Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 oktober 2024
Hierbij ontvangt u het verslag van de informele Raad Algemene Zaken («RAZ») – Cohesie
6 september jl. te Boedapest. Tijdens deze Raad heb ik me ambtelijk laten vervangen.
Verslag informele Raad Algemene Zaken (RAZ) – Cohesie – 6 september Boedapest
Tijdens deze informele Raad Algemene Zaken (RAZ) – Cohesie in Boedapest is van gedachten
gewisseld over de rol van cohesiebeleid in demografische uitdagingen. Ik heb uw Kamer
hier eerder over geïnformeerd via de Geannoteerde Agenda1. Tijdens een informele Raad vindt er geen besluitvorming plaats.
Het Hongaarse voorzitterschap van de Raad van de EU had een discussiestuk opgesteld
waarin de vraag werd gesteld op welke manier het cohesiebeleid in de toekomst in zou
kunnen spelen op demografische uitdagingen waar de Europese Unie voor staat; o.a. migratie,
vergrijzing en bevolkingskrimp. In het discussiestuk werd verkend of een nieuwe beleidsprioriteit
in het toekomstig Cohesiebeleid noodzakelijk zou zijn. Deze nieuwe prioriteit zou
een brede benadering omvatten van sociale, economische en ontwikkelingsstrategieën,
met acties gericht op een vergrijzende bevolking, het tegengaan van jeugdwerkloosheid,
verbeteren van onderwijs en het promoten van vrijheid om je te verplaatsen, maar ook
de vrijheid om juist te blijven.
Alle lidstaten vonden het positief dat Europees werd gesproken over de gevolgen van
demografische ontwikkelingen, omdat dit de leefbaarheid in sommige gebieden negatief
kan beïnvloeden en kan leiden tot tekorten op de arbeidsmarkt.
Een aantal lidstaten was van mening dat ook cohesiebeleid daar in de toekomst een
grotere rol in moet spelen. Zij benadrukten dat er Europees beleid moet komen wat
ervoor zorgt dat oorspronkelijke inwoners in hun gebieden willen blijven wonen en
werken: het recht om te blijven. Hiervoor zijn betaalbare huizen nodig, toegang tot
publieke voorzieningen (ziekenhuizen, scholen) en goede fysieke infrastructuur. Sommige
lidstaten gaven aan dat zij zien dat hoogopgeleiden plattelandsgebieden of zelfs hun
land verlaten («braindrain»). Er werd in dit kader opgeroepen tot een meer regiospecifieke
benadering.
Andere lidstaten waren kritisch over het inzetten van cohesiebeleid op dit thema.
Zij stelden de subsidiariteit van zulke maatregelen ter discussie. Er werd op gewezen
dat veel zaken die in het discussiestuk van het voorzitterschap genoemd werden, zoals
sociaal beleid, onderwijs, gezondheidszorg en de huizenmarkt, nationale aangelegenheden
zijn.
Daarnaast wezen lidstaten aan de grens van onze Unie op een mogelijke rol van toekomstig
cohesiebeleid in het adresseren van de gevolgen van de Russische agressie in Oekraïne.
Ook gaf een aantal lidstaten aan dat er in het toekomstig cohesiebeleid een sterkere
link moet komen tussen de fondsen onder cohesiebeleid en hervormingen, dat er meer
gebruik moet worden gemaakt van prestatiegericht declareren en dat het respect voor
de rechtsstaat essentieel is voor het ontvangen van middelen uit deze fondsen.
Cohesiebeleid zou wat Nederland betreft ondersteunend kunnen zijn bij het behalen
van hoge werkgelegenheidsniveaus, het aanpakken van arbeidsmarkttekorten, een rechtvaardige
sociale bescherming en de ontwikkeling van een geschoolde en veerkrachtige beroepsbevolking.
Daarbij moet dan vooral gekeken worden waar de kracht van een regio ligt. Regio’s
moeten meer uitgedaagd worden hun productiviteit te vergroten en hun sociale problemen
op te lossen. Economische ontwikkeling moet gestimuleerd worden zodat regio’s de grote
transities kunnen maken, bijvoorbeeld door regionale transitieplannen op te stellen,
te innoveren, slim te specialiseren en samen te werken met andere regio’s. Op die
manier kan het economisch potentieel van regio’s worden versterkt, is de kans groter
dat er weer talent wordt aangetrokken en dat de oorspronkelijke inwoners in die gebieden
een reden hebben daar te blijven wonen en werken.
De Minister van Economische Zaken,
D.S. Beljaarts