Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 november 2011
Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Infrastructuur en Milieu, het verslag aan van de Informele Ministeriële bijeenkomst
Cohesiebeleid op 19 en 20 mei te Gödöllő, Hongarije. Vanwege het informele karakter van deze bijeenkomst vond een vrije gedachtewisseling
plaats zonder besluitvorming.
De bijeenkomst bestond uit twee delen: op 19 mei discussie over het onderwerp Territoriale Cohesie op 20 mei discussie over
de toekomst van het Cohesiebeleid (vanaf 2014).
1. Territoriale cohesie
Het belangrijkste punt op de agenda van de eerste dag was de vaststelling van de herziene versie van de territoriale agenda
voor Europa. Deze is in 2007 voor het eerst aangenomen in Leipzig, nadat onder Nederlands voorzitterschap in 2004 hiervoor
een startschot was gegeven. De herziening was onder andere noodzakelijk door de verankering van het begrip territoriale cohesie
en beleidsontwikkelingen zoals de nieuwe EU 2020-strategie.
Tijdens een tweetal plenaire debatten kregen de deelnemers de mogelijkheid om hun zienswijze op de agenda te geven. Als kader
gaf het Hongaarse voorzitterschap twee vragen mee: wat kan de rol van de territoriale agenda zijn in de veranderde beleidscontext,
en welke gevolgen heeft dit voor beleid op alle bestuurlijke niveaus. De reacties op de territoriale agenda waren overwegend
positief. Meerdere deelnemers wezen op de bijdrage die de territoriale agenda kan leveren aan versterken van multi-level governance
(waar verschillende bestuurlijke niveaus samenwerken) en gebiedsgericht beleid. Verder werd de noodzaak tot een implementatieplan
veelvuldig herhaald, waarbij disseminatie naar verschillende delen van de beleidscyclus en de verbinding met sectorale beleidsvelden
zijn genoemd als concrete maatregelen. Nederland drong aan op het verder ontwikkelen en in de beleidscyclus verankeren van
ruimtelijke-effectanalyse; dit zou een meer gebiedsgericht EU-beleid kunnen stimuleren, waarbij ook inbreng vanuit lagere
bestuursniveaus een rol speelt.
2. Toekomst cohesiebeleid (vanaf 2014)
De eerste informele gedachtewisseling over cohesiebeleid ging over het onderwerp conditionaliteit: het uitkeren van structuurfondsen
afhankelijk maken van de prestaties van lidstaten op andere terreinen. Het Hongaarse voorzitterschap opende de discussie met
de eerdere conclusie dat dergelijke conditionaliteiten alleen acceptabel zijn als:
-
• conditionaliteiten de effectiviteit en efficiëntie van cohesiebeleidinvesteringen verbeteren;
-
• de actoren die betrokken zijn bij het Operationeel Programma de mogelijkheid en de financiële, juridische competentie hebben
om aan de conditionaliteiten te voldoen;
-
• het voorstel volledig voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel;
-
• de conditionaliteiten niet leiden tot hogere administratieve lasten.
Tijdens de tafelronde werden deze voorwaarden door alle landen onderschreven. De meeste landen willen conditionaliteiten alleen
accepteren als deze een directe link hebben met de investeringen van cohesiebeleid en zo leiden tot meer en betere resultaten
van deze investeringen. Ook het Europees Parlement, bij monde van Nederlandse Europarlementarier Lambert van Nistelrooij,
zit op dezelfde lijn. Eurocommissaris Hahn (Regio) geeft aan conditionaliteiten te zien als «succesfactoren» voor beter cohesiebeleid,
waarbij de oorzaken voor vertragingen en problemen worden weggenomen voordat er investeringen uit de structuurfondsen worden
gedaan.
De tweede informele gedachtewisseling ging over de link met de doelen van de Europa 2020-strategie. De Commissie stelt voor
dat elk Operationeel Programma zich richt op een beperkt aantal thema’s uit een menu van in totaal circa 15 thema’s, gebaseerd
op de prioriteiten van de Europa 2020-strategie, bijvoorbeeld innovatie, onderwijs en betere aansluiting op de arbeidsmarkt.
Nederland ondersteunt deze benadering, omdat het op deze manier mogelijk is om meer concentratie en meer resultaten te bereiken,
met flexibiliteit om in te spelen op de specifieke uitdagingen van het land en de regio in kwestie. Ook de meeste andere landen
steunen een dergelijk menu, maar pleiten wel voor een meer geïntegreerde aanpak, waarbij verschillende fondsen en verschillende
thema’s samenkomen in één project of programma.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker