21 501-08 Milieuraad

Nr. 394 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2011

Hierbij bied ik u de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken van 16 december 2011 aan. De Raad zal volledig in het teken staan van cohesiebeleid. Op de agenda staan twee gedachtewisselingen: (1) over strategisch programmeren en (2) thematische concentratie. Hieronder vindt u een toelichting op het Europese Commissievoorstel, het krachtenveld voor zover dat nu bekend is en de Nederlandse inzet tijdens de Raad Algemene Zaken.

1. Strategisch Programmeren

Europese Commissievoorstel

De Europese Commissie beoogt dat het cohesiebeleid 2014–2020 sterker en strategischer bijdraagt aan de Europa2020-strategie. Deze bijdrage loopt via strategisch programmeren, dat wil zeggen het vooraf vaststellen van doelen en beoogde resultaten en de investeringen die nodig zijn om deze te bereiken. In de systematiek van de Europese Commissie zijn er drie niveaus. Ten eerste het Gemeenschappelijk Strategisch Kader (GSK), waarin de Europese Commissie (bindende) richtsnoeren geeft voor het bereiken van synergie tussen verschillende beleidsterreinen en fondsen en voor de link met de Europa2020-strategie. Ten tweede stelt elk land een partnerschapscontract op en vertaalt de Europese doelen en richtlijnen in nationale doelen en de inzet van de verschillende fondsen (EFRO, ESF, plattelandsfonds, visserijfonds). Ten derde wordt de precieze uitvoering geregeld in Operationele Programma’s die gelden voor één of meer fondsen.

Krachtenveld

De doelen van de Europese Commissie en de drie voorgestelde documenten (GSK, contract, operationeel programma) worden breed gesteund. De meeste lidstaten benadrukken het belang van een integrale benadering, waarbij wordt uitgegaan van de kenmerken van het land en de regio in kwestie en voor de verschillende fondsen gezamenlijk een strategie wordt opgesteld. Vrijwel alle lidstaten hebben kritiek op de precieze uitwerking van de documenten en vinden deze onnodig bureaucratisch en te weinig flexibel. De Europese Commissie wil met het GSK sturen welke investeringen de landen wel en niet kunnen doen. Het merendeel van de landen, waaronder het VK, Duitsland, Frankrijk, Slowakije, Slovenië en Portugal, vinden de gedetailleerde sturing van de Europese Commissie te prescriptief. De Europese Commissie zou alleen op hoofdlijnen moeten sturen. Daarnaast zijn de Europese Commissie en de lidstaten het oneens over wie het GSK vaststelt. De Europese Commissie wil het zelfstandig vaststellen (via een zogenoemde gedelegeerde handeling). Alle lidstaten willen dat de Raad en het Europees Parlement kunnen meebeslissen (bijvoorbeeld door het GSK op te nemen in een bijlage van de verordeningen). Gezien het krachtenveld is het waarschijnlijk dat Raad en Europees Parlement het recht op medebeslissing krijgen, in dat geval kunnen Raad en Europees Parlement ervoor zorgen dat het GSK sturing op hoofdlijnen biedt. De inzet van het kabinet dat het contract ook verplichtingen voor de Europese Commissie zou moeten bevatten, bijvoorbeeld voor het verlagen van de administratieve lasten, vindt geen gehoor bij de Europese Commissie, maar kan wel op sympathie rekenen van andere lidstaten.

Zowel het Partnerschapscontract als het Operationeel Programma worden door vrijwel alle lidstaten gesteund. Een belangrijk openstaand punt is hoe de verbinding met de landenspecifieke aanbevelingen van Europa2020 in de praktijk zal werken. De Europese Commissie stelt voor dat zij de contracten en Operationele Programma’s toetst op consistentie met de landenspecifieke aanbevelingen van Europa2020. Het principe wordt door de meeste lidstaten gesteund, maar er zijn vraagtekens bij de praktische uitvoering. De lidstaten vinden dat de Europese Commissie de lidstaat niet mag verplichten om de structuurfondsen in te zetten voor elk doel uit het Nationaal Hervormingsprogramma of voor elke landenspecifieke aanbeveling. Voor federale lidstaten zoals Duitsland speelt nog een ander probleem, aangezien de landenspecifieke aanbevelingen op federaal niveau gegeven worden en cohesiebeleid volledig bij de deelstaten belegd is.

Nederlandse inzet

Allereerst is het kabinet van mening dat het cohesiebeleid idealiter beperkt zou moeten blijven tot de armste regio’s in de armste lidstaten, en grensoverschrijdende samenwerking. Nederland steunt de kritiek dat de Commissievoorstellen onnodig bureaucratisch en te weinig flexibel zijn. Toetsing en goedkeuring van de strategische programmering door de Europese Commissie kan bijdragen aan de inzet van het kabinet om structuurfondsen in Europa alleen in te zetten voor projecten die significant bijdragen aan economische groei en werkgelegenheid. Het kabinet vindt het echter onwenselijk dat de Europese Commissie landen en regio’s vraagt om elke investering tot in detail vast te leggen in een rigide planning. Flexibiliteit is nodig om in te spelen op veranderingen en op de behoeften in de praktijk, bijvoorbeeld de behoefte van het bedrijfsleven.

Voor wat betreft het GSK steunt het kabinet het voorstel van de lidstaten om de Raad en het Europees Parlement het recht op medebeslissing te geven. Het kabinet vindt het GSK een essentieel onderdeel van het cohesiebeleid en dit kan daarom niet in een gedelegeerde handeling geregeld word. Het kabinet vindt het wenselijk dat de Raad de inhoud van het GSK kan meebepalen.

Gezien het krachtenveld lijkt het waarschijnlijk dat er een Partnerschapscontract komt. Het kabinet zal zich ervoor inspannen te voorkomen dat dit een bureaucratisch bouwwerk wordt. Het kabinet blijft zich ervoor zetten dat het contract ook verplichtingen voor de Europese Commissie zou moeten bevatten, met name voor het verlagen van de administratieve lasten.

Het kabinet hecht aan een goede verbinding tussen de Europa2020-doelen en de structuurfondsen. Bij het opstellen van het Partnerschapscontract en de Operationele Programma’s moet rekening worden gehouden met de nationale doelen van Europa2020, de landenspecifieke aanbevelingen en het Nationaal Hervormingsprogramma waarmee gerapporteerd wordt over nationaal beleid om de aanbevelingen en doelen te halen. De lidstaat kiest voor welke doelen nationale middelen, beleid of wetgeving wordt ingezet, en wanneer in aanvulling daarop de structuurfondsen worden ingezet. Het kabinet vindt eveneens dat de Europese Commissie de lidstaat niet mag verplichten om de structuurfondsen in te zetten voor elk doel van de Europa2020-strategie of voor elke landenspecifieke aanbeveling. Een goed voorbeeld is te vinden in de landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland voor 2011 (Kamerstuk 21501–20, nr.550): de aanbeveling om de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd te verhogen leent zich niet voor de inzet van structuurfondsen.

2. Thematische concentratie

Europese Commissievoorstel

De Europese Commissie wil dat 80% van de EFRO-middelen (50% voor de minst welvarende regio’s) moet worden besteed aan één of meer van de volgende doelen: innovatie, concurrentiekracht van het mkb, en energie-efficiënte en hernieuwbare energie. Bovendien moet minimaal 20% van de EFRO-middelen worden besteed aan energie-efficiënte en hernieuwbare energie. Voor Europese Territoriale Samenwerking («Interreg») gelden deze percentages niet.

De doelen worden uitgewerkt in sub-doelen, genaamd investeringsprioriteiten. Voor ESF wil de Europese Commissie dat 80% van de ESF-middelen wordt geconcentreerd op maximaal vier van deze investeringsprioriteiten. Ook wil de Europese Commissie dat minimaal 20% van de ESF middelen wordt besteed aan sociale inclusie en armoedebestrijding.

Krachtenveld

Alle lidstaten steunen thematische concentratie en focus op een beperkt aantal doelen, maar de meerderheid is kritisch over de uitwerking van de Europese Commissie die verplichte percentages vastlegt. Zo hebben het VK, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië, Oostenrijk, Roemenië, Bulgarije, Slovenië, Malta, Griekenland en Luxemburg hun zorgen geuit over de verplichte percentages. Duitsland, het VK, Frankrijk, Zweden en Oostenrijk hebben in het bijzonder bezwaren tegen de verplichte 20% voor sociale inclusie en armoedebestrijding.

Nederlandse inzet

Nederland wil een goede balans tussen focus en flexibiliteit, zodat het mogelijk is om meer concentratie en meer resultaten te bereiken, terwijl er genoeg flexibiliteit is om in te spelen op de specifieke uitdagingen van de lidstaat en de regio. Nederland steunt het menu met Europa2020 thema’s. Ook binnen de gekozen thema’s is focus nodig. Dit kan bereikt worden door duidelijke doelen te stellen en niet alleen in te zetten op het wegnemen van knelpunten, maar juist ook op economische sterke punten waarin een land zich onderscheidt en waarin verdere economische groei mogelijk is. Dit kan via een smart specialisation strategy, waarbij het Nederlandse topsectorenbeleid als goed voorbeeld kan dienen. De combinatie van duidelijke doelen en meetbare indicatoren maakt goed inzichtelijk welke resultaten er met de structuurfondsen worden bereikt, en of bijsturen nodig is.

Het kabinet is terughoudend over EU-brede verplichte percentages, gezien de verschillende kenmerken en uitdagingen van de lidstaten en regio’s en omdat elk land zelf moet kunnen kiezen of en hoe structuurfondsen worden ingezet voor Europa2020-doelen, in aanvulling op de inzet van nationale middelen, beleid en wetgeving. Het kabinet geen voorstander van de sub-doelen (investeringsprioriteiten), en van de verplichting om 80% van de ESF-middelen te concentreren op maximaal vier van deze investeringsprioriteiten. Het kabinet is tegen de verplichting in de ESF Verordening om minimaal 20% van de ESF-middelen te besteden aan het bevorderen van sociale inclusie en het tegengaan van armoede. Het kabinet is van mening dat de deelname aan betaalde duurzame arbeid is uiteindelijk de beste manier is om sociale integratie te bevorderen en armoede te bestrijden. Het kabinet wil zelf kunnen bepalen met welke maatregelen en met welke accenten zij dit in de Nederlandse situatie wil bereiken.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven