21 501-20 Europese Raad

Nr. 1487 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 november 2019

Tijdens het Algemeen Overleg op 16 oktober jl. – ter voorbereiding op de Raad WSBVC van 24 oktober 2019 – heb ik toegezegd uw Kamer een korte terugkoppeling te zenden over de besluitvorming in het Europees parlement (EP) ten aanzien van de Coördinatieverordening sociale zekerheidsstelsels 883/2004. Met deze brief kom ik aan deze toezegging tegemoet.

De Conference of Presidents van het EP heeft op 16 oktober besloten om het dossier weer te openen. Dat is de eerste formele stap die genomen moet worden, wil men van start kunnen gaan met verdere onderhandelingen. Vervolgens heeft op 22 oktober de eerste triloog plaatsgevonden tussen EP, Europese Commissie en het Finse voorzitterschap van de Raad over het bereik van de onderhandelingen. Men is daarbij tot overeenstemming gekomen dat de verdere onderhandelingen de volgende onderwerpen zullen betreffen:

  • in het hoofdstuk toepasselijke wetgeving: de verplichting tot voorafgaande notificatie bij detachering en de criteria voor de bepaling van de zetel van een onderneming in het geval van activiteiten in twee of meer lidstaten;

  • in het werkloosheidshoofdstuk: de regels voor werklozen die in een andere lidstaat wonen dan het werkland. Onder deze groep vallen bijvoorbeeld grensarbeiders, seizoenarbeiders en andere personen die tijdelijk in een andere lidstaat werken dan de lidstaat waar zij wonen. Deze regels wijzen de lidstaat aan die verantwoordelijk is voor de betaling van de uitkering aan de betreffende groep.1 Daarnaast regelt dit artikel de lengte van de exporttermijn als de werkloze terugkeert naar het woonland.2 Voor de overige onderwerpen, die niet onder het gekozen bereik vallen, is de tekst van het voorlopig akkoord, waarover de onderhandelende partijen dit voorjaar overeenstemming hebben bereikt, leidend.

De keuze voor een beperkt bereik van de onderhandelingen is nadelig. Zo zijn niet alle voor Nederland relevante onderwerpen uit het werkloosheidshoofdstuk meegenomen. Het basisartikel over export ontbreekt bijvoorbeeld, net als het artikel over de wachttermijn voorafgaand aan samentelling.3 Nederland vindt dat voor het bereiken van een akkoord het werkloosheidshoofdstuk in zijn geheel moet worden bezien en heeft daarom samen met gelijkgezinde lidstaten gepoogd het voorzitterschap te bewegen tot een ruim bereik. Ook is hierover contact geweest met het EP. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid.

Ik zal met gelijkgezinde lidstaten blijven optrekken en voorstellen doen die alle relevante onderdelen van het werkloosheidshoofdstuk betreffen. De volgende triloog is voorzien voor begin november. Indien zich belangrijke ontwikkelingen voordoen, zal ik uw Kamer informeren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

In het voorlopig akkoord, waarover de onderhandelende partijen dit voorjaar overeenstemming hebben bereikt, is het woonland bevoegd voor het betalen van de uitkering als iemand minder dan zes maanden in het werkland heeft gewerkt. Bij werkzaamheden meer dan zes maanden is het werkland bevoegd. Ik verwijs naar mijn brief van 2 april jl. (Kamerstuk 21 501–20, nr. 1430) met gedetailleerde uitleg over voorlopig akkoord.

X Noot
2

In het voorlopig akkoord was deze termijn vastgesteld op 15 maanden voor grensarbeiders en op zes maanden voor werklozen die geen grensarbeider zijn.

X Noot
3

Het basisartikel over export regelt de exporttermijn voor werklozen die een uitkering willen exporteren naar een andere lidstaat dan het woonland. Daarnaast regelt dit artikel de voorwaarden voor controles en activering. In het voorlopig akkoord ligt de exporttermijn in dit artikel op zes maanden. De wachttijd bedraagt één maand.

Naar boven