21 501-08
Milieuraad

nr. 106
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 26 januari 2000

Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, het verslag van de Raad van de Europese Unie (Milieu) van 13 december 1999 te Brussel.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Verslag aan de Tweede Kamer over de EU-Milieuraad d.d. 13 december 1999 te Brussel

Inleiding

De laatste Raad van het Fins Voorzitterschap kende een wisselend verloop. Overeenstemming is bereikt over een aanbeveling betreffende Minimum-criteria voor milieu-inspecties, over Raadsconclusies inzake Bioveiligheid en over twee richtlijnen, inzake grenswaarden voor CO en benzeen en inzake strategische milieueffect beoordeling. Tot teleurstelling van het Fins Voorzitterschap bleek echter geen compromis mogelijk over de richtlijn Grote Stookinstallaties. Tezamen met de richtlijn inzake Nationale Emissieplafonds, waarover tevens de komende periode verder onderhandeld zal worden, vormt dit een belangrijk onderwerp op de agenda van het inkomend Portugees Voorzitterschap.

Minimum-criteria voor milieu-inspecties in de lidstaten

Inzet van deze aanbeveling is een goede en consistente handhaving van EU-regelgeving door middel van minimum-criteria/voorschriften ten aanzien van onder meer organisatie, uitvoering en rapportage van inspecties. Over de inhoud van het voorstel is tijdens deze Raad niet verder gediscussieerd, wel over de vorm. Het Europees Parlement geeft nl. de voorkeur aan een (bindende) richtlijn in plaats van een aanbeveling. De Commissie heeft echter aangegeven dat het EP in tweede lezing zou kunnen instemmen met een Aanbeveling, mits het EP de rapportages van de lidstaten kon ontvangen en de Commissie in latere voorstellen mogelijkerwijs wél tot een voorstel voor een richtlijn zou kunnen komen. De Raad kon instemmen met een pre-ambulaire verklaring van deze strekking, waarna de aanbeveling met unanimiteit werd aanvaard.

Herziening richtlijn Grote Stookinstallaties

Het voorliggende voorstel voor een herziening van de richtlijn Grote Stookinstallaties heeft alleen betrekking op emissie-eisen voor installaties die na 2000 worden gebouwd. Het overgrote deel van de emissies is echter afkomstig van bestaande installaties. Diverse lidstaten – en ook het EP in eerste lezing – hebben daarom aangegeven ook emissie-eisen te willen voor bestaande installaties. Andere lidstaten, met name de zuidelijke lidstaten, wijzen dergelijke eisen echter af. Als mogelijk compromis kwam het Finse Voorzitterschap met het voorstel om de reductie van de emissies door bestaande installaties middels een nationale strategie aan te pakken.

Ik heb aangegeven strenge eisen te willen stellen aan alle installaties. Eerder was mijn voorkeur uitgegaan naar een aanpak van deze installaties via de richtlijn Nationale Emissieplafonds, maar aangezien er op dit dossier nog weinig voortgang is, geef ik op dit moment de voorkeur aan een uitbreiding van de bestaande richtlijn Grote Stookinstallaties. Nederland zou kunnen instemmen met het opnemen van eisen aan bestaande installaties via een nationale emissiereductie strategie, mits deze streng en meetbaar is.

Ondanks een urenlange discussie «restreint» bleek geen formule te kunnen worden gevonden, die de juiste balans trof tussen streng en meetbaar enerzijds en voldoende flexibel anderzijds. Evenmin bleek een gekwalificeerde meerderheid voorhanden voor één van de tegengestelde posities. Aldus was het niet mogelijk tot een gemeenschappelijk standpunt te komen en zal de discussie onder het komend Portugees Voorzitterschap worden voortgezet.

Richtlijn Strategische Milieueffect Beoordeling

Over deze richtlijn, die voluit «Richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's» heet, heeft de Raad een gemeenschappelijk standpunt kunnen bereiken. Met deze richtlijn wordt beoogd om reeds in een vroeg stadium de mogelijke gevolgen voor het milieu in kaart te brengen. Vooral de reikwijdte van de richtlijn was inzet van de discussie. Waar sommige lidstaten een uitgebreide en flexibel geformuleerde reikwijdte voorstaan, wensen andere lidstaten juist een scherp gedefinieerde en beperkte reikwijdte. Om tegemoet te komen aan de uiteenlopende standpunten kwam het Voorzitterschap met een compromistekst. Dit bestaat uit deels een vaste lijst van projecten, waarvoor de strategische MER van toepassing is, en deels nationale inschatting of bij projecten sprake is van belangrijke milieugevolgen. Volgens dit compromis is een strategische MER verplicht voor projecten:

– ten behoeve van landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of bodembestemming (= vaste lijst);

– plannen en programma's die het kader vormen toekomstige vergunningen voor projecten genoemd in de richtlijn inzake m.e.r. 97/11/EG (bijlagen I en II), of waarvoor als gevolg van het te verwachten effect op gebieden een beoordeling vereist is uit hoofde van de Habitatrichtlijn, 92/43/EEG;

– voor andere plannen en programma's die het kader vormen voor toekomstige vergunningen voor projecten voor kleine lokale plannen en voor kleinere wijzigingen moet de richtlijn toegepast worden indien deze plannen en programma's belangrijke milieugevolgen kunnen hebben;

– uitgesloten zijn plannen en programma's uitsluitend bestemd voor nationale defensiedoeleinden of noodsituaties, plannen en programma's op financieel gebied en begrotingsgebied, plannen en programma's in de programmaperiode 2000–2006/7 onder de structuurfondsen en ten behoeve van de verordening inzake de plattelandsontwikkeling.

Van verschillende zijden kwamen hierop voorstellen met aanpassingen van het toepassingsbereik. Ik heb ingebracht dat het Voorzitterschapsvoorstel wat mij betreft een juiste balans vormt waar het gaat om duidelijkheid, selectiviteit en flexibiliteit. Bovendien betreft het een minimum-richtlijn. Indien lidstaten verder wilden gaan dan bestaat daartoe de mogelijkheid. Nadat een aantal lidstaten had aangekondigd een unilaterale verklaring te zullen afleggen, bleek het voorstel met unanimiteit te kunnen worden aanvaard.

De Commissie liet weten het gemeenschappelijk standpunt niet te kunnen steunen omdat het toepassingsgebied te beperkt was, de tekst onvoldoende bijdroeg aan de integratie van milieu in andere beleidsterreinen en bovendien te ver verwijderd lag van wat het EP wilde. Dit blokkeert de verdere procedure evenwel niet.

Richtlijn inzake grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide

Deze richtlijn stelt grenswaarden voor de hoeveelheid benzeen en koolmonoxide in de lucht. De voorgestelde grenswaarden liggen op het niveau van de WHO-advieswaarden. Het resterende knelpunt betrof een uitzonderingsbepaling waarbij, onder voorwaarden, een uitsteltermijn bij het voldoen aan de benzeennorm zou zijn toegestaan. Met name de zuidelijke lidstaten hechtten aan deze bepaling, omdat zij vinden dat het in het Mediterrane steden aanzienlijk moeilijker is om te voldoen aan de benzeennorm, door de hogere temperaturen en daarmee gepaard gaande hogere verdamping. De overige lidstaten, evenals het EP in eerste lezing, waren tegen een dergelijk uitstelmogelijkheid.

In mijn inbreng heb ik aangegeven dat ook in Nederland natuurlijke omstandigheden aanwijsbaar zijn, die de implementatie van bepaalde richtlijnen, bijvoorbeeld de nitraatrichtlijn, bemoeilijken. Dit mag echter geen reden zijn dergelijke regelgeving niet uit te voeren. Juist in stedelijke, vervuilde gebieden is zo'n benzeennorm vanuit gezondheids-oogpunt noodzakelijk. Bij de evaluatie van deze richtlijn, die over enkele jaren is voorzien, zou alsnog kunnen worden bezien of een dergelijk uitstel noodzakelijk is. Een aantal lidstaten sloot zich bij deze argumentatie aan. Het Finse Voorzitterschap presenteerde vervolgens een compromisvoorstel waarbij de uitstelperiode tot 5 jaar wordt beperkt met daaraan verbonden een limietwaarde van 10 microgram/m3 benzeen (i.p.v. de 5 mgr/m3 zoals in het voorstel). Met slechts één tegenstem kon uiteindelijk een gemeenschappelijk standpunt met gekwalificeerde meerderheid worden vastgesteld.

Raadsconclusies inzake de onderhandelingen over het Bioveiligheidsprotocol

De Raadsconclusies inzake de onderhandelingen over het Bioveiligheidsprotocol zijn bedoeld als opmaat voor de komende onderhandelingsronde die eind januari in Montreal plaats zal vinden. In de Raadsconclusies worden kort de hoofdlijnen voor de EU-inzet gememoreerd. In mijn inbreng heb ik onder meer elementen als een juridische gelijke status, traceerbaarheid, ecolabelling en informatie aan de consument benadrukt. De Raadsconclusies zijn zonder verder inhoudelijke aanpassing aanvaard.

«Global assessment»

«Global assessment» ofwel de Algemene evaluatie van het Vijfde Milieu-actieprogramma (MAP) is in samenhang met de Commissiemededeling inzake sectorale milieu-indicatoren voor de eerste maal besproken. De Global assessment zal de basis gaan vormen voor het 6e MAP. De Commissie gaf aan dat verdergaande inspanning nodig zullen zijn op het vlak van implementatie en handhaving. Verder zal externe integratie handen en voeten moeten krijgen en zullen economische instrumenten op een toepasbare wijze moeten worden uitgewerkt.

De algemene uitgangspunten van het 5e MAP (thematische aanpak, verbreding van instrumentarium, etc.) blijven daarmee onaangetast. Het 6e MAP zal een kort, strategisch en politiek document worden, waarvoor de Commissie input van de lidstaten vroeg. Portugal, het aankomend Voorzitterschap, zal tijdens de Raad van maart Raadsconclusies voorbereiden over de Global assessment.

Richtlijn Nationale Emissieplafonds en Richtlijn inzake ozon op leefniveau

Het Voorzitterschap heeft naar aanleiding van de discussie in de Milieuraad van oktober jl., waarbij bleek dat bij veel lidstaten reserves bestaan ten aanzien van de inhoud van deze richtlijnen, een voortgangsrapportage gemaakt die zonder discussie door de lidstaten werd aanvaard. De Commissie heeft het komend Portugees Voorzitterschap verzocht prioriteit te geven aan deze onderwerpen, hetgeen Portugal heeft toegezegd.

Werkprogramma van de Commissie

Het werkprogramma van de Commissie is nog niet gefinaliseerd. Bij de prioriteiten zal voor de Milieucommissaris de komende periode «kwaliteit van leven» centraal staan. Thema's en onderwerpen die hierbij een rol spelen zijn het chemische stoffenbeleid, GGO's, etikettering, luchtkwaliteit en afval. Begin 2000 zal een Witboek over Milieu-aansprakelijkheid worden gepresenteerd. In mijn inbreng heb gevraagd om in dit kader ook de negatieve milieu-effecten van het communautaire landbouwbeleid in kaart te brengen. Verder heb aangegeven dat de uitwerking van Gemeenschappelijk beleid (CCPM's) ter uitvoering van de verplichtingen onder het Klimaatverdrag prioriteit moet blijven houden. Tot slot heb ik aandacht gevraagd voor het Gemeenschappelijk afvalbeleid.

Gemeenschapsstrategie inzake het Chemische Stoffenbeleid

De Commissie rapporteerde kort over de herziening van het Chemische Stoffenbeleid en de uitgangspunten voor een nieuw stoffen-toelatingssysteem:

– een gelijk beschermingsniveau bij nieuwe en bestaande stoffen, en dus geleidelijke afschaffing van het onderscheid tussen deze categorieën,

– informatievoorziening aan en betrokkenheid van het publiek,

– openbaarheid van resultaten van risico-evaluaties en onderzoek naar een centrale instantie voor notificaties.

Een Commissiemededeling kan verwacht worden voor zomer 2000. Tijdens de Milieuraad van maart a.s. zal de Commissie wederom een voortgangsverslag doen.

Broomhoudende brandvertragers

Zweden gaf een toelichting op hun zorgen ten aanzien van broomhoudende brandvertragers. Evenals een aantal andere lidstaten, heb ik begrip getoond voor deze Zweedse zorgen en aangedrongen op spoedige uitfasering van deze stof. De Commissie heeft toegezegd op voortvarende wijze voortgang te zullen maken met de beoordeling van dit dossier en hierover in de Milieuraad van maart a.s. te zullen rapporteren.

In de stad zonder auto

In aansluiting op eerdere initiatieven, pleitte Frankrijk voor een autoloze dag in alle steden op 22 september 2000. Ik heb mijn sympatie uitgesproken voor dit initiatief. Ook het aankomend Portugees Voorzitterschap verwelkomde het initiatief en greep het aan om het hoofd-onderwerp van de Portugese Informele Milieuraad in april aan te kondigen: het stedelijke milieu.

Besluit betreffende een Communautair samenwerkingskader ter bevordering van duurzame ontwikkeling in het stedelijk milieu

De Commissie introduceerde kort het bovengenoemde nieuwe voorstel. Met het voorstel wordt uitwisseling beoogd van ervaringen en «best practices», ten aanzien informatiecampagnes, lokale Agenda 21, etc..

Voorzitterschapsconclusies inzake milieu en Kosovo

Naar aanleiding van een discussie hierover tijdens de lunch heeft het Finse Voorzitterschap beknopte Voorzitterschapsconclusies geformuleerd. Hierin wordt nota genomen van het rapport van de UNEP/UNCHR Balkan Task force en wordt het belang benadrukt van schoonmaak en herstel van die milieusituaties die een bedreiging voor de volksgezondheid vormen en die het risico in zich dragen van ernstige regionale effecten, door verspreiding via de Donau. Verder wordt nota genomen van de aanpak, in het bredere kader van de humanitaire bijstand aan de regio, door de Secretaris-Generaal van de VN.

Ik heb mijn steun betuigd aan het opnemen van dergelijke activiteiten in het kader van humanitaire programma's voorafgaande aan wederopbouw. Bovendien heb ik mij uitgesproken ten gunste van nader onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van verarmd uranium in dit gebied, als gevolg van de bombardementen.

Naar boven