieën versterken, voordat verdergaande samenwerking zinvol, verantwoord en succesvol kan zijn.

Wat betreft de inhoudelijke Nederlandse visie heb ik tijdens de betreffende bijeenkomst van de reflectiegroep verwezen naar onze voorstellen over de versterking van Europese economie en de EMU in het bijzonder, zoals neergelegd in de Kamerbrief ter zake van 7 september 2011 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 839) alsook in de Kamerbrief van 17 oktober 2011 over het versterken van de Europese economische stabiliteit en het groeivermogen (Kamerstuk 21 501-07, nr. 847). Tevens heb ik aandacht gevraagd voor de groeibrieven die de minister-president met andere regeringsleiders heeft geschreven en waarin concrete voorstellen worden gedaan voor het versterken van het groeivermogen in Europa. Tot slot heb ik, in lijn met de in uw Kamer breed gedragen motie van het lid Slob, afstand genomen van voorstellen van andere deelnemers over aanvullende stappen c.q. het overdragen van bevoegdheden op het terrein van economisch beleid, bijvoorbeeld arbeidsmarkt, pensioenen en sociale zekerheid.

Europa als een mondiale speler

Over de rol van Europa als actor op het internationale toneel zal de reflectiegroep in de tweede helft van juli nader komen te spreken.

Verbetering van de besluitvorming en versterking van de democratische legitimiteit

Ten aanzien van vraagstukken van institutionele aard heb ik in lijn met het regeerakkoord ingebracht dat de EU binnen de bestaande context optimaal en ten dienste van de burger moet functioneren. Daarbij het ik gesteld dat we moeten voorkomen dat de politieke aandacht in de EU opnieuw gedurende langere periode in aanzienlijke mate uitgaat naar een denkproces over zijn toekomstige vormgeving – zoals het geval was bij de totstandkoming van het Verdrag van Lissabon. Het is op dit moment belangrijker dat de EU zijn blik naar buiten richt, bijvoorbeeld naar de opkomende economieën. Een discussie op dit moment over institutionele hervormingen acht ik derhalve niet aan de orde. Dit laat onverlet dat binnen de bestaande verdragen bezien kan worden hoe het werk beter kan worden georganiseerd. Het Verdrag biedt daartoe voldoende, tot op heden nog niet optimaal benutte handvatten. In dit verband heb ik herhaaldelijk gepleit voor betere organisatie van het werk in de Raad Algemene Zaken en het voorkomen van doublures met het werk van de Raad Buitenlandse Zaken, in het bijzonder met het oog op een heldere en tijdige voorbereiding van de Europese Raad.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

Naar boven