21 501-20 Europese Raad

Nr. 495 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 december 2010

Naar aanleiding van het verzoek, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 7 december jl. (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 31, 7 december 2010, Regeling van werkzaamheden), om een brief voorafgaande aan het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken over de inzet van de regering om een gemeenschappelijke lijn uit te zetten om direct noch indirect mee te werken aan de uitlevering aan de VS van de heer Assange wegens de via Wikileaks uitgelekte diplomatieke documenten, informeer ik u hierbij over het standpunt van het kabinet.

De aanhouding van de heer Assange in Groot-Brittannië heeft plaatsgevonden op basis van een Europees Aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door de Zweedse autoriteiten, op basis van verdenking van zedenmisdrijven. Het is aan de Britse rechter om te beoordelen of op basis van het Europees Aanhoudingsbevel besloten kan worden tot overlevering van de heer Assange aan Zweden. De criteria voor de overlevering vloeien rechtstreeks voort uit het EU-Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures inzake de overlevering. Een overlevering vindt plaats voor specifieke feiten en betrokkene geniet bescherming tegen vervolging voor andere strafbare feiten dan die waarvoor de overlevering is toegestaan. Daarnaast geldt bij een overlevering dat betrokkene na zijn overlevering alleen aan een derde land kan worden uit- of overgeleverd indien hij daar zelf mee instemt of met toestemming van de autoriteiten die hem oorspronkelijk overleverden.

De overlevering is door de Zweedse autoriteiten niet verzocht ter zake van andere verdenkingen jegens de heer Assange dan de feiten die zijn vermeld in het Europees aanhoudingsbevel. Dat heeft het Zweedse OM ook bevestigd. Het Zweedse OM heeft tevens verklaard dat het tot op heden geen uitleveringsverzoek heeft ontvangen van de VS. Overigens beslist een land als Zweden zelf over de eventuele uitlevering van verdachten aan andere landen. Nederland en de EU kunnen noch willen daarin treden. Alleen voor de Britse autoriteiten kan in dit verband een rol zijn weggelegd.

Van een Europese lijn kan in deze aangelegenheid, waarbij het gaat om de zorgvuldige toepassing van het recht, naar mijn mening dan ook geen sprake zijn.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven