21 501-20 Europese Raad

Nr. 1163 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2016

Hierbij bied ik u de reactie aan op het verzoek van het lid Omtzigt gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. 1 november 2016 inzake de zaken en voorstellen die aan de Unie zijn voorgelegd in de periode sinds het referendum over de EU Associatieovereenkomst met Oekraïne (Handelingen II 2016/17, nr. 16, Regeling van Werkzaamheden).

Uw Kamer is via de geannoteerde agenda’s en de verslagen van de Europese Raad van 28 en 29 juni (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1127 en Kamerstuk 21 501-20, nr. 1129) en die van 15 en 16 oktober (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1154 en Kamerstuk 21 501-20, nr. 1161), alsook in de Kamerbrief van 31 oktober (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1162) op de hoogte gehouden van de inspanningen van het kabinet om gevolg te geven aan de uitslag van het raadgevend referendum.

De Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken hebben in de afgelopen maanden intensief overlegd met Europese partners en met Oekraïne. In deze informele contacten zijn de mogelijkheden verkend van een oplossing die recht doet aan de uitkomst van het referendum en aanvaardbaar is voor het Nederlandse parlement en de overige 27 EU Lidstaten. In de ogen van het kabinet zou een eenzijdige Nederlandse interpretatieve verklaring bij het Associatieakkoord geen recht doen aan de voornaamste zorgen die in het referendumdebat naar voren zijn gekomen. Gesproken is daarom over de vorm en de inhoud van een juridisch verbindende oplossing.

Mede op basis van de vele informele gesprekken die de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister-President hierover in de afgelopen periode voerden, hebben zij in hun Kamerbrief van 31 oktober uiteengezet dat in de ogen van het kabinet de meest geschikte vorm voor de gezochte juridisch bindende oplossing een besluit is van de staats- en regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad bijeen. Dit besluit dient tegemoet te komen aan de voornaamste zorgen zoals naar voren gekomen in het referendumdebat.

In deze brief heeft het kabinet tevens uiteengezet wat de inhoud van het besluit dient te zijn. Het besluit dient vast te leggen dat de Associatieovereenkomst geen opstap is naar of recht geeft op lidmaatschap van de Europese Unie. Het besluit dient tevens duidelijk te maken dat er geen sprake is van een collectieve veiligheidsgarantie voor Oekraïne en dat de Associatieovereenkomst de Lidstaten geen verplichting tot militaire samenwerking oplegt. Eveneens moet worden geëxpliciteerd dat er geen recht wordt verleend aan Oekraïense werknemers op toegang tot de EU arbeidsmarkt, en evenmin dat de Associatieovereenkomst een verplichting inhoudt tot financiële steun aan Oekraïne. In dat besluit zou voorts worden vastgelegd dat versterking van de rechtsstaat en in het bijzonder corruptiebestrijding een centraal onderdeel zijn van de Associatieovereenkomst.

Het kabinet hoopt dat Uw Kamer er begrip voor heeft dat het kabinet, in het belang van het onderhandelingsproces, niet gedetailleerder kan ingaan op de inhoud van de in de afgelopen periode gevoerde gesprekken.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven