21 501-08 Milieuraad

Z VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 november 2024

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur & Waterstaat/Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening1 hadden kennisgenomen van de brief van 30 juni 20242 waarbij de Kamer een afschrift van het verslag van de Milieuraad die op 17 juni 2024 in Luxemburg had plaatsgevonden, was aangeboden.

Naar aanleiding hiervan is op 1 oktober 2024 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu.

De Staatssecretaris heeft op 30 oktober 2024 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat/Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR & WATERSTAAT/VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu

Den Haag, 1 oktober 2024

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur & Waterstaat/Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 30 juni 20243 waarbij de Kamer een afschrift van het verslag van de Milieuraad die op 17 juni 2024 in Luxemburg heeft plaatsgevonden, is aangeboden. De leden van de fractie van de BBB wensen de regering naar aanleiding hiervan enkele vragen voor te leggen.

De leden van de fractie van de BBB merken op dat verschillende zaken die in de onderhavige brief aan de orde komen, gevolgen hebben voor het Nederlandse bedrijfsleven. Hieronder vallen ook de zogenaamde microbedrijven; bedrijven met twee tot tien werknemers. In deze de categorie vallen volgens deze leden iets meer dan 258.000 midden- en kleinbedrijven in Nederland. De leden van de fractie van de BBB maken zich zorgen over de regeldruk ten gevolge van Europese besluitvorming voor deze bedrijven en hebben hierover de volgende vragen voor de regering.

  • 1. De leden van de fractie van de BBB merken op dat de Groene Claims Richtlijn4 ook van toepassing zal worden op microbedrijven. De regering was één van de voorstanders van dit besluit. Deze leden vragen de regering waarom zij voorstander is van het van toepassing verklaren van deze richtlijn op microbedrijven? Wat zijn de gevolgen van deze richtlijn voor microbedrijven? Wat betekent dit voor de regeldruk?

    De leden van de fractie van de BBB begrijpen dat enkele lidstaten zich zorgen maken over de administratieve en financiële lasten voor bedrijven en voor lidstaten zelf bij implementatie en handhaving van bedoelde richtlijn. Waarom deelt de regering deze zorgen niet? Kan de regering een inschatting geven van de administratieve en financiële lasten bij implementatie en handhaving van deze richtlijn voor de 258.000 microbedrijven in Nederland?

  • 2. De leden van de fractie van de BBB constateren dat de Richtlijn Bodemmonitoring en Veerkracht er naar alle waarschijnlijkheid toch zal komen, ondanks het door de Kamer ingediende subsidiariteitsbezwaar.5 Met deze richtlijn komt de bodemregulering op Europees niveau op gelijke voet te staan met de Europese water- en luchtregelgeving, aldus deze leden. Kan de regering uitleggen wat deze richtlijn toevoegt aan de bestaande regelgeving? Kan de regering een inschatting geven van de toekomstige regeldruk en de daarmee samenhangende administratieve en financiële lasten voor bedrijven en de lidstaten zelf bij implementatie en handhaving van deze richtlijn?

  • 3. De leden van de fractie van de BBB lezen dat de regering bij de onderhandelingen over de Richtlijn Bodemmonitoring en Veerkracht scherp zal zijn op de flexibiliteit voor nationale omstandigheden.6 Wat houdt dit precies in?

    Kan de regering toezeggen dat er bij de verdere onderhandelingen over deze richtlijn eveneens scherp op wordt toegezien dat zowel de regeldruk als de daarmee samenhangende lastendruk en kosten bij implementatie en handhaving zo laag mogelijk blijven?

  • 4. De leden van de fractie van de BBB wijzen erop dat de Europese Commissie in de Raadsconclusies Achtste Milieuactieprogramma (8MAP) is meegegaan in de oproep van de regering voor een strategie voor testmethoden en validatie. Wat houdt deze oproep in? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting van de regering.

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur & Waterstaat/Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur & Waterstaat/Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, E. Kemperman

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT – OPENBAAR VERVOER EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 oktober 2024

Hierbij bied ik u de beantwoording aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door leden van de Eerste Kamer op 1 oktober 2024 over het verslag van de Milieuraad van 17 juni 2024. Het verslag is op 30 juni aan de Eerste Kamer gestuurd door de toenmalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Mark Harbers)7.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, Ch.A. Jansen

1.

De leden van de fractie van de BBB merken op dat de Groene Claims Richtlijn8 ook van toepassing zal worden op microbedrijven. De regering was één van de voorstanders van dit besluit. Deze leden vragen de regering waarom zij voorstander is van het van toepassing verklaren van deze richtlijn op microbedrijven? Wat zijn de gevolgen van deze richtlijn voor microbedrijven? Wat betekent dit voor de regeldruk? De leden van de fractie van de BBB begrijpen dat enkele lidstaten zich zorgen maken over de administratieve en financiële lasten voor bedrijven en voor lidstaten zelf bij implementatie en handhaving van bedoelde richtlijn. Waarom deelt de regering deze zorgen niet? Kan de regering een inschatting geven van de administratieve en financiële lasten bij implementatie en handhaving van deze richtlijn voor de 258.000 microbedrijven in Nederland?

Antwoord

Het staat microbedrijven, net als grotere bedrijven, vrij om een milieuclaim te maken of een keurmerk te voeren. Dit is geen verplichting. Het kabinet vindt het van belang dat milieuclaims en -keurmerken op producten betrouwbaar zijn. Onjuiste of slecht onderbouwde milieuclaims en -keurmerken zijn immers misleidend voor de consument, of deze nu door grote of kleine bedrijven worden gebruikt. Om consumenten te beschermen tegen misleiding is het noodzakelijk dat de eisen van de Groene Claims Richtlijn voor alle bedrijven gelden.

Ook ondermijnt een uitzondering voor microbedrijven het doel van de Richtlijn om een gelijk speelveld te garanderen en de werking van de interne markt te verbeteren. Voor microbedrijven zouden dan immers andere regels gelden. Daarnaast zou zo’n uitzondering het werk van de toezichthouder lastiger maken. De toezichthouder zou voor elk vermoeden van een misleidende claim of slecht onderbouwd keurmerk moeten nagaan hoe groot het bedrijf is om te controleren of het gerechtvaardigd is dat de gemaakte claim niet aan de gestelde eisen voldoet. Dit kost meer tijd en leidt zo tot meer lasten voor de toezichthouder.

Als een bedrijf (klein of groot) ervoor kiest geen duurzaamheidsclaim te maken over hun producten, zijn er dus ook geen administratieve of financiële lasten. De lasten voor (micro)bedrijven die er wél voor kiezen een milieuclaim te maken, zijn niet specifiek te duiden. Ze hangen namelijk af van de complexiteit van de gemaakte milieuclaim en de kwaliteit van de aangeleverde data, aangezien deze elementen bepalen hoeveel tijd het kost om de verificatie uit te laten voeren. Hoe ingewikkelder de claim, hoe langer de verificatie duurt en hoe hoger de verificatiekosten uitvallen. Daarnaast hebben zowel de Raad als het Europees Parlement in hun vastgestelde onderhandelingsposities een verkorte verificatieprocedure opgenomen voor «simpelere» milieuclaims, bijvoorbeeld over een aandeel recyclaat. Voor deze claims mag een kortere verificatieprocedure worden doorlopen, die ook minder belastend is voor bedrijven. Deze brengt lagere lasten met zich mee. Bedrijven kunnen dus ook zelf bijdragen aan het verlagen van de administratieve en financiële lasten.

Om de lasten voor microbedrijven verder te beperken, zijn in de posities van de Raad en van het Europees Parlement langere overgangstermijnen voor deze bedrijven opgenomen. De Raad stelt voor microbedrijven een overgangsperiode van 50 maanden na inwerkingtreding voor (in tegenstelling tot 36 maanden voor andere bedrijven). Het parlement stelt een overgangsperiode van 42 maanden voor (in tegenstelling tot 30 maanden voor andere bedrijven). Deze periode geeft microbedrijven extra ruimte om aan de eisen van de Green Claims Richtlijn te voldoen en te leren van de manier waarop grotere bedrijven claims onderbouwen. Ook is er in de compromistekst van de Raad opgenomen dat de Europese Commissie en de lidstaten bedrijven moeten ondersteunen om aan de wettelijke eisen te kunnen voldoen. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan het bieden van ondersteuning bij het uitvoeren van een levenscyclusanalyse. Daarmee staan in het Commissievoorstel en de posities van het Parlement en de Raad voldoende bepalingen om de lasten voor bedrijven effectief te verlichten.

2.

De leden van de fractie van de BBB constateren dat de Richtlijn Bodemmonitoring en Veerkracht er naar alle waarschijnlijkheid toch zal komen, ondanks het door de Kamer ingediende subsidiariteitsbezwaar9. Met deze richtlijn komt de bodemregulering op Europees niveau op gelijke voet te staan met de Europese water- en luchtregelgeving, aldus deze leden. Kan de regering uitleggen wat deze richtlijn toevoegt aan de bestaande regelgeving? Kan de regering een inschatting geven van de toekomstige regeldruk en de daarmee samenhangende administratieve en financiële lasten voor bedrijven en de lidstaten zelf bij implementatie en handhaving van deze richtlijn?

Antwoord

Voor zowel lucht als water bestaat er diverse EU-regelgeving gericht op de kwaliteit, (water)kwantiteit of het reguleren van emissies naar deze compartimenten. Op dit moment bestaat er nog geen EU-regelgeving op het gebied van bodem. De richtlijn Bodemmonitoring en veerkracht zal daar verandering in brengen. Met deze richtlijn, die is gericht op Europees brede monitoring van bodems, wordt het belang erkend van de functie van gezonde bodems voor onder meer voedselzekerheid, biodiversiteit, klimaatmitigatie- en adaptatie, alsook het reinigend vermogen van de bodem. Deze richtlijn helpt om de ontwikkeling van bodemgezondheid te volgen en bodem als belangrijk aspect te betrekken bij besluitvorming. Het is een monitoringsrichtlijn en bevat in tegenstelling tot richtlijnen op het gebied van water en lucht geen bindende doelstellingen en geen verplichting tot het nemen van beleidsmaatregelen.

De Bodemmonitoringsrichtlijn vraagt lidstaten om het monitoren (en rapporteren van de resultaten) van alle bodems in Nederland. Op dit moment worden alleen landbouwbodems 5-jaarlijks gemonitord voor het Nationaal Programma Landbouwbodems van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De inspanningsverplichtingen om in geval van ruimtebeslag en bodembedekking rekening te houden met mitigerende principes, en om daarbij te streven om het verlies aan vermogen van de bodem om ecosysteemdiensten te leveren in redelijke mate te compenseren, hebben mogelijk wel gevolgen voor het bedrijfsleven. De kamer heeft de regering verzocht, via de motie Veltman10, om een impactstudie te doen naar de mogelijke gevolgen van de Bodemmonitoringsrichtlijn voor Nederland en voor het bedrijfsleven. Deze impactanalyse zal voor het einde van het jaar, en nog voordat de triloogfase is afgerond, naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

3.

De leden van de fractie van de BBB lezen dat de regering bij de onderhandelingen over de Richtlijn Bodemmonitoring en Veerkracht scherp zal zijn op de flexibiliteit voor nationale omstandigheden11. Wat houdt dit precies in? Kan de regering toezeggen dat er bij de verdere onderhandelingen over deze richtlijn eveneens scherp op wordt toegezien dat zowel de regeldruk als de daarmee samenhangende lastendruk en kosten bij implementatie en handhaving zo laag mogelijk blijven?

Antwoord

Nederland is een dichtbevolkt land met een historische belasting van de bodem met verontreinigende stoffen en fosfor. Ook is er in delen van Nederland sprake van verzilting. Om recht te kunnen doen aan de unieke Nederlandse situatie heeft het kabinet zich tijdens de onderhandelingen ingezet voor flexibiliteit in de toekomstige uitvoering van de richtlijn. Ook zal het kabinet, tijdens de triloogfase, zich in blijven zetten voor nationale flexibiliteit bij het implementeren van de Bodemmonitoringsrichtlijn, om zodoende de maatschappelijke uitdagingen in Nederland het hoofd te kunnen bieden. Het kabinet zal hierin ook aandacht besteden aan het beperken van de kosten en lastendruk voor overheden en bedrijven. Daarnaast blijft het kabinet, net als een groot aantal andere lidstaten, sturen op een richtlijn zonder bindende doelstellingen.

4.

De leden van de fractie van de BBB wijzen erop dat de Europese Commissie in de Raadsconclusies Achtste Milieuactieprogramma (8MAP) is meegegaan in de oproep van de regering voor een strategie voor testmethoden en validatie. Wat houdt deze oproep in? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting van de regering.

Antwoord

Chemische stoffen moeten getest worden om de gevaren van deze stoffen voor de publieke gezondheid of het milieu in kaart te kunnen brengen. Het is daarom noodzakelijk om voor zowel bestaande als nieuwe stoffen en materialen testmethodes te ontwikkelen. Het is namelijk onwenselijk als we pas bij gebruik in de praktijk merken dat een stof schade geeft aan gezondheid of milieu. Het is daarom essentieel om te investeren in de tijdige en planmatige ontwikkeling van testmethodes en hun validatie voor toekomstige veiligheidsbeoordelingen. Nu vindt de ontwikkeling van testmethodes nog ongestructureerd en inconsistent plaats en is er weinig aandacht voor validatie. Een EU-strategie voor de ontwikkeling van testmethoden die de wettelijke behoeften weerspiegelt en validatie garandeert, zorgt voor beter betrouwbare en gevalideerde testmethoden en zal de kans verminderen dat gevaarlijke chemische stoffen in producten of het milieu eindigen. Dit draagt bij aan een groter consumentenvertrouwen en een positieve maatschappelijke impact op het gebied van milieu en gezondheid.


X Noot
1

Samenstelling:

Van Wijk (BBB), Kemperman (BBB) (voorzitter), Van Langen-Visbeek (BBB), Lievense (BBB), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Klip-Martin (VVD), Meijer (VVD), Kaljouw (VVD), Rietkerk (CDA) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Van Meenen (D66), Aerdts (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2023/24, 21 501-08, W.

X Noot
3

Kamerstukken I 2023/24, 21 501-08, W.

X Noot
4

Europees voorstel COM(2022)143.

X Noot
5

Europees voorstel COM(2023)416. Zie ook dossier E230013 op Home – Eerste Kamer der Staten-Generaal

X Noot
6

Kamerstukken I 2023/24, 21 501-08, W, p. 4.

X Noot
7

Kamerstukken 2023–2024, 21 501-08

X Noot
8

Europees voorstel COM(2022)143.

X Noot
9

Europees voorstel COM(2023)416. Zie ook dossier E230013 op https://www.eerstekamer.nl/home

X Noot
10

Kamerstukken 2023–2024, 21 501-08, nr. 948

X Noot
11

Kamerstukken 2023–2024, 21 501-08, W, p. 4.

Naar boven