Tijdens het debat over het EU-benoemingsproces van 4 september (Handelingen II 2018/19,
nr. 104, item 4) diende de heer Omtzigt een motie in naar aanleiding van de situatie omtrent mevrouw
Roelie Post en haar klokkenluidersbrief (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1471). Deze motie is op 24 september in stemming gebracht en aangenomen door uw Kamer
(Handelingen II 2019/20, nr. 4, stemming motie Europese Top over EU-banen). In deze
motie verzoekt de heer Omtzigt de Nederlandse regering, en de heer Timmermans tot
een fatsoenlijke oplossing te komen van zowel de zaak als de persoon in kwestie en
de Kamer hierover voor 25 oktober te informeren. In deze brief geeft het kabinet zijn
oordeel over de motie en de uitvoering daarvan. Daarnaast reageert het kabinet op
uw brief van 26 september jl. over hetzelfde onderwerp.
Allereerst betreurt het kabinet de situatie van mevrouw Post. Het kabinet acht bedreigingen
tegen ambtsdragers in de publieke sector, ook ambtsdragers werkzaam bij de Europese
Commissie, te allen tijde en in welke vorm dan ook onacceptabel.
De rol van het kabinet in deze kwestie is echter zeer beperkt, aangezien het een arbeidsgeschil
betreft tussen de Europese Commissie en een van haar werknemers. De arbeidsverhouding
tussen mevrouw Post en de Europese Commissie wordt geregeld in procedures uit de verordening
voor het statuut voor Europese ambtenaren. Het is aan de Europese Commissie om een
passende oplossing te vinden.
Het kabinet heeft de Europese Commissie, zowel het Secretariaat-Generaal als het kabinet
van dhr. Timmermans, geïnformeerd over de zorgen van Tweede Kamer over deze kwestie.
Het kabinet spreekt de hoop uit dat er spoedig een bevredigende oplossing wordt gevonden
voor beide partijen. Het kabinet stelt ook vast dat er in het Europees Parlement,
dat optreedt als controleur van de Commissie, aandacht is voor deze zaak, en kan zich
voorstellen dat een goede afwikkeling van deze zaak ook daar opnieuw aan de orde wordt
gesteld. In het uiterste geval kan mevrouw Post zich wenden tot het Gerecht van het
EU Hof van Justitie. Het Hof is immers bevoegd om uitspraken te doen in geschillen
tussen de Europese Unie en haar personeelsleden.
Daarnaast vraagt de motie het kabinet zich in te zetten ten behoeve van een oplossing
voor problemen met betrekking tot interlandelijke adopties. Een inhoudelijk debat
hierover zal moeten worden gevoerd met de Minister voor Rechtsbescherming, gezien
het onderwerp deel uit maakt van zijn portefeuille. Niettemin vind ik het in dit kader
van belang een aantal ontwikkelingen op het gebied van interlandelijke adoptie te
melden. Zo is uw Kamer bij brief van 6 december 2018 ervan op de hoogte gesteld dat
onafhankelijk onderzoek plaatsvindt naar mogelijke misstanden met betrekking tot interlandelijke
adoptie in het verleden en de rol en verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid
daarbij. Daarnaast zijn op 18 januari 2019 bij brief aan uw Kamer maatregelen aangekondigd
ter versterking van de interlandelijke adoptieprocedure, onder andere door de toezichthoudende
bevoegdheden van de Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden uit te
breiden. Er is veel aandacht voor de interlandelijke adoptieprocedure en de verbetering
daarvan. Signalen van eventuele misstanden in het verleden omtrent interlandelijke
adoptie worden door het kabinet zeer serieus genomen.
Naar aanleiding van de aan u gerichte brief van C.G. te D., die u aan het kabinet
doorstuurde en waar u reactie op heeft gevraagd, kan ik u meedelen dat het kabinet
brieven van dezelfde persoon heeft beantwoord waarin de positie van het kabinet zoals
hierboven geschetst langs dezelfde lijnen is toegelicht. Ook in dit verband heeft
het kabinet de hoop uitgesproken dat er spoedig een voor beide partijen bevredigende
oplossing wordt gevonden.