21 501-20 Europese Raad

Nr. 659 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2012

Naar aanleiding van het aanvullend verzoek van het lid Pechtold tijdens de regeling van werkzaamheden van 26 juni 2012, kan ik u het navolgende ter aanvulling voorhouden.

De verklaring van minister Westerwelle, die u voor de goede orde als bijlage aantreft1, staat niet geagendeerd voor de komende Europese Raad. De in de verklaring bijeengebrachte suggesties zijn van de deelnemers. Het betreft hier geen standpunten van de regeringen van deelnemende ministers, maar de vruchten van een drietal informele gesprekken van collega-ministers over onderwerpen die normaliter niet via de Raad Buitenlandse Zaken besproken worden.

De inbreng die ik geleverd heb, is u genoegzaam bekend en vindt ook zijn weerslag in de verklaring van de heer Westerwelle. Mijn inbreng is in verschillende Algemene Overleggen uiteengezet en daarover is ook met de woordvoerders van gedachten gewisseld. Alle overige punten zijn onderwerpen waarover de regering op andere momenten een standpunt heeft ingenomen, waarvan de meest actuele hun weerslag hebben gevonden in de geannoteerde agenda voor de Europese Raad en het verslag van de Raad Algemene Zaken van gisteren. Weer andere punten zijn niet aan de orde op dit moment en beperken zich tot bespiegelingen van andere deelnemers over samenwerkingsmogelijkheden op langere termijn.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven