21 501-16
Landbouwraad

nr. 121
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 27 april 1995

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 23 maart 1995 overleg gevoerd met Minister Van Aartsen van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de agenda van de EU-Raad van ministers van landbouw op 27 en 28 maart 1995 te Brussel (LNV-95–106).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Namens de minister deelde de voorzitter mee dat de punten 9 en 10 van de agenda zijn afgevoerd.

Agendapunt 7. Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 91/628/EEG inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer

De heer Van den Bos (D66) noemde het internationale transport van dieren een zeer schrijnende zaak. Het oorspronkelijk door Nederland ingenomen standpunt ging niet zo ver als hij zou willen, maar was redelijker dan het verwaterde standpunt dat nu wordt ingenomen om toch maar een compromis te kunnen bereiken. De vraag is hoever Nederland moet gaan in dit streven naar overeenstemming. Het voorstel van het voorzitterschap is in ieder geval onaanvaardbaar. Hij deelde de kritiek van de minister op dit voorstel, in het bijzonder de kritiek op de lange reistijden en de korte rusttijden. Bij een dergelijk schema is de controle op de rusttijden van groot belang, want als de korte stops niet kunnen worden gecontroleerd zullen kalveren, lammeren en biggen zeventien uur aan een stuk reizen, en varkens vierentwintig uur.

Ook het compromisvoorstel van de Beneluxlanden wijkt te zeer af van de gewenste situatie, aldus de heer Van den Bos. De achterliggende gedachte lijkt te zijn: beter een compromis dan niets. Het levert echter nauwelijks een verbetering op ten opzichte van de huidige situatie; met twee keer twaalf uur worden bijna alle bestemmingen bestreken. Zo'n lange transportduur is per definitie onaanvaardbaar, of dat nu met de bestaande of met meer luxe veewagens gebeurt.

Hij besefte dat het verschil van mening tussen de zuidelijke en noordelijke lidstaten vrijwel onoverbrugbaar is, maar verzette zich tegen een compromis dat ten koste van alles wordt bereikt. Een dergelijk compromis heeft als bijkomend nadeel dat het onderwerp voorlopig weer onbespreekbaar zal zijn. Géén regeling op Europees niveau lijkt altijd nog beter dan een slechte regeling die bovendien nog jaren zal gelden.

In het verleden is wel geopperd dat de noordelijke landen gezamenlijk een regeling zouden treffen, ook al omdat daarvan misschien op den duur een zekere druk zal uitgaan op de zuidelijke landen. Acht de minister een dergelijke regeling mogelijk? Is hij bereid daartoe initiatieven te ontplooien? Wat verwacht hij van een dergelijke regeling voor de langere termijn?

Ook de heer Woltjer (PvdA) was van mening dat het voorstel van het voorzitterschap te ver afwijkt van de oorspronkelijk inzet. Er moet sowieso een Europese regeling komen, maar de vraag is welke. Het huidige voorstel is veel te soepel en dieronvriendelijk en moet daarom worden afgewezen. Hij veronderstelde dat de inbreng van de lidstaten die recent tot de Unie zijn toegetreden de druk zal opvoeren om te komen tot een beter voorstel. Ook het Franse voorzitterschap lijkt zich dit te realiseren en zet zich misschien daarom zo nadrukkelijk in voor het bereiken van een oplossing.

Een regeling van enkele lidstaten onderling heeft weinig kans van slagen en zou zelfs averechts kunnen werken, zo vreesde de heer Woltjer. De zuidelijke lidstaten zullen zich dan immers op het standpunt stellen dat er geen Europese regeling meer nodig is. Hij drong er daarom op aan dat de regering zich inzet voor een Europese regeling, maar zich rekenschap geeft van het moment waarop die regeling moet worden getroffen, ook al omdat het heel moeilijk is een eenmaal ingevoerde regeling op korte termijn te wijzigen. Het huidige voorstel is in ieder geval onaanvaardbaar en zelfs met de wijzigingen die de minister voorstelt, onvoldoende.

De heer Van der Vlies (SGP) was niet echt gelukkig met het voorstel van het Franse voorzitterschap. Hij vroeg welk standpunt de minister zal innemen en op basis waarvan. Maximering van de reistijden kan een oplossing bieden, evenals aanpassing van de accommodatie en de randvoorwaarden waaronder de dieren worden vervoerd. Het huidige voorstel roept echter de vraag op wat een compromis waard is, zeker als Nederland de eigen opstelling moet verlaten. Waarom is de minister gaan schuiven met die opstelling?

Overigens vertoont het Franse voorstel op punt B een zwakke plek als het gaat om het onderscheid tussen fok-, gebruiks- en slachtdieren.

De heer Blauw (VVD) wees erop dat er een wezenlijk verschil is tussen het transport van runderen en varkens. De eerste hebben geen problemen met rusttijden zelfs al duren zij vier uur, maar bij varkens slaat onherroepelijk kannibalisme toe en is vier uur veel te lang. Zolang het transport rijdt, blijven zij rustig, omdat zij, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek, onder een bepaalde «stress» verkeren. Die «stress» draagt er ook toe bij dat de dieren geen gebruik maken van de faciliteiten in de auto zolang die rijdt. Daarom moet er worden gestopt voor het voederen en drenken.

Het vervoer van dieren door Europa zal hoe dan ook doorgaan en daarom moet er een regeling worden getroffen. Het transport met de bestaande transportmethode zou moeten worden beperkt tot acht uur, omdat, zo blijkt uit objectief onderzoek, de dieren na die tijd uitdrogingsverschijnselen gaan vertonen. Transport dat langer duurt, zou met «business-class»accommodatie moeten worden uitgevoerd. Overigens merkte de heer Blauw op dat alleen met adequate controle een verantwoord systeem van transport kan worden bereikt. Daarvoor kan gebruik worden gemaakt van de tachograaf.

Hij hechtte eraan dat op korte termijn een Europese regeling tot stand komt, omdat de publieke opinie nu positief is. Die opinie zou bij een deeloplossing wel eens kunnen omslaan en dan is de bereidheid om te komen tot harmonisering nog verder weg. Is de minister bereid zich in te zetten voor een genuanceerde regeling op een zo kort mogelijke termijn?

Mevrouw Vos (GroenLinks) vond het voorstel van het voorzitterschap onaanvaardbaar. Het oorspronkelijke Nederlandse voorstel ging uit van een maximale transportduur van twaalf uur. Dat was al aan de lange kant, maar niettemin een inzet waarmee zij kon leven. Inmiddels is dit uitgangspunt in het Benelux- en het Franse voorstel niet meer terug te vinden. Het laatste leidt er zelfs toe dat er na twaalf uur een tweede reis mogelijk is en dat zogenaamd diervriendelijk transport twee keer 24 uur mag duren. Wil de minister toelichten wat hij in het overleg heeft ingebracht en zal inbrengen? Zal hij vasthouden aan de eis dat er minimaal 24 uur moet worden gewacht tussen twee reizen? Blijft hij bij zijn standpunt dat de reistijden te lang en de rusttijden te kort zijn in het Franse voorstel? Zal hij zijn zorg over de controle ook in de Raad uitspreken? Overigens was ook zij van mening dat de tachograaf hiervoor een oplossing kan bieden. De minister stelt vast dat de huidige voorstellen niet aanzetten geven tot de investering in milieuvriendelijke of diervriendelijke vervoermiddelen. Hoe zou een dergelijke prikkel kunnen worden opgenomen in de regeling? Wordt hierover gesproken in het Europese overleg?

Is de minister bereid mee te werken aan het Franse compromis? Mevrouw Vos vreesde dat dit compromis tot verdere verslechtering zal leiden. Het is de vraag wat een compromis waard is als het geen echte verbetering oplevert ten opzichte van de huidige situatie.

De landen die onlangs tot de Unie zijn toegetreden, zijn voorstanders van een strenger regime. Bovendien pleit de publieke opinie in Italië en Frankrijk steeds meer voor diervriendelijk transport. In die zin lijkt het niet onverstandig een harde opstelling te kiezen en terug te keren naar het oorspronkelijke Nederlandse voorstel. Natuurlijk levert dit vertraging op, maar die tijd kan worden gebruikt om tot een beter voorstel te komen, al moet worden voorkomen dat het onderwerp van de agenda verdwijnt.

De heer Van der Linden (CDA) vroeg of de minister er nog steeds naar streeft op dit punt in Beneluxverband op te trekken. Vindt hij dat een Europese regeling altijd beter is dan geen regeling? Ziet hij toekomst in bilaterale afspraken tussen gelijkgezinden? Wat zijn de voor- en nadelen van dergelijke afspraken? Welke minimum omvang zou een dergelijke bilaterale regeling moeten hebben? Welke invloed zullen die onderlinge afspraken uitoefenen op het functioneren van de interne markt? De heer Van der Linden sloot zich overigens aan bij de opmerkingen over de controle.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zei dat het transport van dieren een netelig vraagstuk is en blijft en de gemoederen beweegt. Langzamerhand doemt de vraag op of «een» regeling beter is dan geen regeling. Hij herinnerde eraan dat hij in de afgelopen periode vaak over dit onderwerp heeft gesproken met de Kamer. In het overleg ter voorbereiding van de vorige Landbouwraad is geopperd dat het verstandig zou zijn afspraken te maken over de richting van het beleid, opdat gaandeweg de ideale situatie kan worden bereikt. Hij zei dat hij in dit licht het voorstel van het Franse voorzitterschap heeft beoordeeld. Het voorstel is in de Raad, maar ook daarbuiten, uitvoerig besproken. De minister voegde hieraan toe dat hij zich in zijn eerste bilaterale overleg met de Franse voorzitter terstond heeft gedistantieerd van diens voorstel. De rusttijden zijn tekort en een periode van 24 uur tussen twee reizen is wel het absolute minimum. Ook in de Landbouwraad is dit standpunt ingenomen. Overigens is dit wel de eerste keer dat Frankrijk een stap in de gewenste richting heeft gedaan, want tot de voorlaatste Landbouwraad heeft het zich min of meer opgesloten in het zuidelijke blok. Er lijkt nu beweging in het Franse standpunt in die zin dat wordt gedacht over beperking van reistijden en het invoeren van rusttijden.

De vraag is inderdaad hoever Nederland zal gaan in de verdere discussie en of er enig zicht is op een oplossing die in de buurt komt van de Nederlandse inzet. Het onderscheid in het Franse voorstel tussen traditioneel en «business-class»vervoer is een goede gedachte. Daar staat tegenover dat de reistijden in het traditionele vervoer van varkens veel te lang zijn, want er is in wezen sprake van een reis van 24 uur. De minister zei dat hij in de Landbouwraad heeft voorgesteld dat in snelle, degressieve stappen wordt gewerkt naar een maximum reistijd van twaalf uur. Van een schema van 24 via zestien naar twaalf uur zal bovendien een stimulans uitgaan naar vervoerders om over te gaan tot beter geoutilleerd vervoer.

Hij zag de toekomst somber als de Raad er niet in slaagt overeenstemming te bereiken over een regeling. Het dossier zal dan ongetwijfeld voor langere tijd van de agenda van de Raad verdwijnen, omdat na Frankrijk, Spanje het voorzitterschap zal bekleden en daarna Italië en Ierland. Uit dit dilemma moet in de komende Raad of Raden een uitweg worden gezocht zonder dat de Nederlandse uitgangspunten geweld worden aangedaan. Dat wil zeggen dat de rusttijden moeten worden gewijzigd en dat er minimaal 24 uur moet worden gewacht tussen twee reizen.

De toetreding van de nieuwe lidstaten maakt de discussie in de Landbouwraad iets eenvoudiger, omdat het traditionele blok dat echt geïnteresseerd is in dit vraagstuk en er echt iets aan wil doen, is versterkt. Een bijzonder feit is wel dat Oostenrijk inmiddels een vrij stringente nationale regelgeving heeft ingevoerd en niet van plan is daarop veel toe te geven. Daarnaast heeft Duitsland nog maar weinig ruimte om te manoeuvreren nu over de nationale regelgeving van acht uur reizen overeenstemming is bereikt.

De minister zei dat hij zich zal blijven inzetten voor een geharmoniseerde regeling in EU-verband. De vervoersstromen richten zich immers op de zuidelijke landen en een aparte regeling met alleen de noordelijke landen lijkt daarom weinig zinvol.

Mevrouw Vos wees er bij interruptie op dat een deel van het transport is bestemd voor Beneluxlanden, Duitsland en Frankrijk. Zou het mogelijk zijn met deze landen tot afspraken te komen?

De minister antwoordde dat het grootste deel van het transport naar de zuidelijke landen gaat. Een dergelijke deelafspraak vormt daarom geen wezenlijke oplossing voor het probleem.

De heer Van der Linden vroeg of een waterdichte controle kan worden bereikt als het merendeel van de lidstaten kiest voor een certificatie- en het animosysteem.

De minister zei dat dit systeem al wordt toegepast. Verder kan voor de controle inderdaad gebruik worden gemaakt van de tachograaf.

Hij zei dat hij een ongewijzigd voorstel van het voorzitterschap zal afwijzen. Niet alleen omdat het inhoudelijk niet juist is, maar ook omdat het wetenschappelijk onjuist is en het welzijn van de dieren in gevaar brengt. Verwacht moet worden dat er dan voorlopig geen geharmoniseerde regeling meer tot stand zal komen. De discussie in Europa zal zich weliswaar voortzetten, maar de meningen in de Landbouwraad zullen over een jaar niet veel anders zijn dan nu. Overigens lijken de zuidelijke landen nu wel bereid tot een compromis, niet omdat het welzijn van de dieren hen zo ter harte gaat, maar omdat het probleem dan is afgedaan. Wellicht is het mogelijk een afspraak te maken voor een geharmoniseerde Europese regeling die weliswaar niet ideaal is, maar die binnen afzienbare tijd opnieuw wordt besproken opdat het gewenste doel alsnog wordt bereikt. Als onderdeel van het compromis zou dan moeten worden afgesproken dat de regeling na een vastgestelde termijn wordt geëvalueerd.

De heer Blauw vroeg bij interruptie of de minister wel oog wil blijven houden voor de relatie tussen een overgangs- en de afschrijvingstermijn.

De minister antwoordde dat dit zeker nodig is en wees erop dat dit een van de gedachten is die ten grondslag liggen aan de wens te komen tot een maximaal aantal uren in het traditionele vervoer en het stimuleren van het «business-class»vervoer.

De heer Van den Bos had wat moeite met dit voorstel, omdat hij vreesde dat de druk om tot een betere regeling te komen, wegvalt als er een voorlopige regeling is getroffen. De politieke wil lijkt eerder te kunnen worden gemobiliseerd zonder regeling.

Mevrouw Vos herinnerde eraan dat zij niet heeft gepleit voor een evaluatie, maar voor een harde afspraak over het moment waarop het einddoel van twaalf uur moet zijn bereikt.

De minister zei dat hij voorafgaande aan de laatstgehouden Landbouwraad uitvoerig heeft gesproken met zijn Zweedse ambtgenoot over de gedachte om binnen een afgesproken periode te streven naar een maximum reistijd van twaalf uur. Zweden heeft een uitgesproken mening over het transport van dieren en heeft zich achter deze gedachte geschaard. Als een dergelijk compromis kan worden bereikt, moet het met beide handen worden aangepakt, mits een harde afspraak kan worden gemaakt over het moment en de wijze waarop de regeling wordt aangescherpt, maar die kans lijkt niet erg groot. Er blijft dus niet anders over dan af te wachten hoe de meningen liggen in de Landbouwraad.

Overige agendapunten

De heer Van der Linden merkte naar aanleiding van agendapunt 11 (Agro-monetaire vraagstukken) op dat hem ter ore is gekomen dat de Duitse regering haar boeren volledige compensatie zal verschaffen voor de eventuele revaluatie van de «groene munt». Is de Nederlandse regering bereid een vergelijkbare regeling te treffen voor haar boeren? Hij achtte dit vanzelfsprekend, omdat de gulden is gekoppeld aan de D-mark. Bovendien moet concurrentievervalsing worden voorkomen.

Wil de minister de Kamer informeren over de uitvoering van de Bezemrichtlijn, zo vroeg de heer Van der Linden verder. Is het waar dat de Belgische regering de regeling al in het Staatsblad heeft gepubliceerd en dat de vertraging die nu optreedt, door Nederland wordt veroorzaakt?

De heer Ter Veer (D66) zei dat hij zich kon vinden in de voorstellen voor de sector suiker (agendapunt 3).

Mag uit de opmerking onder agendapunt 4 (Landbouwprijzen) dat de voorstellen in de granensector tot bezorgdheid leiden, worden afgeleid dat Nederland wel instemt met de voorstellen voor de zuivelsector? Een verlaging met 2% van de interventieprijs voor boter is inderdaad niet veel, maar het signaal dat ervan uitgaat is verkeerd, want de quota blijven gehandhaafd.

Hij vond het terecht dat onder agendapunt 5 (Katoen) wordt aangekondigd dat Nederland zich met name zal richten op de budgettaire gevolgen en de controleerbaarheid.

Wil de minister een toelichting geven op agendapunt 8 (Hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; uitbreiding van de braaklegging)? De heer Ter Veer vreesde dat akkerbouwers geneigd zullen zijn minder vruchtbare grond braak te leggen om in aanmerking te komen voor subsidie en vervolgens zullen proberen op hun vruchtbare grond zoveel mogelijk gewas te verbouwen. Op die manier profiteren zij op twee manieren van deze regeling.

Hij sloot zich aan bij de vraag naar een eventuele compensatie van de herwaardering van de «groene munt», maar waarschuwde ervoor dat een eenmaal ingevoerde compensatieregeling over het algemeen moeilijk ongedaan kan worden gemaakt.

De heer Van der Vlies vroeg wat de opmerking onder agendapunt 4 dat de combinatie van een staffelverlaging en een verkorting van de interventieperiode niet acceptabel is, betekent voor de opstelling van de minister in de Landbouwraad.

In de achterliggende periode is steeds opnieuw gesproken over de noodzaak van een goede controle op de uitvoering van EG-richtlijnen en -verordeningen. Nu hierover opnieuw een opmerking wordt gemaakt onder punt 5 drong de heer Van der Vlies erop aan dat de Nederlandse gedachten over een adequate controle bij alle relevante onderwerpen naar voren worden gebracht.

De Europese Commissie (EC) heeft toegezegd dat zij voor 1 april 1995 een evaluatieverslag over de braaklegging zal presenteren. Mag worden verwacht dat het verslag tijdig voor de Landbouwraad beschikbaar is?

Waarom is punt 10 (melkquota) van de agenda afgevoerd? Zijn de voorstellen niet op tijd klaar of is er voor de genoemde landen weer een «extraatje» in de maak? Als dit laatste het geval is, moet de minister zich ernstig te weer stellen. Italië heeft nog steeds geen orde op zaken gesteld en de grens van de tolerantie van de Unie is nu toch echt wel bereikt.

De heer Keur (VVD) merkte naar aanleiding van agendapunt 3 op dat dit punt van rust aan het front moet worden gekoesterd.

Hij onderschreef het Nederlandse standpunt met betrekking tot de landbouwprijzen (agendapunt 4), in het bijzonder dat een combinatie van een staffelverlaging en een verkorting van de interventieperiode niet acceptabel is.

Hij hoopte dat ook andere lidstaten doordrongen zijn van de noodzaak aandacht te besteden aan de budgettaire gevolgen en de controleerbaarheid van de EU-regelgeving, in dit geval de steunregeling voor katoen.

Is het waar dat Spanje druk wil uitoefenen op de wijziging van de verordening voor de sector gedroogde voedergewassen (agendapunt 6)? Spanje zou ernaar streven dat voor 1 juli moet worden aangemeld welke eiwitrijke voedergewassen voor de rest van het jaar nodig zijn. De Nederlandse omstandigheden zijn zodanig dat de drogerijen niet aan die bepaling zullen kunnen voldoen. Bovendien moeten zij aanzienlijke hogere temperaturen gebruiken om gewassen te drogen. Ook in die zin zijn zij dus in het nadeel ten opzichte van de Spaanse drogerijen. Ten slotte moet worden gevreesd dat een vrijwel onuitvoerbare regeling controleproblemen met zich zal meebrengen. Hoe denkt de minister hierover?

Als de Unie werkelijk streeft naar een optimale concurrentiepositie van zijn landbouw, is het geen goede zaak om vervolgens te besluiten 50% van de beschikbare akkergrond braak te laten liggen. Dit zal immers tot een aanzienlijke verhoging van de kostprijs leiden. De heer Keur pleitte in plaats daarvan voor een soort braakregeling-plus, want het is altijd beter landbouwgronden te gebruiken voor de produktie van «non-food»artikelen en agrificatie dan ze met steun van de EU braak te leggen.

Hij was teleurgesteld dat punt 10 (melkquota) van de agenda is afgevoerd. Nederland is destijds tandenknarsend met de commissievoorstellen akkoord gegaan, maar de grens is nu wel bereikt.

Hij vroeg tot slot een nadere toelichting op de werking van een eventuele compensatie van de herwaardering van de «groene munt». Moeten dergelijke compenserende maatregelen altijd passen binnen de marge van +5% en -5%? Zijn er regels opgesteld voor maatregelen die daarbuiten vallen?

De heer Woltjer (PvdA) wees erop dat uit de commissiestukken kan worden afgeleid dat de vooruitzichten voor de landbouw niet slecht zijn. Hij waarschuwde ervoor dat dit voor de lidstaten aanleiding kan zijn om in de Landbouwraad weer nieuwe en bestaande stokpaardjes te berijden. Wil de minister ervoor waken dat de druk op de ketel niet teveel wegvalt?

Welke argumenten brengen de minister ertoe om te zeggen dat de combinatie van een staffelverlaging en een verkorting van de interventieperiode in de granensector onaanvaardbaar is? De EC vindt interventie aan het begin van het verkoopseizoen niet nodig; naar haar mening is interventie eerder bedoeld als vangnet voor eventuele overschotten aan het einde van het seizoen. Nederland heeft jarenlang gepleit voor een vergaande beperking van de interventie, maar nu die mogelijkheid zich voordoet, stelt de minister zich afwijzend op. Waarom grijpt hij deze kans niet aan? Een ander argument van de EC is dat de rente op kortlopende kredieten is gedaald en dat de garantieprijzen opnieuw worden verlaagd. Hierdoor zijn de financieringskosten voor de opslag opnieuw afgenomen. De heer Woltjer waarschuwde ervoor dat te hoge opslagkosten interventie als het ware zullen stimuleren. Hij pleitte ervoor dat interventie waar mogelijk wordt beperkt en dat in plaats daarvan meer gebruik wordt gemaakt van het volumebeleid.

Hij betuigde zijn instemming met de verlenging van het quotumstelsel voor de suikersector (agendapunt 3). Handhaving van de opslagvergoeding voor C-suiker moet echter worden afgewezen.

Omdat de kosten van de katoenproduktie erg hoog zijn, verdient ieder voorstel van de EC dat tot verlaging van die kosten kan leiden, instemming.

Hij hoopte dat de Landbouwraad het vraagstuk van een eventuele compensatie indringend zal bespreken om te voorkomen dat Duitsland al tot compensatie overgaat zonder dat duidelijkheid bestaat over de positie van de andere lidstaten. Verwacht de minister dat de Raad hiervoor goede spelregels kan afspreken? In ieder geval mag de concurrentiepositie van de Nederlandse boeren niet verslechteren door nationale maatregelen van andere lidstaten.

De EC schijnt in een brief aan de Italiaanse regering ernstige kritiek te hebben geuit over de uitvoering van het quotumsysteem voor melk. Het is jammer dat dit punt van de agenda is afgevoerd, maar wellicht kan het in de rondvraag nog eens nadrukkelijk aan de orde worden gesteld.

Uit de tekst van agendapunt 12 (Oliehoudende zaden) en de stukken van de EC ter zake leidde de heer Woltjer af dat Duitsland de tekst van de verordening wil veranderen. Hij vond een overschrijding van het basisareaal geen reden voor een dergelijke wijziging en drong erop aan dat aan de verordening wordt vastgehouden.

De minister ging ervan uit dat de discussie over de agro-monetaire vraagstukken en over het prijspakket zich in de komende maanden zal voortslepen, want vooralsnog lijkt het er niet op dat er snel een beslissing zal worden genomen. Om allerlei redenen lijkt het bovendien verstandig beide onderwerpen voorlopig bij elkaar te houden. Hij wees erop dat hij samen met zijn Duitse ambtgenoot het initiatief heeft genomen voor een informele bijeenkomst in Aken van de Benelux, Duitsland en Oostenrijk naar aanleiding van de ontwikkelingen op de valutamarkt. De situatie is nog steeds nijpend, maar de overschrijding van de franchise is wel iets teruggelopen. Na een uitvoerige discussie over de vraag hoe dit probleem moet worden aangepakt, is besloten aan de Landbouwraad voor te stellen het moment van beëindiging van de bezinningstijd voor de Belgische franc op 14 april voorbij te laten gaan en de beslissing uit te stellen tot begin mei als de bezinningstijd voor Duitsland en Nederland is afgelopen. Zo kunnen de ontwikkelingen op de markt nog wat langer worden afgewacht en kan worden voorkomen dat er meer actie wordt ondernomen dan nodig is, want enige afvlakking van de overschrijding van de franchise in de komende tijd moet niet uitgesloten worden geacht. Afgelopen weekend is ook gesproken over de vraag welke mogelijkheden er zijn als er toch afgebroken moet worden. De regel is dat in dit soort gevallen compensatie kan plaatsvinden: 50% door de Unie en 50% door de lidstaat, maar dan wel degressief. Een andere mogelijkheid is volledige compensatie, zoals de Duitse minister van Financiën heeft geopperd tijdens de laatste Ecofin. Hij zal daarbij ongetwijfeld zijn uitgegaan van de gedachte dat de Unie daarvoor zal zorgen. De minister wees erop dat hij met zijn ambtgenoot van Financiën heeft afgesproken dat de ontwikkelingen zullen worden afgewacht, maar het uitgangspunt is wel dat de concurrentiepositie van de Nederlandse boeren niet in het geding mag komen.

De heer Van der Linden drong erop aan dat de minister zich in de Landbouwraad om tactische redenen achter Duitsland schaart als de Duitse minister aandringt op volledige compensatie.

De heer Woltjer meende dat enige terughoudendheid op zijn plaats is als het gaat om correctiemechanismen en compensaties, want die instrumenten hebben ook altijd ongewenste gevolgen. Duitsland is nog al snel geneigd naar het middel van compensatie te grijpen, als het moet nationale compensatie. De Landbouwraad zou er goed aan doen de Duitse minister te wijzen op het belang van een regeling in Europees verband.

De minister antwoordde dat het inderdaad verstandiger is om Europese afspraken te maken. Tijdens het «Akense beraad» is kort gesproken over de mogelijkheid van een volledige compensatie en de Duitse minister van Financiën heeft dit onderwerp aan de orde gesteld in de Ecofin. De Nederlandse minister van Financiën heeft zich in Brussel niet gedistantieerd van deze opstelling van Duitsland. De betrokken landen hebben afgesproken dat zij in overleg zullen treden met de EC, opdat de Commissie wellicht enigszins in lijn met hun afspraken zal willen opereren. De belangrijkste doelstelling voor het overleg van aanstaande maandag is dat het automatisme van de bezinningstijd wordt verlaten. Hij verwachtte niet dat de Duitse minister dan al opmerkingen zal maken over het compensatievraagstuk. Overigens past compensatie wel in de gedachte van de Nederlandse regering over de geldstromen in de Unie en haar netto-positie. Hij herhaalde dat hij er alles aan zal doen om te voorkomen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse boeren verslechtert. De regering streeft er verder naar in nauw overleg met Duitsland te opereren gelet op de gezamenlijke belangen.

De discussie over de Bezemrichtlijn richt zich op de vraag welke insteek moet worden gekozen bij de herziening van deze richtlijn. De minister zegde toe de Kamer verder schriftelijk over dit onderwerp te informeren.

Hij ging ervan uit dat de Kamer het standpunt van de regering over de sector suiker volgt.

Bij de vaststelling van de landbouwprijzen spelen zowel intellectuele, rationele als tactische elementen een rol. Hij herhaalde dat het goed zou zijn als de behandeling van dit dossier samenloopt met de besluitvorming over het agro-monetaire dossier. De argumentatie van de Commissie voor de verlaging van de interventieprijs voor boter verdient op zich enig begrip, omdat de prijzen relatief vrij hoog liggen. Ook voor het granendossier geldt dat de EC argumenten heeft voor haar standpunt: de kosten en de rente zijn lager, maar als daar de verkorting van de interventieperiode bovenop komt, juist op het moment dat het in de granensector weer wat beter gaat, lijkt enige voorzichtigheid op zijn plaats en enige tegendruk tegen de prijspolitiek van de EC geboden. Deze discussie zal zich in de komende maanden nog voortslepen. De minister achtte het uit tactisch oogpunt niet verstandig nu al verschillende aspecten van het voorstel te volgen, niet wetende wat de toekomst nog zal brengen.

De heer Woltjer was van mening dat het interventiemechanisme alleen mag worden gebruikt als vangnet. Nu er enige ruimte ontstaat door de lagere marktrente, zou Nederland moeten instemmen met het voorstel van de EC om de interventieperiode te verkorten. Nederland heeft toch ook altijd gepleit voor een systeem waarin eerst wordt geprobeerd produkten op de markt te verkopen voordat ze voor interventie kunnen worden aangeboden.

De minister antwoordde dat hij over dit onderwerp graag ten principale met de Kamer zou discussiëren juist met het oog op de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De huidige situatie waarin de inkomenssituatie in de granensector na een lange periode van malaise weer iets verbetert, lijkt echter niet het aangewezen moment om over te gaan tot een combinatie van verlaging van de staffel en verkorting van de interventieperiode.

Hij zei dat hij zich de opmerkingen van de leden over het belang van controle op de uitvoering van de regelgeving met betrekking tot katoen zeker ter harte zal nemen.

De EC heeft voorgesteld 31 juli aan te wijzen als laatste datum voor het indienen van contracten in de sector gedroogde voedergewassen. Dit voorstel wordt ingegeven door de zorg om de controle op de uitvoering van de verordening. De uitvoeringsregels zijn een bevoegdheid van de EC, maar Nederland heeft zich verzet tegen dit voorstel. Op dit moment wordt naar een oplossing gezocht. Overigens betwijfelde hij of het voorstel is ingegeven door de opstelling van Spanje, want deze lidstaat heeft hier weinig belang bij.

Het was de minister niet bekend of de EC tijdig rapport zal uitbrengen over de braaklegging. Daarom ook moet worden afgewacht of het tijdens deze Landbouwraad aan de orde zal komen. Dit onderwerp zal ongetwijfeld opnieuw in de Kamer worden besproken naar aanleiding van de Prioriteitennota die hopelijk begin april zal worden uitgebracht.

Duitsland heeft bezwaar tegen de blijvende korting op de compensatie voor oliehoudende zaden en pleit impliciet voor een wijziging van de verordening. Hij meende dat in de verordening wordt gesproken over een blijvende korting zolang er in de Unie als geheel sprake is van overschrijding. Vooralsnog zal het pleidooi van Duitsland worden afgewacht.

Onder het agendapunt Diversen zal Nederland het nitraatgehalte in sla aan de orde stellen.

Ten slotte merkte de minister op dat er zijns inziens geen sprake is van een nieuw extra melkquotum voor Italië en Griekenland. De voorstellen van de EC zijn bedoeld om de voorlopige regeling definitief te maken. Overigens onderschreef hij de gedachten van de leden ter zake.

De voorzitter van de commissie,

Blauw

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, M. M. H. Kamp (VVD), Esselink (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), Van Zijl (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Aiking-van Wageningen (AOV), Woltjer (PvdA), Schuurman (CD), Augusteijn-Esser (D66), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), Rijpstra (VVD), M. B. Vos (GroenLinks), Van Waning (D66), Keur (VVD), O. P. G. Vos (VVD).

Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Middelkoop (GPV), Remkes (VVD), Beinema (CDA), Leers (CDA), Biesheuvel (CDA), Van Gijzel (PvdA), Liemburg (PvdA), Hoekema (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Verspaget (PvdA), Verkerk (AOV), Zijlstra (PvdA), Poppe (SP), Jorritsma-van Oosten (D66), Gabor (CDA), Leerkes (U55+), De Cloe (PvdA), H. G. J. Kamp (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Doelman-Pel (CDA), Cornielje (VVD), Verbugt (VVD).

Naar boven