21 501-08
Milieuraad

nr. 141
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2001

Ter voorbereiding van het A.O. Milieuraad d.d. 5 december 2001 bied ik u hierbij, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de Geannoteerde Agenda van de Milieuraad van 12 december 2001 aan, alsmede het verslag van de Milieuraad van 29 oktober jl.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

EU-Milieuraad, 12 december 2001 te Brussel

Ontwerp Geannoteerde Agenda

1)Vaststelling van de agenda 
2)Aanneming A-punten 
3)Klimaatverandering: 
 a)Follow-up COP-7 in Marrakesh (29/10–9/11/01) 
 b)Europees Programma inzake Klimaatverandering (ECCP) 
 c)Richtlijn CO2-emissiehandel 
 d)Besluit ratificatie Kyoto Protocol 
4)Mededeling strategie voor dioxines, furanen en PCB's 
5)Verordening traceerbaarheid en etikettering van GMO's 
6)Strategie duurzame ontwikkeling 
7)Richtlijn publieke inspraak bij de opstelling van bepaalde milieuplannen enprogramma's 
8)Richtlijn kwaliteit brandstoffen (aanpassing richtlijn 98/70) 
9)Internationaal milieubestuur 
10)Pesticiden: 
 a)Verslag van de Commissie over de beoordeling van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen 
 b)Thematische strategie duurzaam gebruik van pesticiden 
 c)Herziening verordening 2455/92 
 d)Ratificatie van de Verdrag van Rotterdam (PIC) 
11)Toetredingsonderhandelingen met de kandidaat-lidstaten 
12)Richtlijn milieu-aansprakelijkheid 
13)Richtlijn verpakkingsafval 
14)Voorgangsrapportages/presentatie nieuwe voorstellen door de Commissie 
 SEVESO II 
 Richtlijn batterijen en accu's 
 Richtlijn zware metalen in de atmosfeer 
15)Diversen 
 Resultaten WTO-Conferentie in Doha 

Ad 3) Klimaatverandering

a) Follow-up CoP-7 in Marrakesh (29/10–9/11/01)

b) Mededeling Europees Programma inzake Klimaatverandering (ECCP) Raadsconclusies

c) Richtlijn CO2-emissiehandel; oriënterend debat

d) Besluit inzake ratificatie Kyoto Protocol; voortgangsrapportage door het Voorzitterschap

Ad 3.a) Follow-up CoP-7 in Marrakesh (29/10–9/11/01)

Het Voorzitterschap heeft een gedachtenwisseling geagendeerd over de follow-up van de Zevende Conferentie van Partijen die van 29 oktober – 10 november jl. in Marrakesh plaatsvond. Het verslag van deze bijeenkomst wordt separaat aan de Tweede Kamer gezonden. Onderstaand volgen de voornaamste resultaten van CoP-7.

Kort verslag van CoP-7 in Marrakesh:

CoP-7 heeft de vertaling van het Bonn akkoord van juli jl. (hervatte CoP-6) naar juridische besluiten afgerond. Dit betekent dat het Kyoto Protocol ratificeerbaar is geworden.

Voornaamste resultaten van Cop7:

De uitwerking van het Bonn akkoord betrof de volgende onderwerpen:

– Nalevingsregime: Belangrijk punt hierbij is dat werd overeengekomen dat een besluit over de juridische vorm van het nalevingsregime een bevoegdheid is van de Bijeenkomst van Partijen bij het Protocol (CoP/MoP). Dit betekent dat aan de CoP/MoP wordt overgelaten of het nalevingsregime alsnog juridisch bindend wordt gemaakt via een amendering van het Protocol of een aanvullend Protocol.

– «Sinks»: CoP-7 nam besluiten over de kwaliteitseisen waaraan de emissiereductie-eenheden voortvloeiend uit «sinks»-activiteiten op basis van art. 3.3 en 3.4 (Kyoto Protocol) dienen te voldoen. Tevens werd in Marrakesh een besluit genomen over het maximum aan reducties dat Partijen kunnen meetellen als gevolg van duurzaam bosbeheer. Daarbij werd voor Rusland afgeweken van het Bonn akkoord. Conform een submissie van Rusland waarin het aangaf op methodologische gronden bewaren te hebben met het cijfer in het Bonn akkoord is het cijfer voor Rusland in een vervolgbesluit opgehoogd van 17,63 Mt C per jaar naar 33 Mt C per jaar in de eerste verplichtingenperiode. De regels voor sinks in CDM worden op CoP-9 vastgesteld. De SBSTA (hulporgaan van de CoP) zal een workshop organiseren om een werkprogramma te starten dat moet leiden tot besluitvorming over deze regels.

– Kyoto mechanismen: alle regels voor het Clean Development Mechanism, Joint Implementation en Emissiehandel zijn uitgewerkt. Voorts is het bestuur van de zogeheten CDM-board, die verantwoordelijk is voor het functioneren van het CDM, benoemd en met zijn werkzaamheden begonnen.

– Regels voor «monitoring, reporting and review»: Aan dit dossier was in Bonn nog niet gewerkt. Daarom namen de onderhandelingen hierover veel tijd in beslag. Belangrijke onderwerpen in dit dossier waren de verhandelbaarheid van emssiereducties en de mate waarin het sparen van emissiereducties voor een volgende verplichtingenperiode is toegestaan. Besloten werd dat alle verschillende soorten emissiereductie-eenheden (JI, CDM, sinks, binnenlandse reducties) vrij kunnen worden verhandeld.

– Wat betreft het sparen werd besloten 1) de opbrengst van emissiereducties via «sinks» niet kan worden meegenomen naar een volgende CP, 2) de projecten onder het Clean Development Mechanism/CDM en Joint Implementation tot een maximum van 2,5% van het «assigned amount» kunnen worden meegenomen, en 3) internationale emissiehandel en reducties als gevolg van binnenlandse maatregelen volledig kunnen worden gespaard.

– Onderwerpen betreffende ontwikkelingslanden: de besluiten over deze onderwerpen waren in Bonn al uitonderhandeld. Tijdens CoP-7 behoefden ze alleen nog vastgesteld te worden. Voorts heeft CoP-7 al besluiten genomen over een nadere uitwerking van deze besluiten specifiek gericht op de minst ontwikkelde landen.

– Tevens heeft CoP-7 een verklaring opgesteld t.b.v. de World Summit on Sustainable Development.

CoP-8 zal van 23 oktober tot 1 november 2002 plaatsvinden, mogelijk in India.

Nederland verwelkomt de resultaten van CoP-7 in Marrakesh.

Ad 3.b) Europees Programma inzake Klimaatverandering (ECCP) (COM(2001)580 def.)

Het Voorzitterschap streeft ernaar Raadsconclusies aan de nemen met betrekking tot de Mededeling van de Commissie over het Europees Programma inzake Klimaatverandering (ECCP). Het voorstel betreft een Mededeling, derhalve is geen rechtsbasis aangegeven. Voor de Raadsconclusies is unanimiteit vereist.

De Europese Commissie heeft het voorstel voor deze mededeling in de Milieuraad van 29 oktober jl. gepresenteerd.

Het Europees Parlement heeft nog geen advies in eerste lezing uitgebracht.

ECCP

In het European Climate Change Programme (ECCP, gestart in juni 2000) hebben zeven werkgroepen en één subwerkgroep (bestaande uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie, de lidstaten, bedrijfsleven en milieuorganisaties) bekeken hoe maatregelen op Europees niveau kunnen bijdragen aan het zo milieuvriendelijk en kostenefficiënt mogelijk behalen van de Kyoto-doelstelling. Het programma heeft meer dan 40 maatregelen bekeken, waarbij selectiecriteria zoals het reductiepotentieel, de kosteneffectiviteit, en de tijdschaal zijn gehanteerd. Op basis van het ECCP-proces stelt de Commissie nu een serie van 12 acties voor, die door de Commissie beschouwd worden als kosteneffectief en toepasbaar op de korte termijn. De acties hebben betrekking op de energiesector, transport en de industrie. Naast deze 12 acties stelt de Commissie ook voor om verder te gaan met het ECCP-proces. Om de Kyoto-doelstelling te kunnen halen moeten namelijk meer acties worden ingezet.

De Commissie heeft de volgende 12 acties voorgesteld:

1. Bevorderen van de doeltreffende tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC)

2. Voorstel voor een richtlijn betreffende het koppelen van op projecten gebaseerde mechanismen, JI en CDM, aan het EG-systeem voor de handel in emissierechten

3. Voorstel voor een wijziging van het monitoringmechanisme voor de Gemeenschap volgend uit Raadsbesluit 93/389/EEG (geamendeerd bij Raadsbesluit 99/296/EEG)

4. Voorstel voor een kaderrichtlijn betreffende minimumvereisten voor de efficiëntie van eindgebruiksapparatuur

5. Voorstel voor een richtlijn betreffende het beheer van de vraag naar energie

6. Voorstel voor een richtlijn ter bevordering van warmtekrachtkoppeling

7. Initiatieven voor een beleid inzake overheidsaankopen dat meer op energie-efficiëntie is gericht

8. Een bewustmakingscampagne en een opstart-campagne (die o.a. indicatoren stelt om de voortgang te meten)

9. Voorstel voor het verschuiven van het evenwicht tussen de verschillende vervoerswijzen

10. Voorstel voor verbeteringen van het gebruik van de infrastructuur en het in rekening brengen daarvan

11. Bevordering van het gebruik van biobrandstoffen voor vervoersdoeleinden

12. Voorstel voor een kaderrichtlijn betreffende gefluoreerde gassen.

Nederland kan het voorstel van de Commissie inzake het ECCP verwelkomen. Nederland verwelkomt ook de vaart die de Commissie beoogt met de verschillende voorstellen, en dringt aan op regelmatige terugkoppeling wat betreft de uitvoering, zodat tijdig kan worden beoordeeld of aanvullende voorstellen nodig zijn ter realisatie van de verplichtingen uit het Kyoto Protocol.

Nederland kan tevens aangeven dat de daadwerkelijk te bereiken reducties sterk zullen afhangen van de te kiezen uitvoeringsmodaliteiten en eventuele overlap met additioneel beleid van de afzonderlijke lidstaten. Verder plaatst Nederland een aantal kanttekeningen bij de verschillende voorstellen en bij de richting die is aangegeven met betrekking tot de volgende fase van het ECCP. Met name op het gebied van de «modal shift» (het stimuleren van een verschuiving van het sterk groeiende wegvervoer naar andere vervoersmodaliteiten) behoudt Nederland scepsis over de effectiviteit van dit beleid voor een duurzaam vervoerssysteem.

Inhoud ontwerp-Raadsconclusies/ECCP

– In de voorliggende ontwerp-Raadsconclusies worden de mededeling ECCP en de ontwerp-kaderrichtlijn inzake CO2-emissiehandel verwelkomd.

– Overwogen wordt om de richtlijn met betrekking tot het linken van projectgebaseerde mechanismen (JI en CDM) aan het EU-emissiehandelsysteem te behandelen in relatie tot de kaderrichtlijn voor dit emissiehandelssysteem om er zo voor te zorgen dat deze richtlijnen consistent zijn en om aan te geven dat binnenlands beleid als eerste prioriteit wordt gezien.

– Benadrukt wordt het belang van capaciteitsversterking voor het gebruik van de Kyoto-mechanismen in zowel ontwikkelingslanden als landen met economieën in transitie, het versterken van de monitoring van de uitvoering van beleid en maatregelen en het ontwikkelen van het benodigde raamwerk om te kunnen voldoen aan de artikelen 5 en 7 van het Kyoto Protocol (hebben betrekking op monitoring en rapportage) rekening houdend met de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie.

– De Commissie wordt opgeroepen de implementatie van het Action Plan on Energy Efficiency, de voorbereiding van de voorstellen voor een kaderrichtlijn voor minimum efficiencyvereisten voor eindgebruiksapparatuur, de richtlijn met betrekking tot de vraag naar energie en de richtlijn met betrekking Warmtekrachtkoppeling te versnellen. Verwelkomd worden de initiatieven op het terrein van het bevorderen van energie-efficiënte overheidsaanbestedingen, waarbij wordt opgemerkt dat mogelijk wettelijke initiatieven nodig zijn om obstakels in de communautaire wetgeving weg te nemen. Ook de effectieve uitvoering van de energie-efficiëntie-voorzieningen in de IPPC-richtlijn worden verwelkomd.

– Met betrekking tot transport worden de prioritaire acties met betrekking tot de «modal shift» verwelkomd (het stimuleren van een verschuiving van het sterk groeiende wegvervoer naar andere vervoersmodaliteiten), maar wordt benadrukt dat deze mogelijk niet voldoende effectief zijn als ze niet vergezeld gaan van verbeteringen met betrekking tot het infrastructuurgebruik en heffingen.

– De Commissie wordt wederom gevraagd te studeren op de mogelijkheden op het gebied van fiscale en economische prikkels voor efficiënter brandstofgebruik en minder vervuilende wagens en om overweging van deze maatregelen te versnellen.

– Ook wordt de Commissie verzocht tijdig met voorstellen te komen op het gebied van bestelwagens en motorvoertuigen (ook N2O). Daarnaast wordt aangegeven dat fiscale maatregelen een belangrijke rol vervullen als onderdeel van een combinatie van instrumenten om broeikasgasemissies te beperken. Betreurd wordt dat deze niet in het ECCP zijn opgenomen, maar hierover wordt opgemerkt dat dit aan bod komt in het Commissievoorstel over energiebelasting.

– De Commissie wordt uitgenodigd voorstellen te doen met betrekking tot differentiatie in de belastingniveaus voor energiezuinige producten, rekening houdend met de geplande revisie van de communautaire VAT-wetgeving.

– De kaderrichtlijn met betrekking tot de gefluoriseerde gassen wordt verwelkomd en de Commissie wordt aangespoord om de ontwikkeling van alternatieven en vrijwillige initiatieven te stimuleren.

– Tot slot wordt de Commissie opgeroepen voorstellen te doen voor gemeenschappelijk en gecoördineerd beleid en maatregelen in het kader van de tweede fase van het ECCP, waarbij aandacht moeten worden besteed aan methaan- en lachgasemissies vanuit de landbouw, lachgasemissies vanuit de chemische industrie en methaanemissies vanuit de energieproductie en distributie.

Ad 3.c) Richtlijn CO2-emissiehandel (COM(2001)581)

Het Voorzitterschap heeft een oriënterend debat geagendeerd over dit voorstel.

De Europese Commissie heeft het voorstel voor deze richtlijn in de Milieuraad van 29 oktober jl. gepresenteerd.

Het voorstel is gebaseerd op artikel 175, lid 1 van het Verdrag (gekwalificeerde meerderheid en co-decisie met het EP). Het Europees Parlement heeft nog geen advies in eerste lezing uitgebracht.

Het voorstel beoogt nationale systemen van emissiehandel binnen de lidstaten tot stand te brengen. Autoriteiten verlenen rechten («allowances») die overdraagbaar zijn. Er is een voorfase (2005–2007) waarin ervaring met de handel opgedaan moet worden. Vanaf 2008 zal de uitwisseling van rechten tussen inrichtingen in verschillende lidstaten via nationale registratie leiden tot aanpassing van toegestane emissie. Vervolgens vindt koppeling van de nationale systemen plaats door middel van uitwisseling van emissierechten binnen de EU. Hierdoor kan de EU als geheel aanzienlijke kostenbesparingen realiseren bij het bereiken van CO2 -emissiereducties. Het voorstel van de Commissie dekt ca. 45% van de CO2 -emissie van de industrie 4 à 5000 inrichtingen krijgen een CO2-plafond.

Nederland verwelkomt het voorstel en waardeert het positief dat de «opting out» clausule (sectoren uitsluiten van deelname) niet langer onderdeel uitmaakt van het voorstel. Daarmee is een minimale dekking van sectoren verzekerd.

Nederland kan instemmen met het voorstel van de Commissie dat tijdens de eerste periode er sprake zal zijn van verplichte deelname van alle 15 lidstaten. Tevens stemt Nederland in met het voorstel dat tijdens de eerste proefperiode het toewijzen van emissierechten (allocatie) gratis zal geschieden.

Nederland maakt een studievoorbehoud ten aanzien van een aantal artikelen.

Opmerkingen ten aanzien van de inhoud van de richtlijn hebben betrekking op, naar oordeel van Nederland, onnodige beperkingen die de richtlijn aanbrengt in de op te zetten nationale systemen van emissiehandel. Door de beperkingen weg te nemen is een meer adequate aansluiting mogelijk bij bestaande beleidsontwikkelingen en bij al in ontwikkeling zijnde nationale systemen van emissiehandel. Opgemerkt wordt verder dat de mogelijkheid open moet blijven voor overheden om deel te nemen aan het internationale emissiehandelssysteem op grond van het Kyoto Protocol.

Onduidelijk is in welke mate «carbon leakage» optreedt (naar landen die geen verplichting op zich genomen hebben op grond van het Kyoto-Protocol) als gevolg van het voorgestelde systeem. Hiermee wordt bedoeld het onder druk van emissie-eisen verplaatsen van productie naar ander landen waar minder stringente emissie-eisen gelden. Duidelijkheid hierover is noodzakelijk voor een goede beoordeling van het systeem, zodat het afgewogen kan worden tegen alternatieven, zoals systemen met bijvoorbeeld relatieve emissieplafonds (PSR/«performance standard rates»), die zouden de «carbon leakage» kunnen beperken. Nederland verzoekt de Commissie dan ook nadere informatie inzake effecten van«carbon leakage» terzake te betrekken bij haar voorstel.

Verwelkomd wordt het voornemen van de Commissie om, indien CO2 -emissiehandel van toepassing is, de inrichtingsgebonden CO2 -eisen o.g.v. de IPPC-richtlijn te laten vervallen. Nederland hecht eraan dat ook voor andere stoffen, zoals NOx, SO2 en VOS, wordt onderzocht of emissiehandel een aantrekkelijk instrument is om de in de NEC-richtlijn overeengekomen plafonds te realiseren. Voor NOx, SO2 en VOS zou een soortgelijke oplossing kunnen worden gekozen als thans voor CO2 wordt voorgesteld, te weten het laten vervallen van de inrichtingsgebonden emissie-eisen.

Nederland vraagt zich verder af of het zinvol is de eisen voor energie-efficiency in de IPPC-richtlijn te handhaven. Wel wordt het nastreven van een gemeenschappelijk niveau van energie-efficiëntie ondersteund.

Daarnaast is Nederland er voorstander van dat lidstaten (per lidstaat verschillende) nationale sectoren kunnen toevoegen, die meedoen in het door de Commissie voorgestelde systeem van emissiehandel, zonder dat deze in de geharmoniseerde lijst van sectoren worden opgenomen.

Ad 3.d) Besluit inzake ratificatie Kyoto Protocol (COM(2001)579 prov.)

Het Voorzitterschap zal (waarschijnlijk mondeling) rapporteren over de voortgang ten aanzien van het ontwerp-Besluit inzake de ratificatie van het Kyoto Protocol. De Europese Commissie heeft het voorstel in de Milieuraad van 29 oktober jl. gepresenteerd. Het Belgisch voorzitterschap streeft in overleg met het Spaans voorzitterschap naar besluitvorming over het voorstel in de Milieuraad van maart 2002.

Het voorstel voor het besluit inzake de ratificatie van het Kyoto Protocol door de EG behelst de goedkeuring van het Kyoto Protocol door de EU, de vaststelling van de EU-lastenverdelingsovereenkomst, zoals deze overeengekomen is in de Milieuraad van juni 1998 en het besluit waarin de verdeling van de bevoegdheden tussen de EG en haar lidstaten wordt vastgelegd. In het voorstel wordt als uiterlijke datum voor de ratificatie door de EG 14 juni 2002 genoemd (90 dagen voor de laatste dag van de World Summit on Sustainable Development in september 2002).

Nederland verwelkomt het voorstel van de Commissie inzake ratificatie van het Kyoto Protocol en kan zich in grote lijnen in de inhoud vinden. De gekozen timing sluit aan bij de lijn die door de EU is ingezet om te streven naar inwerkingtreding van het Kyoto Protocol uiterlijk tijdens de Top in Johannesburg.

Ad 4) Strategie voor dioxines, furanen en PCB's (COM(2001)593)

Het Voorzitterschap hoopt ten aanzien van dit voorstel Raadsconclusies aan te nemen. Het voorstel betreft een Mededeling, derhalve is geen rechtsbasis aangegeven. Tijdens de Milieuraad van oktober te Luxemburg, is dit voorstel door de Commissie gepresenteerd.

Dioxinen, furanen en polychloorbifenylen (PCB's) zijn giftige stoffen, die slecht afbreekbaar zijn en zich ophopen in de voedselketen, in het menselijk lichaam en in natuurlijke organismen. De Commissie onderkent dit en heeft in haar Witboek over Voedselveiligheid van januari 2000 al aangegeven dat maximumgehalten voor dioxinen en furanen in de gehele voederen voedselketen moeten worden vastgesteld. In dit kader zijn tevens de volgende twee Commissievoorstellen van belang:

• een voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen.

• een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van maximumgehalten aan ongewenste stoffen en producten diervoeding. Gekoppeld hieraan zijn richtlijnen voor bemonstering, analyse en handhaving.

De Europese Commissie heeft op 25 oktober een strategie aangenomen om de aanwezigheid van dioxinen en PCB's in het milieu, diervoeding en voedsel te verminderen.

De doelstellingen van strategie:

• het verminderen van de niveaus van menselijke inname onder het niveau van het EU Wetenschappelijk Voedsel Comité

• de beoordeling van de huidige staat van het milieu en het eco-systeem

• het verminderen van milieu-effecten van dioxinen en PCB's.

De Commissie stelt hiervoor korte/middellange termijn (5 jaar) en lange termijn (10 jaar) acties voor met het doel het dioxine- en PCB-probleem in 10 jaar in de beheersfase te krijgen.

De druk die deze strategie uitoefent tot het nemen van milieumaatregelen heeft tot gevolg dat lidstaten hiertoe over (zullen) moeten gaan, ook daar waar dit niet door bestaande emissierichtlijnen wordt vereist. Door het grensoverschrijdende karakter van dioxineverspreiding heeft dit een gunstige invloed op de depositie in Nederland, waar al een maximale inspanning heeft plaatsgevonden om de emissies te beperken.

Nederland kan daarom instemmen met de voorgestelde strategie van korte/middellange (5 jaar) en lange termijn (10 jaar) acties. NL wil wijzen op het grote belang van een goede monitoring van emissies, concentraties in het milieu en de natuur, en blootstelling van de mens. Dit niet alleen om de resultaten van maatregelen te kunnen evalueren, maar ook om onverwachte gebeurtenissen te detecteren.

Wel zal Nederland aandringen op een meer concrete invulling van de strategie en een prioriteitsstelling daarbinnen, en op verscherping van bestaande maatregelen. Dit betreft met name de zo spoedig mogelijke incorporatie van dioxine-achtige PCB's in grenswaarden voor dioxinen en het vaststellen van emissiegrenswaarden voor andere bronnen dan afvalverbrandingsinstallaties.

In de Raadsconclusies wordt aandacht gevraagd voor het feit dat de Gemeenschap partij is geworden bij diverse Verdragen op het gebied van dioxinen, furanen en PCB's, wat de nodige afstemming van hieruit voortvloeiende verplichtingen vereist. Daarnaast wordt de betrokkenheid van de kandidaat-lidstaten benadrukt.

Hoofddoel van de strategie is de reductie van de aanwezigheid van dioxinen en PCB's in voedingsproducten en diervoeding, maar besmetting van voedingsproducten en diervoeding is direct gerelateerd aan de concentraties van deze stoffen in het milieu.

Ad 5) Verordening traceerbaarheid en etikettering van GMO's (COM(2001)182 def.)

Het Voorzitterschap heeft een voortgangsrapportage geagendeerd over dit voorstel voor een Verordening. Deze voortgangsrapportage bestaat uit de laatste versie van de verordening zoals besproken in de raadwerkgroep milieu. De verordening is gebaseerd op artikel 95 lid 1, het zgn. interne markt-artikel (gekwalificeerde meerderheid en co-decisie met het EP). Het voorstel hangt nauw samen met het voorstel voor een verordening inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (COM(2001)525 def.).

Het voorstel voor deze verordening beoogt dat GGO's in alle stadia van de productie- en distributieketen traceerbaar zijn en worden geëtiketteerd. Onder traceerbaarheid wordt verstaan de mogelijkheid om GGO's (of producten van GGO's) in alle stadia van de vermarkting door de gehele productie en distributieketen heen te kunnen opsporen. Traceerbaarheid beoogt een drieledig doel te dienen: om producten die onvoorziene schadelijke effecten blijken te hebben voor mens of milieu uit de handel te kunnen nemen; om potentiële effecten voor mens of milieu te kunnen monitoren; en om controleerbare eenduidige etikettering mogelijk te maken.

Voor alle GGO's die in de handel worden gebracht vereist de verordening de vaststelling van een zgn. «unieke identificatiecode». Een dergelijke identificatieplicht is geïntroduceerd via de richtlijn 2001/18 en ligt in het verlengde van het «Cartagena Protocol on Biosafety» dat vereist dat de identiteit van een GGO wordt gespecificeerd. Voor voedingsmiddelen en diervoeder, geproduceerd met GGO's voorziet de verordening in een documentatie- en proceduresysteem voor de identificatie van de producten door de gehele productie- en distributieketen heen.

Traceerbaarheid is een faciliterend instrument vanuit het oogpunt van milieu- en voedselveiligheid en om een effectieve etikettering te realiseren. Nederland verwelkomt het voorstel, hoewel deze niet in elk opzicht in lijn is met de Nederlandse visie op etikettering van ggo-voedingsmiddelen, zoals in de Integrale Nota Biotechnologie is opgenomen. Nederland is voorstander van een meer integrale aanpak, waarin de verschillende gebieden van de productieketen van zaad, diervoeders en voedselingrediënten tot aan het consumenten product met elkaar worden verbonden. Ook hecht Nederland veel waarde aan transparantie, inspraak en de keuzevrijheid van de consument. Het voorstel sluit in het algemeen ook aan op de Nederlandse visie dat de moderne biotechnologie een technologie is die op verantwoorde wijze gestimuleerd dient te worden. In dit verband meent Nederland dat het wenselijk zou zijn dat dit voorstel en het voorstel voor een verordening inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders zoveel mogelijk in onderlinge samenhang worden behandeld, zowel in Raadskader als bij de afstemming over een Nederlands standpunt terzake.

Nederland kan zich vinden in het verlaten van het aantoonbaarheidscriterium waardoor ook van GGO's afgeleide producten die chemisch identiek zijn aan hun traditionele pendant onder de voorgestelde etiketterings- en traceerbaarheidsverplichtingen vallen.

Ten aanzien van de drempelwaarde voor toevallige aanwezigheid van GGO's kan Nederland vanuit het oogpunt van voedselveiligheid en consumenten voorlichting akkoord gaan met een drempelwaarde van 1% (zowel voor reeds op de EU markt toegelaten als niet toegelaten ggo's, mits de toelatingsprocedure equivalent is aan de EU procedure). Vanuit het oogpunt van de bescherming van het milieu gaat Nederland akkoord met een drempelwaarde van 1% indien het ggo's betreft die reeds op de EU markt zijn toegelaten. Echter, ten aanzien van de hoogte van de drempelwaarde voor met name reproductieve ggo's die nog niet op de EU markt zijn toegelaten dient Nederland vanuit het oogpunt van de bescherming van het milieu zijn standpunt nog nader te bepalen. Differentiatie naar gewas of naar toepassingsgebied en de daaraan verbonden handelsconsequenties is een van de elementen die nadere bespreking behoeven.

Algemene aandachtspunten zijn verder de uitvoerbaarheid voor het bedrijfsleven, fraudegevoeligheid, betrouwbaarheid voor de consument, additionele kosten, controleerbaarheid, doeltreffendheid en handhaafbaarheid. De uitwerking van de regelgeving omtrent contaminatiedrempelwaarden van wel en niet in de EU toegelaten GGO's naar toepassingsgebied verdient tevens de aandacht.

Nederland is van mening dat de opheffing van het «de facto» moratorium niet gekoppeld kan worden aan de goedkeuring van beide verordeningen zoals enkele Lidstaten aangeven. De voorwaarden voor hervatting van de behandeling van de reeds ingediende aanvragen zijn vervat in richtlijn 2001/18.

Tenslotte staat voor Nederland de WTO conformiteit van de voorstellen voorop. Tevens dient Nederland sterk te pleiten voor het beschikbaar stellen door de EU van middelen om de capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden te ondersteunen opdat zij kunnen voldoen aan de traceerbaarheidsvereisten. Dit zou met name in het kader van het Biosafety Protocol dienen te gebeuren.

Ad 6) Strategie duurzame ontwikkeling

Het Voorzitterschap hoopt Raadsconclusies aan te nemen over de EU strategie voor duurzame ontwikkeling.

Deze Raadsconclusies zijn gericht op de follow-up van Göteborg. In Göteborg is de Europese Raad akkoord gegaan met een strategie voor duurzame ontwikkeling «die een aanvulling vormt op de politieke inzet van de Unie voor economische en sociale vernieuwing, een derde dimensie – de milieudimensie – toevoegt aan de Lissabonstrategie en nieuwe wegen inslaat op het gebied van de beleidsvorming».

In de Raadsconclusie wordt bevestigd dat de Commissie, de Raad en de lidstaten zich in moeten zetten om, in het kader van de «review» van de strategie in de Europese Raad van Barcelona:

– mogelijke lange en middellange termijn milieu doelstellingen voor de Strategie uit te werken, waarbij rekening wordt gehouden met de nauwe relatie tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling.

– Maatregelen en acties voor te stellen en aan te nemen om deze doelstellingen te bereiken, vooral op de volgende gebieden:

• «getting prices right»: waaronder de snelle totstandkoming van een energieheffing en een afschaffing van de subsidies die contraproductief zijn voor de doelstellingen voor volksgezondheid, milieu en mobiliteit.

• het verbeteren van beleidscoherentie: duurzaamheidtoets op de belangrijkste beleidsvoorstellen van de Commissie, het opnemen van duurzaamheiddoelstellingen in de komende herzieningen van het Gemeenschappelijk Transport en Visserijbeleid.

• Het verbeteren van de communicatie met en onderwijs van burgers, en het verbeteren van de communicatie met het bedrijfsleven.

De Europese Raad wordt uitgenodigd om deze conclusies als een sleutelbijdrage te beschouwen voor de EU duurzaamheidstrategie, het Lissabon-proces en de volgende Voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad.

Ad 7) Richtlijn publieke inspraak milieuplannen en -programma's (COM (2000) 839 def)

Het Voorzitterschap hoopt ten aanzien van dit voorstel een politiek akkoord te bereiken. Het Voorstel is gebaseerd op artikel 175 lid 1 (gekwalificeerde meerderheid en co-decisie met het EP). Het EP heeft in oktober haar eerste lezing afgerond. Dit voorstel houdt verband met de Richtlijn Toegang tot Milieu-informatie, waarover de Milieuraad in juni een Gemeenschappelijk Standpunt heeft bereikt.

Het belang van het bevorderen van publieke inspraak bij besluitvorming is vastgelegd in het Verdrag van Aarhus van de VN-ECE, dat zowel door de Gemeenschap als door alle lidstaten is ondertekend. Het verdrag heeft betrekking op toegang tot milieu-informatie, publieke inspraak en toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden. De Gemeenschap is voornemens het verdrag te ratificeren zodra de relevante bepalingen van het Gemeenschapsrecht zijn afgestemd met de bepalingen van het verdrag. Dit Richtlijnvoorstel strekt daartoe en beoogt in de eerste plaats de bepalingen betreffende publieke inspraak van toepassing te verklaren bij de totstandkoming van een aantal ingevolge het Gemeenschapsrecht voorgeschreven plannen en programma's. Daarnaast wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd in de MER- en de IPPC-richtlijn.

Nederland staat positief ten opzichte van het voorstel omdat groot belang wordt gehecht aan een ruime toegang voor het publiek binnen de EU tot milieu-informatie, publieke inspraak en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

Tijdens de Milieuraad van 29 oktober is er reeds in grote mate overeenstemming bereikt over het voorstel. Het voorstel was toen nog niet klaar voor een politiek akkoord aangezien er niet voldoende tijd was geweest om het advies in eerste lezing van het EP in de behandeling mee te nemen. Dit advies is onlangs wel besproken. Voor zover het advies beoogt de reikwijdte van de richtlijn aanzienlijk verder te verbreden, wordt dit door de lidstaten afgewezen. Andere aanpassingen zijn over het algemeen wel overgenomen. Er zijn geen openstaande punten meer te verwachten in de Raad.

Ad 8) Richtlijn inzake kwaliteit brandstoffen (aanpassing richtlijn 98/70) (COM(2001)241def.)

Het Voorzitterschap streeft ernaar een politiek akkoord te bereiken over de wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof («zwavelgehalte brandstoffen»). De rechtsbasis van dit voorstel is artikel 95, «interne markt»; het betreft de harmonisatie van technische maatregelen. Besluitvorming vindt plaats via de co-decisieprocedure met het Europees Parlement. In de Raad is een gekwalificeerde meerderheid vereist. Naar verwachting zal het Europees Parlement op 29 november 2001 zijn eerste lezing afronden.

Het voorstel houdt met name in dat de lidstaten verplicht worden gesteld uiterlijk op 1 januari 2005 te beginnen met een geleidelijke invoering op de brandstofmarkt van zwavelvrije benzine en dieselbrandstof, d.w.z. met een zwavelgehalte van maximaal dan 10 mg/kg (ppm). Uiterlijk op 1 januari 2011 dient alle verkochte benzine en dieselbrandstof een zwavelgehalte van maximaal 10 ppm te hebben. De Commissie evalueert uiterlijk op 31 december 2006 de brandstofspecificaties en stelt waar nodig wijziging van de overige brandstofparameters voor. Bij deze evaluatie moet zij rekening houden met toekomstige milieueisen en andere eisen van communautaire wetgeving. Het voorstel is een verdere stap om algemeen tot «zwavelvrije» brandstoffen te komen.

Nederland staat in beginsel positief tegenover het voorstel. De mogelijkheden tot realisatie van een gefaseerde introductie van zwavelvrije benzine en dieselbrandstof (maximaal 10 ppm S), naast de vanaf 1 januari 2005 reeds algemeen verplichte invoering van voor het wegverkeer bestemde brandstoffen met een maximum zwavelgehalte van 50 ppm, biedt de mogelijkheid om bepaalde nieuwe nabehandelingstechnologieën toe te kunnen passen welke noodzakelijk zijn om aan de vanaf 2008 geldende zeer strenge emissiegrenswaarden van in het bijzonder dieselmotoren te kunnen voldoen.

Nederland is er voorstander van om in het Richtlijnvoorstelling zelf geen nadere invulling te geven aan de door de Commissie voorgestelde «uitgebalanceerde geografische spreiding» van de bedoelde brandstoffen, maar dit aan de lidstaten over te laten. Daarnaast is Nederland voorstander van het vervroegen van de door de Commissie voorgestelde uiterste reviewdatum van de overige brandstofparameters van 31 december 2006 naar 31 juli 2004. Dienaangaande biedt het huidige Voorzitterschapscompromis (31 december 2005) reeds enig perspectief.

Nederland is van mening dat indien verdergaande brandstofeisen (vooral het zwavelgehalte) voor niet voor de weg bestemde mobiele machines zouden worden ingevoerd, dit moet gebeuren in de desbetreffende Richtlijn en niet in de voorliggende Richtlijn. Het door het Voorzitterschap aangeboden compromis om een verdere aanpassing van het zwavelgehalte van brandstoffen voor mobiele machines te baseren op het resultaat de genoemde nog uit te voeren review van de brandstofparameters is voor Nederland aanvaardbaar.

Het voorstel past binnen het Nederlandse beleid t.a.v. de vermindering van de uitstoot van schadelijke emissies van voertuigen en motoren. Door de voorgestelde geleidelijke invoering van zwavelvrije brandstoffen wordt een vervroegde bredere toepassing van schonere motor- en nabehandelingstechnologieën mogelijk gemaakt.

Ad 9) Internationaal milieubestuur

Het Voorzitterschap hoopt Raadsconclusies aan te nemen ten aanzien van het onderwerp internationaal milieu bestuur. Op het moment van schrijven zijn er echter nog geen documenten en concept-Raadsconclusies beschikbaar.

Van 30 november tot en met 1 december 2001 vindt in Montreal de 4e Bijeenkomst plaats van de Open-Ended Intergovernmental Group of Ministers on International Environmental Governance. Volgend jaar zal er een volgende vergadering plaatsvinden in Cartagena (in april of mei 2002). Door middel van de eventueel voorliggende Raadsconclusies zal er sturing gegeven moeten worden aan dit proces.

Het thema van de Informele Milieuraad tijdens het Franse Voorzitterschap in juli 2000 was «een beter mondiaal bestuur op Milieugebied». De uitkomst van de discussie was dat alle Ministers het belang onderschreven van het debat over dit thema en de noodzaak om de effectiviteit van het bestaande raamwerk te versterken, tijdens een debat hierover gedurende de Milieuraad van oktober 2000 zijn nadere inhoudelijke elementen aangedragen. Tijdens de Milieuraad zijn Raadsconclusies aangenomen die onder andere de volgende elementen vervatten:

• de versterking dient via bestaande structuren, met name de UNEP, gerealiseerd te worden en kan uiteindelijk uitmonden in een Wereld Milieu Organisatie;

• de coördinatie tussen internationale milieu-organisaties dient te worden versterkt o.a. middels de nieuwe Environmental Management Group, die recent is ingesteld met het ook op stroomlijning van milieu in het VN-systeem;

• er dient een voldoende financiële basis te zijn;

• consistentie en betere implementatie van milieunormen dient te worden bevorderd o.a. middels geschillenbeslechting; en

• versterking internationaal milieubestuur dient een belangrijk onderdeel te zijn van de international inspanningen gericht op het bevorderen van duurzame ontwikkeling in de VN: een efficiëntere rol van de CSD is hierbij van groot belang.

Ad 10) Pesticiden

De Commissie brengt verslag uit over de beoordeling van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen. Het Voorzitterschap hoopt conclusies aan te nemen met betrekking tot het evaluatierapport van de Commissie over de gewasbeschermingsrichtlijn 94/414/EG.

De gewasbeschermingsrichtlijn 94/414/EG houdt het volgende in: een geharmoniseerd kader voor de toelating; het gebruik en de controle op gewasbeschermingsmiddelen en een gemengd systeem van toelating (de EU beoordeelt de werkzame stoffen, de lidstaten geven een eventuele toelating van gewasbeschermingsmiddelen die gebaseerd zijn op deze stoffen); een positieve lijst van werkzame stoffen; alleen gewasbeschermingsmiddelen toelaten die gebaseerd zijn op de werkzame stoffen die op de positieve lijst staan.

De Commissie heeft aangegeven met haar evaluatierapport drie doelen te beogen: het verlengen van het beoordelingsprogramma, een afspraak over de behandeling van verschillende categorieën stoffen na 2003 en verbetering van de werking van de richtlijn.

In het evaluatierapport wordt geconcludeerd dat de oorspronkelijke streefdatum in 2003 voor afronding van het opstellen van de lijst van werkzame stoffen niet kan worden gerealiseerd. Voorgesteld wordt de streefdatum voor beoordeling op te schuiven van 2003 naar 2008. In het rapport kondigt de Commissie bovendien tijdelijke maatregelen aan voor gewasbeschermingsmiddelen waarvan de lidstaten hebben aangetoond dat zij essentieel zijn voor een teelt en dat effectieve alternatieven vooralsnog ontbreken (zgn. essentiële toepassingen). De Commissie heeft aangegeven dat het hierbij om een beperkt aantal gaat en dat deze essentiële toepassingen aan strikte voorwaarden moeten voldoen.

De verschillende stoffen zijn in een viertal lijsten ondergebracht, gerangschikt naar mate van risico voor het milieu.

Het Voorzitterschap zal ten behoeve van de aanstaande Milieuraad de concept conclusies nog aanpassen aan de resultaten van de meest recente Landbouwraad (20 november jl.).

Deze herziene concept conclusies zijn op moment van schrijven nog niet beschikbaar.

Naar het zich laat aanzien zal Nederland op hoofdlijnen kunnen instemmen met de conclusies. Een enkel punt is nog onderwerp van discussie, waaronder het substitutie-beginsel.

Daarnaast zal de Commissie tijdens de Milieuraad informatie geven over de stand van zaken met betrekking tot de Mededeling inzake de strategie voor het duurzaam gebruik van pesticiden, het voorstel tot herziening van de Verordening nr. 2455/92 («Prior Informed Consent») en de ratificatie van het Verdrag van Rotterdam. Op het moment van schrijven zijn hiervoor geen documenten beschikbaar.

Ad 11) Toetredingsonderhandelingen met de kandidaat-lidstaten

Het Voorzitterschap zal rapporteren over de stand van zaken met betrekking tot de uitbreiding. Op 13 november jl. publiceerde de Europese Commissie de jaarlijkse voortgangsrapportages voor elk van de kandidaat-lidstaten, alsmede een strategisch rapport over het uitbreidingsproces.

In de loop van het uitbreidingsproces is een accentverschuiving opgetreden in de beoordeling van de kandidaat-lidstaten. In het begin ging de aandacht vooral uit naar de sociaal-economische verschillen en de overname van het acquis. Inmiddels is de overname van het acquis, in de zin van primaire wetgeving, door de meeste kandidaat-lidstaten voor een groot deel voltooid. De aandacht gaat nu veel meer uit naar de bestuurlijke-juridische infrastructuur en institution building.

In het strategiedocument kondigt de Commissie een actieplan aan voor administratieve en bestuurlijke capaciteit. Hiermee wordt de Europese Raad een extra gelegenheid geboden om de voortgang op bestuurlijke ontwikkeling in de kandidaat-lidstaten te toetsen. Ook komt er een beschikking van fondsen ten bedrage van 250 miljoen euro binnen Phare ten gunste van institution building en stelt de Commissie versterkte monitoring van implementatie door middel van «peer reviews» voor op terreinen waar de lidstaten v.w.b. implementatie competent zijn. Hierbij wordt specifiek gedacht aan monitoring op het gebied van milieu, nucleaire veiligheid, landbouw, JBZ, begroting en financiële diensten.

Daarnaast stelt de Commissie in het strategisch document dat beleidshervormingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het structuurfondsenbeleid de uitbreidingsonderhandelingen geenszins mogen vertragen.

De meeste landen, op Roemenië na, hebben volgens de Commissie in meer of mindere mate vooruitgang geboekt op het gebied van milieu. De Commissie concludeert dat ook op dit terrein de administratieve, monitorings- en handhavingscapaciteit verbeterd dient te worden, met name op het gebied van afval, water en chemische stoffen.

Ad 12) Milieu-aansprakelijkheid

De Commissie zal rapporteren over de voortgang inzake het voorstel voor de Richtlijn Milieuaansprakelijkheid. Het Voorzitterschap zal waarschijnlijk een aantal initiatieven van zijn kant aankondigen op het gebied van milieuaansprakelijkheid.

De Europese Commissie presenteerde in februari 2000 het Witboek inzake Milieuaansprakelijkheid. In het Witboek stelt de Commissie voor om via een kaderrichtlijn te komen tot een communautair milieu-aansprakelijkheidsregime. De richtlijn zal betrekking hebben op zowel traditionele schade (schade aan personen en goederen) als op ecologische schade. Onder ecologische schade valt de verontreiniging van locaties en schade aan biodiversiteit. Dit regime ziet uitsluitend op schade als gevolg van een activiteit waar communautaire regelgeving op van toepassing is en op schade aan de biodiversiteit voorzover deze wordt beschermd onder het Natura 2000 netwerk. Het voorgestelde regime gaat uit van het vervuiler-betaalt-principe en biedt daarmee een aantrekkelijk instrument om de kosten voor herstel van milieuschade te dekken. Voorts gaat van een goed geregelde aansprakelijkheid een belangrijke preventieve werking uit. Tenslotte zal een EG-regime een verdere bijdrage leveren aan de voltooiing van de interne markt.

Het komende voorstel van de Commissie zal naar verwachting niet overeenkomen met gekozen insteek van het Witboek. Zoals het er nu uitziet zal er sprake zijn van een beperkt schadebegrip, dat gericht is op ecologische schade. Traditionele schade wordt dan niet meer meegenomen. Dit zal het karakter van de Richtlijn een andere basis geven dan de lijn die in het Witboek is voorgesteld. Vooralsnog wordt betwijfeld of het (geheel) loslaten van traditionele schade een juiste beslissing is.

Een andere belangrijke wijziging is de versterkte rol van de overheid in een communautair aansprakelijkheidsregime. Milieuaansprakelijkheid moet garanderen dat degene die de schade toebrengt aan het milieu, de schade herstelt. In de eerste plaats dient de veroorzaker van de schade de schade aan de biodiversiteit te herstellen of de verontreinigde locatie te saneren, niet de overheid. Ook wanneer de veroorzaker niet aansprakelijk is, onbekend is, of financieel niet draagkrachtig is, dient niet de overheid met de kosten van verhaal en herstel te blijven zitten, maar zou op een andere manier invulling moeten worden gegeven aan het vervuiler betaalt beginsel.

Ad 13) Richtlijn verpakkingen en verpakkingsafval (Wijziging Richtlijn 94/62)

De Commissie zal rapporteren over de voortgang inzake de herziening van de Richtlijn Verpakkingen en Verpakkingsafval. Het is op het moment nog onduidelijk wanneer dit voorstel gereed zal zijn. Uit de huidige richtlijn 94/62 vloeit de verplichting voor de Commissie voort dat per 2002 de doelstellingen moeten worden herzien.

Op het moment van schrijven zijn er nog geen documenten beschikbaar. In de eerste gedachtegang in Nederland over deze herziening komt naar voren dat deze niet alleen recyclingdoelstellingen zou moeten bevatten, maar dat ook recoverydoelstellingen zouden moeten worden meegenomen. Deze laatste doelstellingen stimuleren de industrie die bezig is met de ontwikkeling van nieuwe technieken om ook buiten recycling een zo hoogwaardig mogelijke nuttige toepassing te bereiken.

Ad 14.a) SEVESO II (Wijziging van de Richtlijn 96/82)

De Commissie zal informatie verstrekken over de Wijziging van de Richtlijn 96/82 (SEVESO II). De Seveso-richtlijn wordt thans herzien n.a.v. de ramp in Enschede en de Baia Mare.

Tijdens de Milieuraad van 29 oktober jl. benadrukte de Commissaris, onder andere naar aanleiding van de ramp in Toulouse, alles in het werk te zullen stellen om de regelgeving aan te passen om dergelijke rampen te trachten te voorkomen.

Ad 14.b) Voortgangsrapportage Richtlijn batterijen en accu's

Er zijn op het moment van schrijven geen documenten beschikbaar.

Nederland kan kennis nemen van de voortgangsrapportage van de Commissie.

Ad 14.c) Voortgangsrapportage Richtlijn zware metalen in de atmosfeer

Er zijn op het moment van schrijven geen documenten beschikbaar.

Nederland kan kennis nemen van de voortgangsrapportage van de Commissie.

Ad 15) Diversen

– Resultaten WTO-Conferentie in Doha

Dit diversenpunt is op voorstel van Oostenrijk door het Voorzitterschap aan de agenda toegevoegd. Er zijn op het moment van schrijven geen documenten beschikbaar.

VERSLAG VAN DE MILIEURAAD VAN 29 OKTOBER 2001 TE LUXEMBURG

Inleiding

Tijdens deze eerste Milieuraad onder het Belgisch Voorzitterschap heeft minister Aelvoet, de Belgische minister van milieu succesvol een lange agenda afgewerkt. Ikzelf was tijdens deze Milieuraad niet aanwezig. aangezien ik voor de overdracht van het Voorzitterschap bij de Conferentie van Partijen voor het Klimaatverdrag in Marrakesh aanwezig moest zijn. De plaatsvervangend Permanente Vertegenwoordiger heeft mijn plaats tijdens deze Raad ingenomen. Drie nieuwe ministers waren aanwezig: minister Beckett (VK), minister Cochet (F) en Matteoli (IT).

De Milieuraad heeft de Aanbeveling Kustgebieden, het gemeenschappelijk standpunt voor de Wijzigingsrichtlijn Pleziervaartuigen en het gemeenschappelijk standpunt voor het Besluit actieprogramma Ondersteuning Milieu-NGO's aangenomen. Voor het voorstel Publieke Inspraak is een Gemeenschappelijke Benadering vastgesteld omdat er te weinig tijd is geweest om de recente EP amendementen voldoende in behandeling te nemen.

Over de Mededeling Clean Air for Europe (CAFÉ) en mededeling Biodiversiteit werden conclusies vastgesteld. Aangezien de Commissie pas op 31 oktober de milieu-indicatoren voor duurzame ontwikkeling zal vaststellen, was het niet mogelijk hierover Raadsconclusies aan te nemen. Bovendien vonden er oriënterende debatten plaats over het voorstel Etikettering en Traceerbaarheid GGO's en over Gewasbeschermingsmiddelen.

Kustgebieden

De Milieuraad heeft met unanimiteit de «Aanbeveling betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa» aangenomen. Voorafgaand aan de Raad waren de belangrijkste punten reeds opgelost. De Commissie had nog een voorbehoud ten aanzien van de termijn van rapportage door de Lidstaten. De Commissie heeft dit voorbehoud opgeheven en de rapportagetermijn is daarmee vastgesteld op 5 jaar.

Pleziervaartuigen

Ook ten aanzien van de «Wijzigingsrichtlijn inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten ten aanzien van pleziervaartuigen» waren de belangrijkste punten opgelost voorafgaand aan de Raad. Hierdoor was tijdens de Raad snel overeenstemming bereikt over de het gemeenschappelijk standpunt betreffende dit dossier. De Commissie zal een Verklaring afleggen waarin word aangegeven dat de Commissie moeite heeft met het aanvaarden van de beperking van de geluidseis bij vaartuigen met meerdere motoren.

Clean Air for Europe (CAFE)

De Milieuraad ging unaniem akkoord met de opgestelde Raadsconclusies naar aanleiding van de Mededeling Clean Air for Europe (CAFE).

Nederland heeft nog aandacht gevraagd voor de evaluatie van de eerste dochterrichtlijn Lucht, die voorzien is in de 2003. Het CAFE-programma mag er niet toe leiden dat deze evaluatie op een later tijdstip zal plaatsvinden. Zowel de voorzitter, als ook Commissaris Wallström, konden dit bevestigen.

Biodiversiteit-Actieplannen

De Mededeling van de Commissie inzake de «Biodiversiteitsactieplannen op het terrein van het behoud van natuurlijke hulpbronnen, landbouw, visserij alsmede ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking» is van belang voor de uitvoering van het Biodiversiteitsverdrag. De Raad heeft conclusies hierover aangenomen.

Zweden benadrukte het belang van de integratie van milieu en biodiversiteit in andere sectoren, met name de sectoren landbouw en visserij, en het belang van biodiversiteit in het kader van de uitbreiding. Aangezien in de Raadsconclusies specifieke paragrafen zijn opgenomen die verwijzen naar integratie en de uitbreiding, werden de Raadsconclusies ongewijzigd aangenomen.

Klimaatverandering; Voorbereiding Marrakeh

De Raad heeft Raadsconclusies aangenomen inzake de voorbereiding van de 7e Conferentie van Partijen in Marrakesh van 29 oktober–9 november 2001. De voorzitter deed een oproep aan de ministers om op 6 november allemaal aanwezig te zijn in Marrakesh en strak vast te houden aan het in Bonn bereikte politieke akkoord. Verscheidene lidstaten, waaronder Nederland, bevestigden dat er niet wordt getornd aan dit akkoord in Bonn. Bovendien geeft Nederalnd aan dat in Marrakesh dezelfde compromisbereidheid getoond moet worden als in Bonn en dat het in Bonn overeengekomen akkoord als één pakket moet worden uitgewerkt.

Klimaatverandering; presentaties van de Commissie

De Commissie heeft de volgende recent aangenomen voorstellen gepresenteerd:

– het voorstel voor een Richtlijn inzake de handel in CO2-emissierechten;

– de Mededeling over de uitvoering van het Europees programma inzake klimaatverandering (ECCP)

– de aanbeveling voor de bekrachtiging van het Kyoto-protocol

Met betrekking tot het voorstel voor ratificatie gaf de Commissaris aan dat daarmee de burdensharing, zoals overeengekomen in 1998, juridisch bindend wordt gemaakt. De mededeling over het ECCP selecteert een tiental maatregelen ter beperking van de uitstoot waar de komende twee jaar met voorrang uitvoering aan gegeven zal worden. Het voorstel voor een richtlijn voor emissiehandel bestrijkt sectoren die verantwoordelijk zijn voor zo'n 46% van de uitstoot. De voorziene start van de emissiehandel zal zijn in 2005 en de Commissaris voorziet een «learning by doing» proces. Door deze drie initiatieven kan de Gemeenschap leiderschap tonen, ook in Marrakesh.

Er was veel steun voor de voorstellen. De Voorzitter heeft de lidstaten opgeroepen om ook nationaal zo snel mogelijk tot ratificatie over te gaan.

Denemarken vroeg aandacht voor het specifieke Deense probleem inzake de zeer wisselende CO2-uitstoot ten gevolge de eveneens sterk wisselende import en export van energie. De Commissie heeft hierop aangegeven om mee te werken aan een oplossing maar dat in geen geval de «burdensharing» zal worden heropend.

Finland heeft aangegeven dat er op korte termijn een oplossing gevonden moet worden voor de Communautaire milieubelasting. Het Voorzitterschap gaf hierop aan dat de Ecofin-Raad van november en december zal spreken over een CO2 energiebelasting. Verslaglegging hiervan zal in de Europese Raad van Laken plaatsvinden.

Traceerbaarheid en etikettering van GGO's

Aan de hand van vragen van het Voorzitterschap heeft er een oriënterend debat plaatsgevonden over het voorstel voor de Verordening inzake de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen. Het Voorzitterschap bevestigde garant te staan voor een geïntegreerde en coherente aanpak met het voorstel voor de Verordening inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (COM (2001) 525 def.). Dit debat zal een duidelijk signaal moeten geven voor de verdere behandeling van de conceptverordeningen.

In haar inleiding onderstreepte Commissaris Wallström dat zowel op het gebied van wetgeving als voor wat betreft de politieke inzichten vooruitgang is geboekt; iedereen is het eens over het feit dat volksgezondheid en milieu de belangrijkste parameters zijn voor de behandeling van GMO's. Tegelijkertijd moeten wij ons realiseren dat GMO's onderdeel van ons dagelijks leven zijn: het wereldwijde GMO landbouwareaal beslaat thans 50 000 mln. hectare, waarvan 70% in de VS, Canada en Argentinië. Het Europese aandeel in de GMO landbouwproductie bedraagt slechts 0.03%. Het de facto moratorium, gesteund door een vijftal LS (OOS/GRI/ITA/FRA/LUX) bestaat nu al drie jaar. Er liggen thans al vijf jaar onbehandelde aanvragen voor onder meer suikerbieten en aardappelen. De afstand tussen de Biotech industrieën van Europa en de VS wordt door het moratorium steeds groter. De commissie acht het onredelijk dat nog langer gewacht wordt met de herstart van de toelatingsprocedure. Het moratorium is een illegale situatie, waaraan zo spoedig mogelijk een einde moet komen.

Ten aanzien van het opheffen van het de facto moratorium geven een aantal landen (FR, LUX, DK, ZW, GR) hieraan vast te willen houden, enerzijds omdat de voorstellen niet ver genoeg gaan, anderzijds omdat de voorstellen eerst daadwerkelijk moeten worden aangenomen en in werking treden alvorens men in staat is om de moratorium op te heffen.

Nederland heeft de hoop uitgesproken dat de voorstellen kunnen bijdragen aan het overbodig maken van het moratorium. Commissaris Wallström toonde zich teleurgesteld over deze uitkomt van het debat. Volgens de Commissaris is langer wachten met de toelatingsprocedure niet acceptabel. Hierbij moet niet worden vergeten dat de consument op dit moment niet adequaat wordt geïnformeerd en dus geen vrije keuze heeft. Het probleem voor de consument en het milieu wordt alleen maar groter.

Over de drempelwaarde voor de zogenaamde toevallige aanwezigheid van GGO's waren de meeste lidstaten het er over eens dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen toevallige vermenging met toegelaten en niet-toegelaten GGO's. Voor goedgekeurde GGO's zou de voorgestelde drempel van 1% voor de meeste lidstaten dan acceptabel zijn.

Nederland geeft hierbij aan akkoord te kunnen gaan met de voorgestelde drempelwaarde van 1% ten behoeve van de keuzevrijheid van de consument. Als het gaat om GGO's die in de EU niet zijn toegelaten dan is de aanwezigheid van dergelijke GGO's alleen aanvaardbaar als deze in andere landen een aan de EU gelijkwaardige veiligheidstoets doorlopen en indien ze bij de EU zijn gemeld. Echter vanuit de milieuoogpunt moet bij de vaststelling van de hoogte van de drempelwaarde rekening gehouden worden met de verschillende klimatologische omstandigheden. Bij levensvatbare GGO's worden de overlevingskansen (en daarmee de schadelijke effecten voor het milieu) in grote mate bepaald door klimatologische omstandigheden. Vanuit het oogpunt van de bescherming van mens en milieu betekent dit dat voor organismen die niet in staat zijn om onder Nederlandse klimatologische omstandigheden te overleven een aanzienlijk hogere drempelwaarde geaccepteerd zou kunnen worden dan voor organismen die onder Nederlandse omstandigheden zeer goed in staat zijn tot overleven, vermenigvuldigen en uitkruisen naar wilde verwanten.

Ten aanzien van de doelstellingen van het voorstel heeft Nederland aangegeven dat het voorstel een voldoende scoort als het gaat om het vergroten van de keuzevrijheid van de consument en het terughalen van onveilig gebleken producten. Het voorstel scoort echter een onvoldoende bij de monitoring van milieueffecten, ondermeer vanwege een te korte bewaartermijn van gegevens en onduidelijkheid over de ontsluiting ervan. Een aantal lidstaten geven aan dat in het voorstel lancunes bestaan op het gebied van afgeleide en verwerkte producten.

Publieke inspraak bij totstandkoming plannen en programma's

Over het voorstel voor de «Richtlijn tot voorziening in inspraak van het publiek bij de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu» is een Gemeenschappelijke Benadering vastgesteld omdat er te weinig tijd is geweest om de recente EP amendementen voldoende in behandeling te nemen. In de Raad waren nog een paar openstaande punten te bespreken. Een openstaand punt bestond ten aanzien van de mate waarin publieke inspraak een rol moet spelen bij het actualiseren/aanpassen van vergunning(voorwaarden) in het kader van de IPPC-richtlijn. Sommige lidstaten stellen zich op het standpunt dat het aan de lidstaten is om te bepalen of sprake is van publieke inspraak teneinde te voorkomen dat onevenredige kosten moeten worden gemaakt in gevallen waar geen sprake is van aanzienlijke milieugevolgen. Nederland is met een aantal andere lidstaten en de Commissie van mening dat een dergelijke discretionaire bevoegdheid de waarborgen de legitieme belangen van de burgers te veel ondermijnt. Het voorzitterschap heeft een tekstvoorstel gedaan waarin getracht wordt om beide visies te verenigen. Dit tekstvoorstel was voor alle lidstaten aanvaardbaar.

Nederland heeft het voorbehoud opgeheven ten aanzien van het feit dat de bepalingen betreffende publieke inspraak slechts van toepassing zijn in het kader van de vergunningverlening. Algemene regels ter vervanging van de vergunningsplicht worden in het kader van dit voorstel niet onderworpen aan publieke inspraak. Nederland was van mening dat in het richtlijnvoorstel een bepaling moet worden opgenomen die publieke inspraak regelt ten aanzien van algemene voorschriften omdat het Verdrag van Aarhus dit ook expliciet voorschrijft. Nederland werd niet door andere lidstaten gesteund.

Steun aan NGO's

De Raad heeft een Gemeenschappelijk Standpunt bereikt over het besluit tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties werkzaam op het gebied van milieubescherming. De twee belangrijkste punten waar tot deze Raad nog geen overeenstemming over bestond waren: de drempel van de hoeveelheid betrokken Europese landen en de hoogte van het budget.

Ten aanzien van de drempelwaarde van de hoeveelheid landen waar een NGO actief is heeft het Voorzitterschap voor deze Raad een voorstel gedaan waarbij als drempel de hoofdregel van drie landen gehandhaafd blijft, maar een uitzondering van twee landen is opgenomen. Nederland heeft aangegeven dat het streven is de samenwerking tussen zoveel mogelijk NGO's te stimuleren. Er is reeds veel bilaterale samenwerking en de meerwaarde van dit instrument zou dan ook ene bredere samenwerking moeten zijn. Toch kan Nederland instemmen met de drempel van twee landen indien dit duidelijk als uitzondering wordt opgenomen in de tekst. Alle lidstaten gaan uiteindelijk akkoord met het voorstel van het Voorzitterschap.

Ten aanzien van het voorgestelde budget van 32 miljoen Euro hadden Duitsland, Oostenrijk en Nederland nog een voorbehoud tot deze Raad. In de Raad is dit voorbehoud opgeheven door deze landen, vooral omdat veel belang wordt gehecht aan de ondersteuning van NGO's die werkzaam zijn op het terrein van milieubescherming en men een akkoord in eerste lezing met het Europees Parlement niet in de weg wil staan.

Niet voor de weg bestemde mobiele machines

In de Raad is overeenstemming bereikt over een Gemeenschappelijk Standpunt ten aanzien van het voorstel voor een Wijzigingsrichtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines. Het Voorzitterschap hoopte ook een akkoord in eerste lezing te bereiken met het Europees Parlement, maar dat is uiteindelijk niet gelukt.

Het Voorzitterschap heeft een voorstel gedaan waarin alle EP-amendementen zijn meegenomen. Het enige obstakel voor een politiek akkoord wordt gevormd door het al dan niet opnemen van een paragraaf over economische stimuleringsmaatregelen, en een daarmee samenhangend voorstel voor etikettering voor apparatuur die voor de gestelde deadline al aan de emissiegrenswaarden voldoet. Aangezien een aantal lidstaten zich verzetten tegen het voorstel van het Voorzitterschap om ook deze paragrafen op te nemen, om daarmee een discussie in tweede lezing te voorkomen, zijn deze paragrafen geschrapt. Daarmee was er een Gemeenschappelijk Standpunt bereikt, maar zal waarschijnlijk het dossier in tweede lezing weer aan de orde komen.

Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

De Voorzitter legde kort uit waarom gekozen is voor behandeling in de Milieuraad: hoewel Richtlijn 91/414 door de Landbouwraad is behandeld acht VZ schap het een onderwerp voor de Milieuraad in verband met de link naar chemicaliën en het CIE witboek chemicaliën. Tijdens de Raad heeft er een eerste oriënterend debat plaatsgevonden op basis van drie vragen, namelijk over de doelstellingen van het programma (beschermingsniveau mens, dier en milieu), het vervangingsbeginsel en de beperking van het gebruik tot bijvoorbeeld professionele gebruikers die beschikken over de vereiste opleiding en infrastructuur.

De Commissie geeft aan dat met haar evaluatierapport drie doelen worden beoogd: het verlengen van het beoordelingsprogramma, een afspraak over de behandeling van verschillende categorieën stoffen na 2003, en verbetering van de werking van de Richtlijn op basis van de discussie in de Raad.

Ten aanzien van de doelstellingen van het programma sprak de Raad zich unaniem uit voor een zo hoog mogelijk beschermingsniveau. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan zich dan ook zorgen te maken over de opgelopen vertraging bij de beoordeling, en vroegen de Commissie om meer middelen ter hand te nemen om verdere uitloop van het programma te voorkomen. 2008 is de uiterste datum voor afronding van de beoordeling. Bovendien werd aandacht gevraagd voor het capaciteitsvraagstuk bij de EVA, die immers een belangrijke rol bij de uitvoering krijgt toebedeeld. De voorgestelde wijzigingen van de Richtlijn teneinde deze beter in overeenstemming te brengen met andere richtlijnen vond algemeen instemming. Veel Lidstaten verwezen in dit verband naar het 6e Milieu-actieprogramma, de Kaderrichtlijn Water en de Biocide richtlijn.

Verschillende lidstaten zien het vervangingsbeginsel dit als een belangrijk extra instrument. De ervaringen die in het kader van de Biociden Richtlijn zijn opgedaan kunnen hier tot voordeel strekken. Een aantal landen pleitten voor nader onderzoek naar de praktische en juridische gevolgen van een alternatieventoets alvorens deze in de Richtlijn op te nemen. Ook Nederland sprak zich in principe uit voor het opnemen van een alternatieventoets met gebruikmaking van de ervaringen die in de Noordelijke Lidstaten zijn opgedaan. Nederland pleitte voor extra aandacht voor kleine toepassingen, die nationaal onder druk komen als ze niet meer door de industrie verdedigd worden. Het betreft hier een communautair probleem waarvoor de Commissie fondsen zou moeten aanwenden. Bovendien werd aangegeven dat ook aan de transparantie van de besluitvorming het nodige kan worden verbeterd, bijvoorbeeld door de industrie en NGO's bij het proces te betrekken.

Een meerderheid van de lidstaten toonde zich voorstander van het beperken van het gebruik tot de categorie professionele gebruikers, en gaf aan hiervoor ook al over de nodige wetgeving te beschikken. Een zekere harmonisatie lijkt wenselijk. In het licht van subsidiariteit dient de precieze uitwerking van de beperkingen echter per lidstaat te worden geregeld.

Milieu-indicatoren

Het debat in de Raad over milieu-indicatoren liep vooruit op de Mededeling van Commissie dat pas op 31 oktober werd verwacht. Het orienterend debat vond dan ook plaats op basis van een Raadsconlusies, door het Voorzitterschap opgesteld met daarin de vermoedelijke indicatoren.

Als de Commissie-mededeling beschikbaar is zullen de Raadsconclusies vervolgens via het Coreper naar de Algemene Raad van december gaan, om tenslotte te worden aangenomen door de Europese Raad van Laken op 14 en 15 december.

Wallström schetste kort de historie van het Lissabon proces en gaf een uiteenzetting over de keuze van de indicatoren. De Commissie selecteerde er zes, waarbij behalve de milieugerelateerdheid ook de statistische betrouwbaarheid een rol speelde. Het ontwikkelen en selecteren van indicatoren is een evolutief proces, dat moet worden afgestemd met ontwikkelingen in de praktijk. Daarom dient te worden uitgegaan van een open lijst van indicatoren, die zullen worden ingezet om veranderende invalshoeken te onderbouwen. De Commissie noemde Klimaat en Transport als belangrijkste parameters voor de Europese Raad van Barcelona. Tijdens het Griekse VZ schap wordt het accent meer gelegd op het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Daartoe moeten de nodige indicatoren (verder) worden ontwikkeld, en zal ook evenwicht worden bevorderd tussen de sociaal-economische indicatoren enerzijds en milieuindicatoren anderzijds.

De indicatoren voor Barcelona betreffen klimaat, transport, luchtkwaliteit en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen (afval gestort/verbrand). De keuze voor de laatste en zesde indicator was nog open, gedacht werd aan waterkwaliteit en duurzaamheid visserij.

De lidstaten verklaarden zich in het algemeen akkoord met het idee van een open lijst van indicatoren. Het belang van evenwicht tussen de verschillende soorten indicatoren in de duurzaamheidsstrategie werd benadrukt. Met name de door Commissie reeds ontwikkelde elf «headline environmental indicators» worden als een goede basis gezien voor het invullen en meetbaar maken van de duurzaamheidsstrategie. Er zullen snel meer indicatoren moeten worden ontwikkeld. Het Voorzitterschap was van mening dat de conclusies inclusief de indicatoren een sterk politiek signaal aan de Europese Raad van Barcelona geven.

Commissaris Wallström beaamde het verband tussen de indicatoren en het in januari a.s. verwachtbare synthese rapport. De Commissie heeft echter wel een methodologisch probleem: de ontwikkeling van de indicatoren is tijdrovend en zeer gecompliceerd. De Commissaris benadrukte dat het rapport een Commissie initiatief is, waarop door LS geen invloed kan worden uitgeoefend. De suggesties zullen echter worden overwogen. De Commissie overweegt overigens om met een soort «Jaarverslag Milieu» te komen, binnenkort valt hierover een voorstel te verwachten.

Strategie Chemische Stoffen

Het Voorzitterschap heeft zowel de Commissie als de lidstaten uitgenodigd om de uitwisseling van de informatie schriftelijk af te doen.

Denemarken gaf aan dat inderdaad te doen en sprak de zorg uit over de vertraging die is opgetreden bij de voorbereidingen bij Commissie. De Commissie antwoordde dat de voorbereiding meer tijd vergt dan voorzien. Er zijn acht werkgroepen bezig met de voorstellen. Bovendien moeten wijzigingen zorgvuldig voorbereid worden anders zullen deze het bij de behandeling in de Raad en het Europees Parlement niet halen.

Presentatie van de Commissie: Dioxine en PCB's

De Voorzitter signaleerde dat België enkele jaren geleden werd geconfronteerd met een gevaarlijke verontreiniging van kippen en eieren door dioxinen. Door het slechte beheer van deze stoffen, konden ze terecht komen in de voedselketen. De Mededeling die de Commissie heeft gepubliceerd over de aanpak van deze problematiek wordt dan ook van harte verwelkomd. Het is van groot belang dat uiteindelijk voor de stoffen die in de Mededeling worden genoemd emissiegrenswaarden worden opgesteld. Het Voorzitterschap organiseert in Brugge op 19 en 20 november een seminar over het onderwerp.

Presentatie van de Commissie: Overheidsopdrachten

De Commissie presenteerde het Interpreterend document dat in juli 2001 is vastgesteld. Het betekent een belangrijke stap vooruit voor de integratie van milieu aspecten in andere beleidsterreinen. Het bleek niet mogelijk om binnen het gegeven kader met alle aspecten rekening te houden, maar het inventariseert desalniettemin mogelijkheden voor overheden om een milieuvriendelijk beleid te voeren. De Commissie hoopt op een spoedige tenuitvoerlegging. Om dit te vergemakkelijken wordt een handboek opgesteld.

Zweden bedankte de Commissie voor het document en de toelichting. Zweden is echter niet gelukkig met de inhoud die volgens hem niet ver genoeg gaat. Het was beter geweest indien de Commissie met een wijziging was gekomen van de richtlijn zelf omdat het geldende kader te beperkend is. Een paar lidstaten sloten zich aan bij deze interventie.

SEVESO en Toulouse

Frankrijk lichtte de voorstellen toe die in zijn brief aan de ministers staan met betrekking tot de ramp in Toulouse. Frankrijk gaf aan dat de precieze oorzaak van de ramp nog niet bekend is. Er zou onderzocht moeten worden op welke manier industriële activiteiten in stedelijke gebieden veiliger gereguleerd kunnen worden.

De Commissie benadrukte alles in het werk te zullen stellen om de regelgeving aan te passen om dergelijke rampen trachten te voorkomen. In dit kader wordt thans de Seveso-richtlijn herzien naar aanleiding van de ramp in Enschede en de Baia Mare.

Voortgangsrapportage: milieuaansprakelijkheid, verpakkingen en verpakkingsafval, batterijen en accu's en zware metalen in de lucht

Het Voorzitterschap heeft de Commissie uitgenodigd om schriftelijk hierover te rapporteren.

Ten aanzien van milieuaansprakelijkheid bekritiseerde de recente houding van de Commissie over dit onderwerp. De hoofdregel risico-aansprakelijkheid lijkt vaarwel gezegd en de taken van de overheid zouden moeten toenemen. Deze wending in het tot nu toe gevoerde debat betekent een breuk met de doelstellingen en het principe dat de vervuiler betaalt. Nederland heeft zich hier bij aangesloten.

Saneringen moeten door de vervuiler worden betaald en niet door de overheid. Ook op het loslaten van het begrip «traditionele schade» wordt in Nederland bezorgd gereageerd. Nederland benadrukte bovendien dat de rechtstreekse toegang tot de rechter, zoals ook in het Verdrag van Aarhus staat, zou moeten worden opgenomen.

Kwaliteit brandstoffen

Het Voorzitterschap heeft aangegeven dat de onderhandelingen in de Raadswerkgroep goede voortgang maken zodat tijdens de Raad in december een Gemeenschappelijk Standpunt kan worden bereikt indien het Europees Parlement tegen die tijd ook de eerste lezing heeft afgerond.

Diversepunt: Een vlot verloop van de geharmoniseerde invoering van schone voertuigen op de interne markt (mededeling van de Griekse delegatie)

Griekenland gaf aan dat het stimuleren van schone voertuigen in Griekenland een groot succes is. Door verschillende maatregelen zijn burgers in staat om de hoge prijs van schone auto's te betalen. Griekenland hoopt dat in de EU dergelijke maatregelen worden geharmoniseerd waardoor geen handelsverstoringen optreden en het milieu wordt gediend. Griekenland vraagt de Commissie om hiernaar onderzoek te doen.

Commissaris Wallström antwoordde hierop dat de Commissie druk bezig is met het opstellen van de rapportage onder het Auto-Olie I programma. Hierin worden technologieën geëvalueerd op hun bruikbaarheid. Indien de Commissie een technologie kansrijk acht zullen nieuwe maatregelen voorgesteld worden. De Commissie verwacht volgend jaar over dit onderwerp een mededeling te publiceren.

Diversepunt: Internationale conferentie over TBT (informatie van het voorzitterschap over het geboekte resultaat)

Het Voorzitterschap bracht verslag uit over de in het kader van de IMO in Londen afgeronde onderhandelingen met betrekking tot de uitfasering van aangroeiwerende verf. Overeenkomstig de inzet van de EU zullen deze verven uitgebannen worden in twee fases. De Voorzitter doet een beroep aan de Commissie om binnenkort met een voorstel te komen ter implementatie van het bereikte akkoord in de interne regelgeving van de EU. Een wijziging van Richtlijn 1999/55/EG zou hiervoor noodzakelijk zijn.

Naar boven